Gepubliceerd op maandag 20 februari 2017
IEFBE 2092
HvJ EU - CJUE ||
14 feb 2017
HvJ EU - CJUE 14 feb 2017, IEFBE 2092; ECLI:EU:C:2017:114 (Verdrag van Marrakesh), https://www.ie-forum.be/artikelen/hvj-eu-advies-verdrag-van-marrakesh-voor-leesgehandicapten-valt-onder-de-exclusieve-bevoegdheid-eu

HvJ EU advies: Verdrag van Marrakesh voor leesgehandicapten valt onder de exclusieve bevoegdheid EU

HvJ EU 14 februari 2017, IEF 16599; IEFbe 2092; Advies 3/15 ; ECLI:EU:C:2017:114 (Marrakesh verdrag) Het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben. Artikel 3 VWEU. Exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie.

De sluiting van het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben, valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie.

108. Aangezien de Unie geen andere dan de haar toegekende bevoegdheden heeft, moet derhalve het bestaan van een bevoegdheid, die bovendien exclusief is, worden gebaseerd op gevolgtrekkingen uit een omvattend en concreet onderzoek van de verhouding tussen de beoogde internationale overeenkomst en het geldende Unierecht. Bij dat onderzoek moet rekening worden gehouden met de gebieden die door respectievelijk de regels van het Unierecht en de bepalingen van de voorgenomen overeenkomst worden bestreken, de verwachte ontwikkeling ervan voor zover die voorspelbaar is, alsook de aard en inhoud van die regels en bepalingen, teneinde na te gaan of de betrokken overeenkomst afbreuk kan doen aan de uniforme en coherente toepassing van de regels van de Unie en aan de goede werking van het systeem dat daarbij is ingesteld [advies 1/13 (Toetreding van derde landen tot het Haags Verdrag) van 14 oktober 2014, EU:C:2014:2303, punt 74, en arrest van 26 november 2014, Green Network, C‑66/13, EU:C:2014:2399, punt 33].

118. Uit de rechtspraak van het Hof blijkt weliswaar dat een internationale overeenkomst op een volledig geharmoniseerd gebied gemeenschappelijke regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen [zie in die zin advies 1/94 (Aan de WTO-overeenkomst gehechte overeenkomsten) van 15 november 1994, EU:C:1994:384, punt 96, en arrest van 5 november 2002, Commissie/Denemarken, C‑467/98, EU:C:2002:625, punt 84], maar dat neemt niet weg dat het louter gaat om één van de situaties waarin is voldaan aan de voorwaarde in het laatste deel van artikel 3, lid 2, VWEU [zie in die zin advies 1/03 (Nieuw Verdrag van Lugano) van 7 februari 2006, EU:C:2006:81, punt 121].

119. Evenzo geldt dat de lidstaten weliswaar beschikken over een beoordelingsmarge bij de tenuitvoerlegging van hun optierecht om een beperking of restrictie in te voeren ten behoeve van mensen met een handicap, maar deze beoordelingsmarge komt voort uit de beslissing van de wetgever van de Unie om de lidstaten deze optie toe te kennen binnen het geharmoniseerde juridische kader ter waarborging van een hoog en homogeen niveau van bescherming van het reproductierecht, het recht van mededeling aan het publiek en het distributierecht dat door richtlijn 2001/29 is ingesteld (zie in die zin arresten van 26 april 2012, DR en TV2 Danmark, C‑510/10, EU:C:2012:244, punt 32, en 4 september 2014, Commissie/Raad, C‑114/12, EU:C:2014:2151, punt 79).

120. Artikel 5, lid 3, onder b), en artikel 5, lid 4, van deze richtlijn zien niet op een situatie die vergelijkbaar is met die waarvan sprake is in de punten 18 en 21 van advies 2/91 (IAO-Verdrag nr. 170) van 19 maart 1993 (EU:C:1993:106), waarin het Hof geen exclusieve bevoegdheid van de Unie heeft aanvaard omdat zowel de Uniebepalingen als het betrokken internationale verdrag enkel minimumvoorschriften bevatten.

121. Bij deze bepalingen van richtlijn 2001/29 wordt namelijk geen minimumniveau vastgesteld voor de bescherming van het auteursrecht en de naburige rechten waarbij de bevoegdheid van de lidstaten om een ruimere bescherming van deze rechten vast te stellen, intact wordt gelaten, maar daarbij wordt eerder een derogatie aan deze door de Uniewetgever geharmoniseerde rechten ingevoerd waarbij de lidstaten wordt toegestaan onder bepaalde voorwaarden een beperking van of uitzondering op deze rechten te stellen. Derhalve garandeert een lidstaat die gebruikmaakt van deze door het Unierecht toegekende optie in laatste instantie een lager niveau van bescherming van deze rechten dan het normale niveau van de geharmoniseerde bescherming dat bij de artikelen 2 tot en met 4 van deze richtlijn is ingesteld.

122. In die context moet de beoordelingsmarge van de lidstaten worden uitgeoefend binnen de door het recht van de Unie opgelegde grenzen (zie naar analogie arrest van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 104), hetgeen impliceert dat de lidstaten niet vrij zijn om op niet-geharmoniseerde wijze alle parameters te bepalen voor de beperking of restrictie ten behoeve van mensen met een handicap (zie naar analogie arrest van 26 april 2012, DR en TV2 Danmark, C‑510/10, EU:C:2012:244, punt 36).

123. Inzonderheid kunnen de lidstaten in hun wetgeving slechts een beperking of restrictie ten behoeve van personen met een handicap opnemen indien zij voldoen aan alle voorwaarden in artikel 5, lid 3, onder b), van richtlijn 2001/29, namelijk dat deze beperking of restrictie enkel het gebruik ten behoeve van mensen met een handicap dekt dat direct met de handicap verband houdt en van niet-commerciële aard is, voor zover dit gebruik wegens die handicap noodzakelijk is (zie in die zin arrest van 27 februari 2014, OSA, C‑351/12, EU:C:2014:110, punt 39), voorwaarden die overigens niet zijn opgenomen in de artikelen 4 tot en met 6 van het Verdrag van Marrakesh.

124. Bovendien dienen de lidstaten de beoordelingsmarge waarover zij beschikken om een beperking of restrictie ten behoeve van mensen met een handicap te stellen, zodanig te gebruiken dat geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van deze richtlijn, die blijkens de overwegingen 1 en 9 van deze richtlijn bestaan in de invoering van een hoog beschermingsniveau ten gunste van auteurs en in de goede werking van de interne markt (zie naar analogie arresten van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 107, en 10 april 2014, ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 34).

125. Deze beoordelingsmarge wordt ook beperkt door artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29, dat aan de invoering van de beperking of restrictie van artikel 5, lid 3, onder b), van die richtlijn drie voorwaarden koppelt: die beperking of restrictie mag slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast, zij mag geen afbreuk doen aan de normale exploitatie van het werk en zij mag geen ongerechtvaardigd nadeel toebrengen aan de rechtmatige belangen van de houder van het auteursrecht (zie naar analogie arresten van 16 juli 2009, Infopaq International, C‑5/08, EU:C:2009:465, punt 58, en 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 110).

126. In het licht van al deze gegevens blijkt dat de lidstaten weliswaar beschikken over de optie om een beperking of restrictie op de in de artikelen 2 tot en met 4 van richtlijn 2001/29 neergelegde geharmoniseerde regels te stellen ten behoeve van mensen met een handicap, maar dat het gaat om een door de Uniewetgever toegekende optie die strikt is afgebakend door de in de punten 123 tot en met 125 van dit advies beschreven vereisten van het Unierecht.

127. In die context is van belang te onderstrepen dat artikel 5, lid 3, onder b), van richtlijn 2001/29 enkel de optie voor de lidstaten bevat om een beperking of een restrictie in te voeren ten behoeve van de begunstigden, terwijl artikel 4 van het Verdrag van Marrakesh ertoe verplicht een dergelijke beperking of restrictie in te voeren.

128. Dientengevolge impliceert de sluiting van dat verdrag dat de verschillende grenzen en vereisten die worden gesteld door het recht van de Unie, die in de punten 123 tot en met 125 van dit advies worden genoemd, van toepassing zullen zijn op alle lidstaten, die vanaf dat moment uit hoofde van artikel 4 van dat verdrag gehouden zijn een dergelijke beperking of uitzondering in te voeren.

129. Daaruit volgt dat alle in het Verdrag van Marrakesh neergelegde verplichtingen behoren tot een gebied dat reeds grotendeels door gemeenschappelijke regels van de Unie wordt bestreken en dat de sluiting van dat verdrag die regels kan aantasten of de strekking ervan kan wijzigen.