DOSSIERS
Alle dossiers

Marktpraktijken - Pratiques du commerce  

IEFBE 872

Slotenmaker keyword advertising maakt geen inbreuk op marktpraktijkenrecht

Hof van Beroep te Gent 19 mei 2014, IEFbe 872 (CYP de Slotenmaker tegen Sleutels Decabooter)
Met samenvatting van Sarah Van Nevel, ALTIUS. AdWords - Handelsnaam – Vennootschapsnaam – Marktpraktijken – geen inbreuk. Zowel appellante als geïntimeerde zijn slotenmakers actief in dezelfde regio. Geïntimeerde is eigenaar van de vennootschaps- en handelsnaam Sleutels Decabooter en titularis van de domeinnaam slotenmaker.com. Appellante is naast slotenmaker, ook actief in beveiligingssystemen. Appellante maakt gebruik van de handelsnaam “Cyp de slotenmaker” voor haar activiteiten als slotenmaker. Zij is titularis van zowel cypdeslotenmaker.be als cypsecurity.com.

Appellante voert een Google AdWords campagne waarbij er onder meer gebruik wordt gemaakt van de trefwoorden “decabooter kortrijk”, “decabooter” en “sleutels decabooter”. Bij vonnis van 18 februari 2014 legt de Rechtbank van Koophandel te Kortrijk een stakingsbevel op voor het verdere gebruik van de term “decabooter” als trefwoord voor publiciteit van de handelsactiviteiten van appellante op het internet.

In hoger beroep wordt dit vonnis door het Hof van Beroep te Gent echter teniet gedaan, vermits het Hof oordeelt dat er noch een inbreuk is op de handelsnaamrechten van geïntimeerde, noch op haar vennootschapsnaam. Verder oordeelt het Hof dat er evenmin sprake is van enige inbreuk op de artikelen 95 en/of 96, 1°, c WMPC, aangezien geïntimeerde niet zou aantonen dat het gebruik van de betrokken adwords verwarring schept of parasitair is dan wel dat er sprake is van onrechtmatige afwerving van het cliënteel van geïntimeerde of aantasting van haar goede naam.

Handelsnaam
10. De bvba Sleutels Decabooter toont niet aan dat haar handelsnaam geschonden is, in die zin dat er verwarring zou ontstaan tussen haar onderneming en die van de heer [P.].

Door de gebruikte adwords wordt geen afbreuk gedaan aan het onderscheidend karakter van de handelsbenaming van de bvba Sleutels Decabooter. Het publiek kan haar nog steeds identificeren. De adwords zelf zijn niet zichtbaar voor het publiek. Eens de zoekende potentiële klant na het intikken van de zoektermen “Decabooter Kortrijk”, “Decabooter” en/of “sleutels Decabooter” op de site van Google komt, ziet hij of zij advertenties bovenaan een lijst van sites. In de advertentie van “cyp de slotenmaker” is geen enkele referentie naar de bvba Sleutels Decabooter of haar diensten. Op het blad met referenties kan zonder meer het onderscheid gemaakt worden tussen de beide partijen en hun ondernemingen.

Ook de reclamefunctie van de handelsbenaming Sleutels Decabooter is niet aangetast.

Vennootschapsnaam
11. (…) Ook een inbreuk op artikel 65 W. Venn. wordt niet aanvaard omdat het niet van toepassing is. (…)
De heer [P.], noch zijn vennootschap, hebben een naam die gelijk is aan of gelijkt op die van de bvba Sleutels Decabooter.

Oneerlijke marktpraktijken
Aangaande artikel 95 WMPC
12. (…) Sinds het decreet d’Allarde van 1791 geldt het principe van vrijheid van handel en concurrentie. (…)

Het enkele gebruik maken van de benaming van een concurrent, in dit geval Decabooter en Sleutels Decabooter, en dus het mee gebruik maken van de reputatie van een concurrent volstaat op zichzelf niet om van oneerlijke marktpraktijken te gewagen en de schending van artikel 95 WMPC vast te stellen.

Reclame op internet op basis van trefwoorden die overeenkomen met de benaming van een concurrent, vormt een praktijk die inherent is aan de vrije mededinging, aangezien deze reclame er in de regel louter toe strekt, internetgebruikers een alternatief voor de waren of diensten van de concurrent te bieden.

Geïntimeerde brengt geen enkele bijkomende omstandigheid bij, die het onrechtmatig karakter van de handelswijze zou kunnen aantonen.

Sleutels Decabooter kan niet verbieden dat concurrenten op basis van trefwoorden, die overeenkomen met haar naam, reclame laten verschijnen waarin een alternatief voor haar diensten en waren wordt voorgesteld, zonder dat deze reclame tot verwarring leidt of de reputatie aantast (vgl. in het merkenrecht: HvJ (1e k.) nr. C-323/09, 22 september 2011, Interflora Inc. En Interflora British Unit / Marks & Spencer plc en Flowers Direct Online Ltd., nr. 91 (….)).

De heer [P.] werpt op dat de advertentie van zijn bedrijf, die verschijnt na het intikken van de term “Decabooter” of “sleutels Decabooter” of “Decabooter Kortrijk”, enkel “cyp de slotenmaker” en informatie daarover bevat. Er is geen enkele verwijzing naar geïntimeerde of haar diensten. (…)

Concreet is niet aangetoond dat er gevaar voor verwarring of verwarring of dat er misleiding is. Eens de zoekterm met de benaming van geïntimeerde de potentiële klant naar onder meer de site van appellant gebracht heeft, valt niet in te zien hoe een gemiddeld geïnformeerde en gemiddeld aandachtige consument in verwarring gebracht of misleid zou kunnen worden bij de keuze van een slotenmaker. De advertentie gaat enkel over de diensten van de heer [P.].

Ook onrechtmatige afwerving van cliënteel is niet aangetoond.

Er kan aangenomen worden dat de heer [P.]in een enige, niet nader bepaalde mate, meegeniet van de bekendheid van de Sleutels Decabooter. Op zichzelf is dit niet ongeoorloofd. Een ongerechtvaardigd en/of een onevenredig groot voordeel in hoofde van de heer [P.]wordt niet aangetoond. Het gebruik van de trefwoorden “Decabooter Kortrijk”, “Decabooter”, “Sleutels Decabooter” om in een zoekmachine reclame te maken is niet zonder meer parasitair.

Geïntimeerde toont tenslotte evenmin aan dat de gevolgde werkwijze haar goede naam zou aantasten. Het is niet bewezen dat de aantrekkingskracht van “Sleutels Decabooter” vermindert door de “Adwords”.

Aangaande artikel 96, 1°, c WMPC
13. (…) Om dezelfde redenen als onder randnummer 12 in aanmerking genomen, oordeelt het Hof dat er geen inbreuk is op dit artikel.

Hieraan kan nog toegevoegd worden dat het gebruik van de drie woordengroepen in de advertentie-verwijzingsdienst van “Adwords” er niet toe leidt dat geïntimeerde “Sleutels Decabooter” niet meer doeltreffend kan gebruiken om de consumenten te informeren en te overtuigen.

IEFBE 834

Vraag aan HvJ EU: is een handelsadvocaat ook een consument?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 7 maart 2014, IEFbe 834, zaak C-110/14 (Costea) - dossier
Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Verzoeker is werkzaam als (handelsrecht)advocaat. Hij sluit (als natuurlijk persoon) in 2008 een kredietovereenkomst met de Volksbank Romania. Er is echter een garantie gesteld door middel van een pand dat toebehoort aan het eenmansadvocatenkantoor Costea Ovidiu, vertegenwoordigd door Costea als hypothecaire borg. Hierdoor wordt zijn beroep ook bekend bij verweerster. Bij de sluitingsceremonie (4 april 2008) is Costea als garantsteller aanwezig en worden de voorwaarden van de overeenkomst besproken.

In mei 2013 stelt verzoeker een vordering tegen verweerster in wegens het oneerlijke karakter van de daarin opgenomen risicocommissie. Hij vordert nietigverklaring en terugbetaling. Hij beroept zich bij die vordering op zijn consumentenstatus en op de beschermende bepalingen van RL 93/13.

De verwijzende Roemeense rechter heeft voor deze zaak nadere uitleg nodig over de betekenis van het begrip ‘consument’ in richtlijn 93/13 nodig om uitspraak te kunnen doen. Verweerster meent daarvoor dat verzoeker geen kwetsbaar persoon is wat kennis betreft die nodig is om de inhoud van dit soort overeenkomsten en de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen te begrijpen. Legt de volgende vraag voor aan het HvJEU:

“Moet artikel 2, sub b, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat onder het begrip „consument” een natuurlijke persoon valt die het beroep van advocaat uitoefent en met een bank een kredietovereenkomst sluit waarin het doel van de lening niet is vermeld en het advocatenkantoor van die natuurlijke persoon als hypothecaire borg wordt aangeduid?”
IEFBE 799

La cessation de la dénomination H2O Service

Tribunal de Commerce Nivelles 20 mars 2013, IEFbe 799 (H2O Plomberie Chauffage tegen Miguel Inox Design)
Dénomination. H2O Plomberie Chauffage a constaté l'utilisation de la dénomination "H2O Service" par Miguel Inos Design. Il suffit pour le demandeur en cessation d'établir le risque de confusion sans qu'il faille prouve la réalisation effective de ce risque. Rien ne semble s'opposer à la demande de cessation, il convient d'y faire droit par application des articles 84, 85 et 88 de la loi aux pratiques du marché. Le tribunal ordonne la cessation de l'utilisation par Miguel Inox Design de la dénomination H2O Service sous peine d'une astreinte de 500 euros.

IEFBE 813

Vlaams Belang propagandamateriaal Westmal' of Halal verboden

Voorz. Rechtbank van Koophandel Antwerpen 9 mei 2014, IEFbe 813 (Abdij Trappisten van Westmalle tegen Vlaams Belang)
Uitspraak ingezonden door Kristof Neefs, Altius en Geert Philipsen, GSJ advocaten. Tegen dit vonnis is hoger beroep aangekondigd. Merkenrecht. 2.20 lid 1 sub d BVIE. Op eenzijdig verzoekschrift wordt het Vlaams Belang verboden om propagandamateriaal met daarop de slogan "Westmal of Hala - De keuze is duidelijk" en een afbeelding met een glas Westmalle trappist te gebruiken. De tekens WESTMAL (een verkorte auditieve weergave van WESTMALLE) en het kelkvormig glas worden beschouwd als overeenstemmend met de geregistreerde merken. Onder last van een dwangsom van €500 per overtreding en per (aangevat) uur met een maximum van €500.000.

p. 8: Gebruik in een verkiezingscampagne wordt beschouwd als een gebruik in de zin van de niet-limitatieve begripsomschrijving van het begrip “gebruik” als weergegeven in artikel 2.20.2. BVIE. Een te enge invulling van dit begrip zou het toepassingsgebied van vermeld artikel 2.20.1.d. BVIE op een zodanige wijze kunnen beperken dat het de eerder aangegeven aansluiting met artikel 5 §5 van de Merkenrichtlijn ongedaan zou maken.

Anderzijds worden in 2.20.1.d. BVIE waarborgen weergegeven tegen een onredelijke of te verregaande toepassing. De merkhouder kan enkel optreden indien er “zonder geldige reden, van dat teken ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk”.

Het door artikel 2.20.1.d. BVIE vooropgestelde gebruik van het “teken”, dient ruim geïnterpreteerd te worden in de zin dat zowel een gelijk als een overeenstemmend teken onder dit begrip dienen gelezen te worden.

p. 9: Het (overeenstemmend) teken “WESTMAL’” houdt een verwijzing in naar het woordmerk “WESTMALLE TRAPPIST” en het beeldmerk “TRAPPIST WESTMALLE”. Dat het begrip “WESTMAL’” niet wordt gebruikt als territoriale aanduiding van het dorp “Westmalle” doch wel als verwijzing naar het trappistenbier gebrouwen door WESTMALLE blijkt de vergelijking die gemaakt wordt met voedingsproducten. Het begrip “WESTMAL’” wordt geplaatst naast het islamitische begrip “halal”. Ondanks de verwijzing van het begrip “halal” zowel naar handelingen als producten, bestaat bij het publiek de algemene opvatting dat dit naar voedingswaren verwijst (en alsdusdanig ook naar dranken waarbij eveneens halal-drank bestaat).
Op dezelfde wijze houdt het gebruik van het kelkvormige glas een verwijzing in naar het beeldmerk WESTMALLE TRAPPIST-bierglas, zeker gezien het gebruikt in combinatie met een donkerbruin (trappist)kleurige vloeistof.
Deze beoordeling geldt des te meer door het gecombineerd gebruik van beide tekens, waarbij gecombineerd gebruik niet enkel verwijst naar het samen gebruiken van de tekens op één drager (2D-kaartje) doch eveneens het kruiselings in verschillende media.
Het teken wordt gebruikt anders ter onderscheiding van waren of diensten, waarbij wordt aangegeven dat het gebruik van een teken als slagzin een “ander gebruik” kan opleveren (cfr. Vgl.: Hof Den Haag 27 mei 2004, IER 2004,77 m.nt. ChG (Correct/Mediamarkt); Vzr. Rb. Amsterdam 10 juli 2003, IER 2003, 74 (Serious Fun/Unilever e.a.; serious fun).
Door het gebruik van de teken(s) wordt een ongerechtvaardigd voordeel getrokken uit het onderscheidende vermogen en de reputatie van de respectievelijke merken.
p.10: Door de politieke recuperatie in een politieke campagne (eender van welke strekking) van de respectievelijke merken wordt afbreuk gedaan aan de reputatie ervan.
Er wordt geen geldige reden aangehaald om de betrokken tekens op een dergelijke wijze te gebruiken. Omtrent de vermeende verwijzing naar het dorp “Westmalle” werd hierboven geoordeeld.
Gezien bovenstaande beoordeling wordt de merkenrechtelijke inbreuk op grond van artikel 2.20.1.d. BVIE aanvaard.

Lees de uitspraak:
IEFbe 813 (pdf)
N-20140509-1 (juridat)

IEFBE 782

Chauffeurs taxi-app Uber ne disposent pas de l'autorisation

Tribunal de commerce Bruxelles 31 mars 2014, IEFbe 782 (Taxi Radio Bruxellois contre Uber Belgium)
Jugement envoyée par Kristof Neefs, Altius. Pratiques honnêtes du marché. Taxi-app. Astreinte de 10.000 par infraction constatée. Attendu que la demande a pour objet la constatation d'un acte contraire aux pratiques honnêtes du marché et le prononcé d'un ordre de cessation corrélatif. Constatons qu'en transmettant des demandes de courses auprès de chauffeurs qui ne disposent pas de I.' autorisation visée à l'article 3 de l'Ordonnance du 27 avril 1995 de la Région de Bruxelles-Capitale, relative aux services de taxi et aux services de location de voitures avec chauffeurs, la citée commet un acte contraire aux pratiques honnêtes du marché.

Ordonnons à la citée de cesser de proposer des courses à des chauffeurs qui ne disposent pas de l'autorisation visée à l'article 3 de l'Ordonnance précitée, sous peine d'une astreinte de 10.000 € par infraction constatée à partir du jour qui suivra la signification du présent jugement.

Op andere blogs:
DeJuristen

IEFBE 763

PI Pharma schendt artikel 95 WMPC en moet verhandeling geneesmiddelen staken

Hof van Beroep Brussel 19 november 2013, IEFbe 763 (Eurogenerics tegen PI Pharma)

Uitspraak mede ingezonden door Kristof Roox, Crowell & Moring. Parallelimport. Farmaceutische regelgeving. Merkenrecht. Auteursrecht. Uitputting. Eurogenerics vervaardigt en commercialiseert voornamelijk generieke geneesmiddelen en is titularis van de Gemeenschaps-woord/beeldmerken EUROGENERICS en EG. PI Pharma is een Belgische onderneming die actief is op het vlak van de parallelinvoer van geneesmiddelen. Het hof stelt vast dat PI Pharma zich schuldig maakt aan schending van artikel 95 WMPC en beveelt de staking van de verhandeling van de geneesmiddelen.

Er is geen cassatievoorziening

Stelt vast dat PI Pharma zich, wat Omeprazole EG 40 mg (60 capsules) Amlodipine EG 5 mg (100 tabletten), Citalopram EG 20 mg (60 tabletten) en Lisonopril EG 20 mg (100 tabletten) betreft, schuldig maakt aan een schending van artikel 95 WMPC 1) door in strijd met de artikelen 4, 11bis, 37bis en 93, 3 van het KB van 21 december 2001 niet-terugbetaalbare geneesmiddelen te commercialiseren waarbij gebruikt wordt gemaakt van de terugbetalingsbeslissing voor een andere verpakkingsgrootte, en 2) door in strijd met artikel 90, 2 van het KB van 21 december 2001 door op niet-terugbetaalbare verpakkingsgroottes de CFK-code en unieke barcode te gebruiken die verbonden is aan een andere verpakkingsgrootte waarvoor wel een terugbetaling werd bekomen,

Beveelt aan PI Pharma de staking van de verhandeling van deze geneesmiddelen, onder verbeurte van een dwangsom van 1.000 euro per individuele inbreuk vastgesteld na een termijn van drie maanden vanaf de betekening van het tussengekomen arrest (waarbij de verkoop van één verpakking als één individuele inbreuk wordt beschouwd), met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van 500.000 euro.
IEFBE 781

Vragen aan HvJ EU: Niet verzetten tegen technische beperking gemeenschappelijk geautomatiseerd informatiesysteem.

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 17 januari 2014, zaak C-74/14 (Eturas e.a. tegen Litouwen) - dossier
Mededingingsrecht. Korting in IT-systeem. Niet verzetten is stilzwijgend instemmen, is afgestemde feitelijke gedraging 101 lid VWEU. Verzoekster is een dienstverlenend bedrijf ten behoeve van de reisbranche. Zij beheert een geautomatiseerd informatiesysteem over reizen en aanverwante diensten. Het systeem draait sinds 2008 en wordt door verzoekster steeds bijgehouden. Veel reisbureaus maken gebruik van het ‘E-Turas-systeem’. Zij krijgen toegangsrecht na het sluiten van een standaarddienstenovereenkomst met Eturas. De Raad voor de mededinging komt erachter dat gebruikers van het systeem onderlinge prijsafspraken maken voor georganiseerde pakketreizen die online via E-Turas geboekt kunnen worden. Er is echter geen ‘hard bewijs’. ETuras bouwt dan technische beperkingen in op het verlenen van kortingen in het systeem. Dit wordt aan alle deelnemers bekend gemaakt maar ook hiervan is geen bewijs in het dossier te vinden.

De in totaal 20 verzoekers komen op tegen het besluit van de Litouwse Mededingingsraad van 7 juni 2012 tot oplegging van geldboetes wegens inbreuk (‘onderling afgestemde feitelijke gedragingen’) op artikel 5 van de LIT Mededingingswet alsmede op VWEU artikel 101. Zij worden gedeeltelijk in het gelijk gesteld door de bestuursRb die de boetes matigt, maar de Raad gaat in hoger beroep waarbij hij vasthoudt aan het verwijt dat verzoeksters het E-Turas-systeem gebruiken om hun gedragingen onderling af te stemmen.

De verwijzende Litouwse rechter overweegt dat het vaste rechtspraak van het HvJ EU is om bij een geschil over het bestaan van een schending van de mededingingsregels het de taak van de Europese Commissie is om de inbreuken te bewijzen. Het Gerecht heeft in zaak T-295/94 geoordeeld dat een onderneming aansprakelijk kan worden gehouden voor deelname aan een kartel wanneer zij van het bestaan ervan wist, of had moeten weten. Hij vraagt zich dan ook af of het rondsturen door E-Turas van een systeemmededeling zoals in onderhavige zaak is gebeurd voldoende is, en stelt de volgende vragen aan het HvJ EU:

1. Moet artikel 101, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat kan worden aangenomen dat wanneer  ondernemingen een gemeenschappelijk geautomatiseerd informatiesysteem als in deze zaak aan de orde gebruiken en de Raad voor de Mededinging heeft bewezen dat in het systeem een mededeling over de beperking op het verlenen van kortingen is opgenomen en een technische beperking ten aanzien van het invoeren van een kortingspercentage is aangebracht, deze ondernemingen wisten, of hadden moeten weten, dat deze mededeling in het geautomatiseerde informatiesysteem voorkwam en dat zij, door zich niet tegen de toepassing van deze beperking op het verlenen van kortingen te verzetten, stilzwijgend met deze beperking op het verlenen van prijskortingen hebben ingestemd en dus aansprakelijk kunnen worden gehouden voor onderling afgestemde feitelijke gedragingen krachtens artikel 101, lid 1, VWEU?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, welke factoren moeten dan in aanmerking worden genomen om te bepalen of de ondernemingen die een gemeenschappelijk geautomatiseerd informatiesysteem gebruiken, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, hun gedragingen onderling hebben afgestemd in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU?

IEFBE 758

Logo Madewithlove geen auteursrechtelijk werk

Voorz. Rechtbank van Koophandel Gent 28 maart 2014, IEFbe 758 (Madewithlove tegen Thomas Cook)
Uitspraak ingezonden door Carina Gommers, Hoyng Monegier. Auteursrecht. Marktpraktijken. Eiseres richt zich op dienstverlening en advies met betrekking tot informatietechnologie. Voor haar activiteiten en handelsnaam heeft zij een logo laten ontwerpen. Drie jaar later blijkt de  Scandinavische afdeling van Thomas Cook een quasi identieke afbeelding te gebruiken. De rechtbank oordeelt dat auteursrechtelijke bescherming van het logo van Madewithlove niet kan worden aangetoond nu blijkt dat derden eveneens gebruik maken van een gevouwen hart logo en van de "krokodillenbekjes" waarvan eiseres zelf stelt dat het veel gebruikt wordt. Inbreuk Wet Marktpraktijken en consumentenbescherming en verwarringsgevaar niet bewezen. Alle vorderingen worden afgewezen.

3.2 Auteursrechtelijke bescherming
[..] Het rood hart logo van eiseres is volgens de eigen verklaringen van eiseres gesteund op twee elementen, enerzijds een hart en anderzijds een symbool in de programmeringstaal.
Uit de door partijen neergelegde stukken blijkt dat derden eveneens gebruik maken van een gevouwen hart logo en van de zogenaamde "krokodillenbekjes" waarvan eiseres zelf  stelt dat het veel gebruikt wordt.
De auteursrechtelijke bescherming  van het rood hart logo van eiseres is niet aangetoond.

3.3 Kopiëren van het logo
[..] Naast het bestaan van gelijkenissen vereist auteursrechtelijke bescherming dat het bewijs dient geleverd van het kopiëren.
Dit bewijs ontbreekt. Er is geen aanwijzing dat beide logo's ontstaan zijn uit dezelfde bron, er is geen verwantschap tussen de sectoren waarin partijen actief zijn, er is geen internationale verspreiding van het logo van eiseres aangetoond, de geografische verspreiding is verschillend.
Eiseres bewijst niet dat haar logo door verweerster gekopieerd werd.
Er is geen inbreuk op het auteursrecht bewezen.

3.4 Schending van de Wet va 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (WMPC)
[..] Door het introduceren van haar gele hart logo getuigt verweerster volgens eiseres niet van een eerlijke handelspraktijk en schaadt zij de beroepsbelangen van eiseres wat een inbreuk is op artikel 95 WMPC.  Deze bewering is niet gestaafd.
Eiseres bewijst geen verwarringsgevaar en geen schade.
IEFBE 731

Inbreuken door gelijkende afslankkoffieverpakking

Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen 11 juni 2013, IEFbe 731 (Life Solutions tegen Body in Style e.a.) - hier
Uitspraak mede ingezonden door Bert Gregoir, Stappers Eliaerts & Thiers advocaten. Wet Marktpraktijken. Auteursrecht. Parasitaire mededinging. Verwarringstichting. Succesvolle vordering verklaring voor recht dat verwerende partijen inbreuk plegen op de Wet Marktpraktijken artikelen 95 en 96 door eisende partij en haar producten als namaak voor te stellen, als malafide voor te stellen en zwart te maken en derhalve de staking ervan te horen bevelen. Inbreuk auteursrecht, parasitaire mededinging en verwarringstichting door het op de markt brengen van producten met verpakking gelijkend aan die van eisende partij. Bevel tot publicatie huidig vonnis op websites verwerende partijen.

Zeggen voor recht dat verwerende partijen een inbreuk plegen op de Wet Marktpraktijken o.a. artikelen 95, 96.1, 96.2 en 96.4 door eisende partij en de door haar verkochte producten als namaak voor te stellen, door eisende partij als malafide voor te stellen en door eisende partij zwart te maken;
Bevelen derhalve de onmiddellijke staking ervan;
Zeggen voor recht dat verwerende partijen door het op de markt brengen van producten met verpakking gelijkend aan die van eisende partij, met als grafische kenmerken, de kleur, de kleurencombinaties en het gehanteerde lettertype, de tekening van een gestileerde koffieboon voor de letter O en de foto van een blonde dame die koffie drinkt en de term "Afslankkoffie" in het door eisende partij gehanteerde lettertype en de tekening van een gestileerde koffieboon voor de letter O, een inbreuk plegen op het auteursrecht van eisende partij en zich bovendien schuldig maken aan parasitaire mededinging en verwarringstichting.
IEFBE 704

Pas de raison pour retirer la revue entière, le texte incriminé n'étant qu'un encart dans un article de portée générale

Cour d'appel de Bruxelles 16 janvier 2013, IEFbe 704 (Testachats contre ABS Distribution et NAVEM contre ABS Distribution)

Média. Arrêt definitif. Réformation. Pratiques de marché. Dénigrement. Organe de presse. Interdiction de publication. Liberté d'expression. Le texte incriminé n'etait qu'un encart. Il n'existe en outre aucune raison objective de retirer du marché la revue dans son entièreté.
1. Sur la demande d'ABS fondée sur le dénigrement
7. En l'espèce, la preuve de cette dernière condition fait défaut.

S'il est vrai que le réseau Internet permet une large diffusion de l'information à travers le monde - ou presque - en un temps particulièrement bref et permet vraisemblablement de toucher un plus large public que la presse écrite, la mesure de retrait sollicitée vise en réalité à interdire à Test-Achats d'exercer sa liberté d'expression et porte atteinte à son droit d'informer complètement le public. Il n'est pas démontré que cette privation de l'exercice de la liberté d'expression réponde in casu à une nécessité sociale impérieuse dans une société démocratique. Elle est disproportionnée par rapport à l'objectif poursuivi par ABS. Il existe en effet d'autres modes de réparation moins attentatoires au principe de la liberté d'expression, comme, notamment, l'exercice d'un droit de réponse également sur Internet qu'ABS n'a pas mis en oeuvre, ou encore l'injunction de ne plus employer des mots ou expressions susceptibles de jeter le discrédit sur cette enterprise.

La mesure de retrait pur et simple de la revue Budget & Droit répond d'autant moins à la condition de proportionnalité que le texte incriminé n'etait qu'un encart - certes sous un titre accrocheur - dans un article de portée générale qui se bornait à relater les faits qui ont fait l'objet du communiqué de presse de la police du Pajottenland. Il n'existe en outre aucune raison objective de retirer du marché la revue dans son entièreté.

Partant, la demande, telle que libellée, n'était pas fondée et il convient de faire droit à la requête d'appel sur ce point.

L'examen des autres moyens est surabondant et ne saurait amener la cour à un dispositif autre de celui qui résulte des moyens précédents. La cour n'est par ailleurs pas tenue de rencontrer les considérations émises par les parties et dont elles ne tirent aucune conséquence précise et qui ne constituent dès lors ni une demande, ni une défense, ni une exception.

2. Sur la demande de Test-Achats quant à l'usage de sa marque.

11. La mesure de publication demandée s'appuie sur l'article 2.22.7 de la CBPI. Elle est fondée, dans la mesure où il s'impose que la présente décision soit diffusée dans le public qui a pu croire qu'ABS bénéficiait de l'accord de Test-Achats pour que sa marque soit utilisée. Elle est donc de nature à contribuer à la cessation des effets de l'acte incriminé.