DOSSIERS
Alle dossiers

Kwekersrecht - Obtentions végétales  

IEFBE 197

Billijke kwekersrechtvergoeding

Conclusie AG HvJ EU 29 maart 2012, Zaak C-509/10 (Geistbeck en Geistbeck)

Kwekersrechtvergoeding. Verordening (EG) nr. 2100/94 van 27 Juli 1994.

Over de gepaste vergoeding, die een landbouwer aan de houder van een communautair kwekersrecht in overeenstemming met de verordening betaald. Deze vergoeding wordt gebaseerd op het gemiddelde bedrag van de vergoeding, die in hetzelfde gebied wordt gevraagd, voor het genereren van een overeenkomstige hoeveelheid van het onder licentie geproduceerd teeltmateriaal van de beschermde rassen van de betrokken plantensoorten.

Voor de berekening van de billijke vergoeding kan ten eerste de houder de situatie herstellen naar de situatie voordat de overtreding plaatsvond en de gevolgen van de inbreuk op zijn rechten elimineren. Ten tweede kan de houder de gemaakte kosten voor monitoring en controle in de licentievergoeding opnemen. De betaling daarvan kan alleen plaatsvinden als het gaat om extra (buiten)gerechtelijke kosten in verband met het onderzoek van een specifiek geval en waarvan de vergoeding van de kosten in overeenstemming met en zonder afbreuk te doen aan het bepaalde in artikel 94, paragraaf 2 verordening nr. 2100/94 kan worden verlangd.

Conclusie AG, helaas (nog) niet in het Nederlands noch Engels beschikbaar.

Die angemessene Vergütung, die ein Landwirt dem Inhaber eines gemeinschaftlichen Sortenschutzrechts gemäß Art. 94 Abs. 1 der Verordnung (EG) Nr. 2100/94 des Rates vom 27. Juli 1994 über den gemeinschaftlichen Sortenschutz zu zahlen hat, weil er durch Nachbau gewonnenes Vermehrungsgut einer geschützten Sorte genutzt und die in Art. 14 Abs. 3 der Verordnung Nr. 2100/94 und Art. 8 der Verordnung (EG) Nr. 1768/95 der Kommission vom 24. Juli 1995 über die Ausnahmeregelung gemäß Artikel 14 Absatz 3 der Verordnung Nr. 2100/94 über den gemeinschaftlichen Sortenschutz in der durch die Verordnung (EG) Nr. 2605/98 der Kommission vom 3. Dezember 1998 geänderten Fassung festgelegten Verpflichtungen nicht erfüllt hat, ist nach dem Durchschnittsbetrag der Gebühr zu berechnen, die in demselben Gebiet für die Erzeugung einer entsprechenden Menge in Lizenz von Vermehrungsmaterial der geschützten Sorten der betreffenden Pflanzenarten verlangt wird. Da es die Bemessung der angemessenen Vergütung auf oben genannter Grundlage zum einen ermöglicht, den Sortenschutzinhaber wieder in die Lage zu versetzen, in der er sich vor dem Verstoß befunden hat, und die Folgen der Verletzung seiner Rechte zu beseitigen, und zum anderen davon auszugehen ist, dass der Sortenschutzinhaber angefallene Kontroll- und Überwachungskosten in die Lizenzgebühr hat einfließen lassen, kann die Zahlung dieser Kosten vom Sortenschutzinhaber nur insoweit verlangt werden, als es sich um zusätzliche vorgerichtliche oder gerichtliche Kosten im Zusammenhang mit der Prüfung eines besonderen Falls einer Verletzungshandlung handelt, deren Erstattung nach Maßgabe und unbeschadet der Voraussetzungen des Art. 94 Abs. 2 der Verordnung Nr. 2100/94 verlangt werden kann.

IEFBE 163

Kanzi-arrest (na het HvJ EU)

Hof van Cassatie van België 9 februari 2012, nr. C080474N (Greenstar-Kanzi Europe nv tegen JH en JG)

Met samenvatting van Philippe de Jong, Altius.

In navolging van HvJ EU, zie IEF 10367. Kwekersrecht. De feiten van deze zaak zijn genoegzaam bekend. De Belgische onderneming Better3Fruit is de titularis van een communautair kwekerscertificaat voor een specifiek ras van appelbomen onder de benaming Nicoter. Appels van Nicoter-bomen worden verhandeld onder het merk Kanzi, waarvan Better3Fruit eveneens de titularis is. Better3Fruit gaf Nicoter in exclusieve licentie aan de NV Nicolaï. Krachtens deze licentie-overeenkomst kon het voorwerp van de licentie (ttz. de bomen van het beschermde ras) enkel aan derden verkocht worden als de betrokken derde een overeenkomst ondertekende waarin hem het recht gegeven werd om de Nicoter-bomen op te groeien en te commercialiseren.

Nicolaï legde deze verplichting echter naast zich neer en verkocht Nicoter-bomen aan de heer Hustin zonder dat deze laatste de vereiste teelt- en verhandelingsovereenkomst gesloten had. Hustin verkocht op zijn beurt appels van de betrokken bomen aan de heer Goossens, die ze verkocht op de markt van Hasselt, voorzien van een bordje dat het om Kanzi-appels ging afkomstig van bomen van het Nicoter-ras.

Ondertussen was een einde gekomen aan de exclusieve licentie-overeenkomst tussen Better3Fruit en Nicolaï. Better3Fruit kende een nieuwe exclusieve licentie toe aan een firma EFC, die op haar beurt een exclusieve (sub)licentie toekende aan de Limburgse firma Greenstar-Kanzi Europe, kortweg GKE, die ook het recht kreeg om op te treden tegen inbreuken. Deze licenties werden niet ingeschreven in het register van het CPVO.

GKE besloot vervolgens Hustin en Goossens te dagvaarden wegens inbreuk. De vordering was o.m. gebaseerd op de beweerde schending van het communautaire kwekersrecht voor Nicoter. Volgens GKE kon Goossens met name niet op rechtmatige wijze Kanzi-appels verkopen. Hij had die appels immers gekocht van Hustin, die de eigendom op de hem door Nicolaï verkochte Nicoter-bomen evenmin op rechtmatige wijze kon hebben verkregen, nu Nicolaï had nagelaten hem de teelt- en verhandelingsovereenkomst te laten ondertekenen en daardoor zijn exclusieve licentieovereenkomst met Better3Fruit had geschonden. Volgens Hustin en Goossens – die niet op de hoogte bleken te zijn van de contractuele verplichtingen waartoe Nicolaï krachtens zijn licentie-overeenkomst met Better3Fruit gehouden was – was er echter sprake van uitputting van de rechten van Better3Fruit/GKE.

Het uitputtingsverweer van Hustin en Goossens werd in eerste aanleg verworpen door de Antwerpse stakingsrechter. Het Antwerpse hof van beroep kwam echter tot een ander oordeel en stelde in een arrest van 24 april 2008 dat, hoewel Nicolaï de bepalingen van zijn licentieovereenkomst met Better3Fruit niet had nageleefd, niet was aangetoond dat Hustin of Goossens op de hoogte waren van de betrokken contractuele beperkingen, zodat er volgens het hof sprake was van uitputting. Uiteindelijk kwam de zaak voor het Belgische Hof van Cassatie dat op 25 februari 2010 de volgende, inmiddels welbekende, prejudiciële vragen stelde aan het Hof van Justitie van de EU:

1. Moet artikel 94 van de Communautaire Kwekersverordening 2100/94, in samenhang gelezen met de artikelen 11.1., 13.1. tot en met 13.3., 16, 27 en 104 van die Verordening aldus worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen eenieder die handelingen verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder wanneer de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautair kwekersrecht, ingeval van verkoop van dat materiaal, werden bedongen, niet werden geëerbiedigd?

2. Zo ja, is het voor de beoordeling van de inbreuk van belang dat diegene die voornoemde handeling verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn van de aldus in de bedoelde licentieovereenkomst opgelegde beperkingen?”

Per arrest van 20 oktober 2011 beantwoordde het Europese Hof de eerste vraag positief (met dien verstande evenwel dat het moet gaan om de niet-eerbiediging van licentievoorwaarden die “rechtstreeks zien op de wezenlijke elementen van het betrokken communautaire kwekersrecht”  - (Over wat dit zoal zou kunnen inhouden, zie o.m. P. van der KOOIJ, “Uitputting in het kwekersrecht”, BIE 2011, p. 404 (login); en P. de JONG, “Uitputting in het kwekersrecht”, IRDI 2012, p. 95.)) en de tweede negatief.

De zaak kwam vervolgens terug naar het Hof van Cassatie. Dat Hof heeft nu bij arrest van 9 februari 2012 de redenering van het Europese Hof met evenveel woorden overgenomen en het hierboven vermelde arrest van 24 april 2008 vernietigd.

Zoals dat in de Belgische procesrechtelijke orde gaat, is de zaak nu doorverwezen naar een ander hof van beroep, met name dat van Gent. Dat hof zal nu dus uitspraak moeten doen over de interessante vraag of de door Nicolaï overtreden licentievoorwaarden een wezenlijk element van het kwekersrecht betreffen.

Wordt vervolgd…

Philippe de Jong
Advocaat, Altius te Brussel

IEFBE 94

Enerzijds teeltmateriaal en anderzijds oogstmateriaal

Conclusie A-G Jääskinen HvJ EU 7 juli 2011, zaak C-140/10 (Greenstar-Kanzi Europe NV tegen Hustin en Goossens)

Prejudiciële vragen Hof van Cassatie van België.

Kwekersrecht. Kwekersrechtverordening. Teelt- tegenover oogstmateriaal, i.c. „Kanzi”appels.

Prejudiciële vragen: 1) Moet artikel 94 van verordening [nr. 2100/94], in samenhang gelezen met de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27 en 104 van verordening [nr. 2100/94], aldus worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen eenieder die handelingen verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder wanneer de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautair kwekersrecht, ingeval van verkoop van dat materiaal, werden bedongen, niet werden geëerbiedigd?

2)      Zo ja, is het voor de beoordeling van de inbreuk van belang dat diegene die voornoemde handeling verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn van de aldus in de bedoelde licentieovereenkomst opgelegde beperkingen?”

.

Conclusie A-G: 66. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Hof van Cassatie te beantwoorden als volgt:

1) Artikel 94 van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994, inzake het communautaire kwekersrecht, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 873/2004 van de Raad van 29 april 2004, gelezen in samenhang met de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27, en 104 van deze verordening, moet aldus worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon geen vordering wegens inbreuk kan instellen tegen een derde die handelingen heeft verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder, wanneer laatstgenoemde gerechtigd was het beschermde materiaal ergens in de Europese Unie te verkopen of af te staan en de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautair kwekersrecht voor het geval van verkoop van dat materiaal waren bedongen, niet zijn geëerbiedigd.

2) De tweede prejudiciële vraag hoeft niet te worden beantwoord.
Subsidiair luidt het antwoord op deze vraag, dat het voor de beoordeling van de inbreuk niet van belang is dat de derde die de voornoemde handeling heeft verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn geweest van de in de bedoelde licentieovereenkomst opgelegde beperkingen

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 31 - 33 van 33