- IEFBE 3451
- 19 mei 2022
- Artikel
HvJ EU 24 maart 2022, IT 3908, IEFbe 3428; ECLI:EU:C:2022:216 (Verhouding journalist en rechtelijke taken) Naar aanleiding van het verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Midden-Nederland bij beslissing van 29 mei 2020 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie de vragen beantwoord omtrent de verhouding tussen art. 55 lid 3 van de verordening 2016/679 en de Autoriteit Persoonsgegevens. Onder de gerechtelijke taken in de zin van het hierboven genoemde artikel valt het tijdelijk ter beschikking stellen van processtukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen aan journalisten. Dit heeft het Hof van Justitie besloten in een zaak waarbij de Autoriteit Persoonsgegevens zich niet bevoegd achtte om kennis te nemen van de omstandigheid dat de journalist beschikking had over processtukken verkregen door de Raad van State. Het toezicht op het ter beschikking stellen van deze processtukken aan journalisten door een externe autoriteit zal volgens het Hof van Justitie de onafhankelijkheid van de gerechtelijke macht in gevaar kunnen brengen. Het doel van deze bepaling is dan ook om journalisten in staat te stellen beter verslag te doen over het verloop van de procedure.