DOSSIERS
Alle dossiers

Octrooirecht - Droit des brevets  

IEFBE 456

India verklaart octrooi GSK voor kanker medicijn ongeldig

Uitspraak en samenvatting ingezonden door Jenny Cromsigt, V.O.

India heeft een octrooi van GSK ongeldig verklaard dat gericht was op het medicijn Tykerb. Tykerb is een medicijn tegen kanker en bevat een ditosylate  vorm van de originele stof lapatinib en wordt gebruikt om vrouwen te behandelen met gevorderde borst kanker.

GSK heeft voor zowel Tykerb als voor lapatinib octrooi aangevraagd in India. De Indiase Octrooi Hoger Beroepsraad (IPAB) heeft het octrooi op de originele stof, Iapatinib in stand gehouden maar  vond dat Tykerb niet voldoende verbeterde therapeutisch werkzaamheid bezat ten opzichte van lapatinib om een octrooi te verlenen. Deze afwijzing is op grond van een speciale regel in de Indiase octrooiwet  Sectie 3 (d). Deze regel zegt dat een nieuwe vorm van een bekende stof geen octrooibare materie oplevert als deze geen verbetering van de reeds bekende werkzaamheid heeft . Deze regel is relevant voor nieuwe vormen zoals zouten en andere kristalvormen. Als de basis stof zelf al bekend is dan is het zout daarvan niet octrooieerbaar in India, als deze geen sterk verhoogde therapeutisch werkzaamheid heeft ten opzichte van het basis medicijn. Dit is in tegenstelling tot de meeste andere landen, waar nieuwe zouten en/of kristalvormen, mits nieuw en inventief, wel octrooieerbaar zijn.

De uitspraak volgt een lijn waarin India geen octrooi verleend wordt aan stoffen die een kleine veranderingen/verbeteringen zijn van reeds bekende stoffen. In april van dit jaar was een octrooi van Novartis AG gericht op het kanker medicijn Glivec ook al ongeldig verklaard, net als vorig jaar een octrooi op kanker medicijn Sutent van Pfizer, als ook een octrooi op Pegasys tegen Hepatitis C van Roche, en een octrooi op Merck’s asthma aerosol formulatie.

 

IEFBE 455

Grote Kamer van Beroep nodigt uit tot schriftelijke verklaringen Broccoli II-casus

Zie eerder IEF 12858. Volgens artikel 10 Rules of Procedure bij de Enlarged Board of Appeal kunnen derden bij de griffie van de Grote Kamer van Beroep schriftelijke verklaringen indienen vóór eind november 2013 (case number G 2/13). Conform article 112(1)(a)EPC heeft de Technical Board of Appeal de Enlarged Board of Appeal in de zaak T 83/05 de volgende vragen gesteld :

1. Can the exclusion of essentially biological processes for the production of plants in Article 53(b) EPC have a negative effect on the allowability of a product claim directed to plants or plant material such as plant parts?

2. In particular:

(a) Is a product-by-process claim directed to plants or plant material other than a plant variety allowable if its process features define an essentially biological process for the production of plants?
(b) Is a claim directed to plants or plant material other than a plant variety allowable even if the only method available at the filing date for generating the claimed subject-matter is an essentially biological process for the production of plants disclosed in the patent application?
3. Is it of relevance in the context of questions 1 and 2 that the protection conferred by the product claim encompasses the generation of the claimed product by means of an essentially biological process for the production of plants excluded as such under Article 53(b) EPC?
4. If a claim directed to plants or plant material other than a plant variety is considered not allowable because the plant product claim encompasses the generation of the claimed product by means of a process excluded from patentability under Article 53(b) EPC, is it possible to waive the protection for such generation by "disclaiming" the excluded process?

The Enlarged Board of Appeal considering the referral will be composed as follows: W. van der Eijk (Chairman), B. Günzel, C. Floyd, R. Menapace, U. Oswald, J. Riolo, G. Weiss.

Third parties are hereby given the opportunity to file written statements in accordance with Article 10 of the Rules of Procedure of the Enlarged Board of Appeal (OJ EPO 2007, 303 ff) in one of the official languages of the EPO (English, French or German).

To ensure that any such statements can be given due consideration they should be filed by the end of November 2013 with the Registry of the Enlarged Board of Appeal, quoting case number G 2/13.

Each statement should also be accompanied by a list of cited documents and copies on paper or, preferably, CD/DVD of any such documents not previously filed.

IEFBE 454

Wijziging van het Uitvoeringsreglement bij het Europees Octrooiverdrag

Besluit van de Raad van Bestuur van 27 juni 2012 tot wijziging van regel 53 van het Uitvoeringsreglement bij het Europees Octrooiverdrag (CA/D 7/12), Trb. 2013, nr. 127.
De Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie, Gelet op het Europees Octrooiverdrag en artikel 33, eerste lid, onderdeel c, in het bijzonder, Op voorstel van de President van het Europees Octrooibureau, Gelet op het advies van de Commissie Octrooirecht, Besluit het volgende: Artikel 1

1. Regel 53 van het Uitvoeringsreglement bij het Europees Octrooiverdrag wordt als volgt gewijzigd:
Het derde lid luidt als volgt:

3. Indien de eerdere aanvrage niet in een officiële taal van het Europees Octrooibureau is gesteld en de geldigheid van het beroep op voorrang van belang is voor het vaststellen van de octrooieerbaarheid van de betreffende uitvinding, verzoekt het Europees Octrooibureau de aanvrager of de houder van het Europees octrooi binnen een te stellen termijn een vertaling van die aanvrage in een van de officiële talen in te dienen. In plaats van de vertaling kan een verklaring dat de Europese octrooiaanvrage een volledige vertaling is van de eerdere aanvrage worden overgelegd. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing. Indien de verzochte vertaling van een eerdere aanvrage niet op tijd wordt ingediend, vervalt het recht van voorrang voor de Europese octrooiaanvrage of voor het Europees octrooi ter zake van die aanvrage. De aanvrager of houder van het Europees octrooi wordt daarvan in kennis gesteld.”

Artikel 2
1. Dit besluit treedt in werking op 1 april 2013.
2. Regel 53 van het Europees Octrooiverdrag, zoals gewijzigd bij artikel 1 van dit besluit, is van toepassing op Europese en Euro-PCT-aanvragen alsmede op Europese octrooien ter zake waarvan op de datum van inwerkingtreding van de gewijzigde bepaling nog geen verzoek uit hoofde van regel 53, derde lid, van het Europees Octrooiverdrag is gedaan.

GEDAAN te München op 27 juni 2012

Voor de Raad van Bestuur
De Voorzitter
(w.g.) Jesper KONGSTAD

IEFBE 453

Prejudiciële vraag over het proces van ontwikkeling tot een mens in gang zetten

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 17 april 2013, zaak C-364/13 (International Stem Cell Corporation)
Prejudiciële vragen gesteld door High Court of Justice, Chancery Division, Patents Court (Verenigd Koninkrijk). Zie eerder IEF 12611, nu met vertaalde vragen. Octrooien. Richtlijn 98/44/EG betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen.

Verzoekster heeft twee octrooiaanvragen ingediend voor de productie van menselijke embryonale stamcellen. Deze worden geweigerd omdat verweerder van mening is dat de in de octrooiaanvragen beschreven uitvindingen volgens de Octrooiwet van Verenigd Koninkrijk (de omzetting van RL 98/44) van octrooiering zijn uitgesloten. Het gaat om de betekenis van de term ‘menselijk embryo’ in de RL. In het bijzonder rijst de vraag wat het Hof in zaak C-34/10, Brüstle bedoelde met de uitdrukking „het proces van ontwikkeling tot een mens in gang zetten”. De verwijzende rechter vraagt zich af of daarmee wordt gedoeld op het in gang zetten van een proces waaruit een menselijk wezen moet kunnen ontstaan? Of ziet die uitdrukking ook op het in gang zetten van een ontwikkelingsproces, ook al kan het proces niet worden voltooid, zodat daaruit geen menselijk wezen kan ontstaan?

In de punten 7 tot en met 16 wordt ‘de ontwikkeling van een menselijk wezen’ beschreven, alsmede wat wordt verstaan onder ‘parthenogenese’ (embryogenese zonder bevruchting).

Verweerder meent ook dat er behoefte is aan verduidelijking van de door het Hof gegeven uitspraak in Brüstle, en dat het onzeker is of het Hof met betrekking tot parthenoten tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen op basis van de huidige feiten, aangezien het duidelijk is dat parthenoten en bevruchte eicellen, ondanks de oppervlakkige gelijkenissen in de aanvankelijke ontwikkeling ervan, in geen enkel stadium identiek zijn. In dat opzicht is het mogelijk dat in de schriftelijke opmerkingen die in de zaak Brüstle bij het Hof zijn ingediend, de technische achtergrond zoals die op heden wordt begrepen niet accuraat was samengevat.

De rechter legt dan ook de volgende vraag voor aan het HvJEU:

“Vallen onbevruchte menselijke eicellen, die werden gestimuleerd tot deling en verdere ontwikkeling middels parthenogenese, en die anders dan bevruchte eicellen enkel pluripotente cellen bevatten en zich niet kunnen ontwikkelen tot menselijke wezens, onder de term „menselijke embryo’s” bedoeld in artikel 6, lid 2, sub c, van richtlijn 98/44/EG betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen?”

IEFBE 446

Spider-man web launcher royalties vervallen na het verlopen van octrooi

United States Court of Appeals for the ninth circuit 16 juli 2013, nr. 11-15605 (Kimble en Grabb tegen Marvel Enterprises Inc.)
Amerika. Octrooirecht. Contractenrecht. Royalties. Kimble (uitvinder van een spiderman-speelgoed) verliest de voordelen van de in 2001 gesloten licentieovereenkomst.

De Court of Appeals bevestigt het vonnis van de district court in het voordeel van Marvel Enterprises Inc., inhoudende dat de betaling van de royalties hadden moeten worden beëindigd op het moment dat het octrooi voor het Spiderman-speelgoed - de Web Blaster - verliep. De Court of Appeals oordeelde dat op grond van Brulotte v. Thys Co. (1964) een zogenoemde hybride licentieovereenkomst welke onafscheidelijke 'patent and non-patent rights' omvat, onuitvoerbaar is na de datum waarop het octrooi is verlopen, tenzij de overeenkomst 'a discounted rate for the non-patent rights' bevat 'or some other clear indication that the royalty at issue was in no way subject to patent leverage'.

Kimble further contends that this case is distinguishable because it involved a “hybrid” agreement, that coincidentally included both patent and non-patent rights, as opposed to a “hybrid” product, consisting of both patented and nonpatented ideas. Cf. Boggild, 776 F.2d at 1319 (applying Brulotte to a “patented item”). The flaw with Kimble’s argument is that at the time of the Settlement Agreement, it was uncertain whether the Web Blaster sales infringed the ‘856 Patent and the Settlement Agreement does not contain any clear indication that the Web Blaster royalties were not subject to patent leverage.

(...)We acknowledge our application of the Brulotte rule in this case arguably deprives Kimble of part of the benefit of his bargain based upon a technical detail that both parties regarded as insignificant at the time of the agreement. Indeed, as the Seventh Circuit has explained, Brulotte has been criticized for exactly that reason:

The Supreme Court’s majority opinion reasoned that by extracting a promise to continue paying royalties after expiration of the patent, the patentee extends the patent beyond the term fixed in the patent statute and therefore in violation of the law. That is not true. After the patent expires, anyone can make the patented process or product without being guilty of patent infringement. The patent can no longer be used to exclude anybody from such production. Expiration thus accomplishes what it is supposed to accomplish. For a licensee in accordance with a provision in the license agreement to go on paying royalties after the patent expires does not extend the duration of the patent either technically or practically, because . . . if the licensee agrees to continue paying royalties after the patent expires the royalty rate will be lower. The duration of the patent fixes the limit of the patentee’s power to extract royalties; it is a detail whether he extracts them at a higher rate over a shorter period of time or a lower rate over a longer period of time.
Scheiber v. Dolby Labs., Inc., 293 F.3d 1014, 1017 (7th Cir. 2002).

The Seventh Circuit’s criticism is particularly apt in this case. The patent leverage in this case was vastly overshadowed by what were likely non-patent rights, and Kimble may have been able to obtain a higher royalty rate had the parties understood that the royalty payments would stop when the patent expired. Nonetheless, Brulotte and its progeny are controlling. We are bound to follow Brulotte and cannot deny that it applies here. Accordingly, the district court’s judgment is AFFIRMED.

IEFBE 434

Elftal Duitse octrooizaken

Hieronder een overzicht van een elftal recent gepubliceerde uitspraken in Duitse procedures, KluwerPatentBlog.

Federal Court of Justice (Bundesgerichtshof), 19 February 2013, Kluwer Patent Blog (Wundverband)
by Anja Petersen Hoffmann Eitle , for Kluwer Patent Cases If the patentee has granted an exclusive license after filing an infringement action, an exclusive licensee is (in part) a legal successor of the patentee. Therefore, as long as the patentee’s claims are pending at another German court, the exclusive licensee has no right to sue with regard to the same subject matter due to the force of res judicata of the judgment against the legal successor and the lis pendens rule. The final decision against the patentee will have binding effect against the licensee as well.

Federal Court of Justice (Bundesgerichtshof), 15 January 2013, Kluwer Patent Blog (Messelektronik fuer Coriolisdurchflussmesser)
by Jochen Buehling , for Kluwer Patent Cases The Federal Court of Justice held that under the specific circumstances of the case it was likely that a service manual regarding flow meter technology had been available to third parties. The Court considered as decisive the agreement between the party supplying the manual and the recipient. According to the Court it is relevant whether the parties agreed upon confidentiality either expressly or implicitly or whether it was to be expected under the circumstances that the recipient would keep the information confidential.

Federal Court of Justice (Bundesgerichtshof), 5 February 2013, Kluwer Patent Blog (Genveraenderungen)
by Jochen Buehling , for Kluwer Patent Cases According to the law on employee inventions, the inventor is entitled to information about all income generated by the employer from third parties in exploiting the invention. This information is the basis for claims of the employees against the employer for compensation. The Court confirmed the decisions of the lower courts and held that the income of the employer comprises all financial benefits related to the employees’ invention and its exploitation. This includes not only payments made to the employer but also other benefits such as patent protection.

Federal Court of Justice (Bundesgerichtshof), 18 December 2012, Kluwer Patent Blog (Doppelvertretung im Nichtigkeitsverfahren)
by Jochen Buehling , for Kluwer Patent Cases Regarding the question whether costs for double representation of a party by a patent attorney and an attorney-at-law are reimbursable the Court held that these costs are to be reimbursed at least in a situation where parallel infringement proceedings concerning the same patent are pending before a civil court and in which the same party or an affiliate of that party is involved.

Federal Court of Justice (Bundesgerichtshof), 19 July 2012, Kluwer Patent Blog (Take Five)
by Jochen Buehling , for Kluwer Patent Cases In an earlier decision (BGH M2Trade), the Court held that the termination of the main license agreement does not automatically lead to a termination of the sublicense. It remains in force when the main license is terminated for reasons such as a mutual agreement of the main licensor and the main licensee who is also the sub-licensor. The Court applied this principle in the present case in which the license was exclusive. According to the Court, the interests of the sub-licensee were to prevail over the interests of the main licensor.

Federal Court of Justice (Bundesgerichtshof), 19 July 2012, Kluwer Patent Blog (M2Trade)
by Jochen Buehling , for Kluwer Patent Cases Although the right of the main licensee to use the invention automatically fell back to the licensor upon the licensee’s insolvency, the Court held that the sublicensee enjoys protection of succession and that the sublicense continued to exist despite the termination of the main license.

Federal Court of Justice (Bundesgerichtshof), 24 July 2012, Kluwer Patent Blog (Leflunomide)
by Thorsten Bausch Hoffmann Eitle and Bernd Kröger. A combination of two pharmaceutical ingredients, i.e. leflunomide and teriflunomide is to be considered obvious if the person skilled in the art uses an obvious process to obtain leflunomide that automatically results in – even with a certain delay – both components due to a chemical reaction.

Federal Court of Justice (Bundesgerichtshof), 23 October 2012, Kluwer Patent Blog (Sachverstaendigenablehnung VI)
by Jochen Buehling , for Kluwer Patent Cases The Court held that a lack of impartiality of a court-appointed expert can be assumed if the expert maintains a close economic relationship with one of the parties. This is not necessarily so where the expert was engaged by a third party that maintains a consulting relationship with one of the parties.

Federal Court of Justice (Bundesgerichtshof), 20 November 2012, Kluwer Patent Blog (Fuehrungsschiene)
by Jochen Buehling , for Kluwer Patent Cases This decision deals with a court order to obtain an expert opinion in a nullity appeal proceeding subject to the new procedural rules that apply to nullity actions filed since October 1, 2009. Due to revised rules in nullity appeal proceedings, as a general rule, the appeal court shall decide on legal questions only, and not questions of fact such as expert opinions. However, the Court held that regarding facts relevant for novelty or inventive step it, the appointment of a court expert to clarify the factual background is still admissible, even if the relevant facts were already a subject in the first instance proceedings.

Federal Court of Justice (Bundesgerichtshof), 28 August 2012, Kluwer Patent Blog (Fahrzeugwechselstromgenerator)
by Jochen Buehling , for Kluwer Patent Cases The Appeals Court held that an argument that was not raised in first instance proceedings, shall not be considered a new matter, and consequently be dismissed, if it only further specifies or clarifies the line of argumentation in first instance. On the other hand, f the plaintiff refers to the specifics of a technical teaching disclosed in prior art for the first time at the appeal stage in order to support a nullity attack, it shall be considered a new matter, even if this prior art was already filed in first instance.

Federal Court of Justice (Bundesgerichtshof), 13 November 2011, Kluwer Patent Blog (Diglycidverbindung (Diglycidyl Compounds))
by Jochen Buehling , for Kluwer Patent Cases Under the doctrine of equivalents, a patent does not convey protection for all options disclosed in the broader patent description if these options are not specifically included in the patent claims.

IEFBE 430

Ook ‘Broccoli’ casus voor tweede keer bij Grote Kamer van Beroep

Kamer van Beroep interlocutory decision of 8 July 2013, zaak T83/05 (Broccoli 2)
Met samenvatting van Cees Mulder, Maastricht University.
Zowel in de ‘Broccoli’ zaak (T 83/05) als in de ‘Tomato’ casus (T 1242/06) hebben de Kamers van Beroep (Boards of Appeal; BoA) die deze zaken behandelen, vragen voorgelegd aan de Grote Kamer van Beroep (Enlarged Board of Appeal; Enl.BoA). De Enl.BoA heeft die beide zaken samengevoegd tot één beslissing: G 2/07 (geconsolideerd met G 1/08). Daarna is er iets uitzonderlijks gebeurd: de BoA in de ‘Tomato’ casus heeft aanvullende vragen gesteld aan de Grote Kamer van Beroep (‘interlocutory decision’ van 31 mei 2012). Een tweede verwijzing naar de Enl.BoA in dezelfde zaak door een BoA was nog nooit voorgekomen in de geschiedenis van het Europees Octrooiverdrag. Deze verwijzing naar de Enl.BoA heeft G 2/12 als nummer gekregen en wordt aangeduid als ‘Tomato 2’. Zie eerder bericht hierover op het IE Forum.nl

En nu heeft de Board of Appeal die de ‘Broccoli’ zaak behandelt hetzelfde gedaan: ook in deze casus zijn aanvullende vragen gesteld aan de Enl.BoA (9 juli 2013) – zie zaak T83/05. Deze verwijzing ‘Broccoli 2’ zal waarschijnlijk in het systeem worden aangeduid met G 2/13. Het Europees Octrooibureau heeft over deze verwijzing door de BoA een bericht geplaatst op de nieuwspagina.

Het is goed mogelijk dat de Enl.BoA de twee verwijzingen weer consolideert tot één beslissing.

De gestelde vragen:

1. Can the exclusion of essentially biological processes for the production of plants in Article 53(b) EPC have a negative effect on the allowability of a product claim directed to plants or plant material such as plant parts?

2. In particular:
(a) Is a product-by-process claim directed to plants or plant material other than a plant variety allowable if its process features define an essentially biological process for the production of plants?
(b) Is a claim directed to plants or plant material other than a plant variety allowable even if the only method available at the filing date for generating the claimed subject-matter is an essentially biological process for the production of plants disclosed in the patent application?

3. Is it of relevance in the context of questions 1 and 2 that the production conferred by the product claim encompasses the generation of the claimed product by means of an essentially biological process for the producion of plants excluded as such under Article 53(b) EPC?

4. Is a claim directed to plants or plant material other than a plant variety is considered not allowable because the plant product claim encompasses the generation of the claimed product by means of a process excluded from patentability under Article 53(b) EPC, is it possible to waive the protection for such generation by "disclaiming" the excluded proces?
IEFBE 416

Unified-patent-court.org en consultatie Rules of Procedure van start!

The consultation on the Rules of Procedure for the Unified Patent Court was launched on 25 June 2013. Written comments should be sent to secretariat@unified-patent-court.org by 1 October 2013.

Afgelopen februari hebben 25 lidstaten de 'overeenkomst betreffende het eengemaakt octrooigerecht' ondertekend. Deze overeenkomst is het sluitstuk in het unitair octrooidossier, waardoor het bedrijfsleven binnenkort één octrooirecht kan verkrijgen én handhaven binnen (nu nog) 25 lidstaten van de Europese Unie.

Met het ondertekenen van de overeenkomst hebben de lidstaten afgesproken alles in het werk te stellen om het eengemaakt octrooigerecht van start te kunnen laten gaan. Voor het opzetten van het complete gerecht is het 'preparatory committee' opgericht. Dit committee bestaat uit afgevaardigden van de ondertekenende landen, voorgezeten door Nederland in de persoon van Paul van Beukering van het ministerie van Economische Zaken. Het committee heeft vijf subcommissies opgericht, te weten 'legal', 'financial', 'it', 'facilities' en 'human recource & training'. Via de website www.unified-patent-court.org kunt u op de hoogte blijven van de voortgang van het committee en haar subcommissies. Tevens is hier de Q&A te vinden en een agenda over de bijeenkomsten van de preparatory committee.

Tijdens het ondertekenen van de overeenkomst hebben de lidstaten aangegeven dat een van de eerste acties van het preparatory committee het opstellen van de Rules of Procedure van het octrooigerecht moet zijn. Een belangrijk onderdeel van de totstandkoming van de Rules of Procedure is een brede consultatie onder stakeholders. Informatie over de consultatie is vanaf vandaag te vinden op www.unified-patent-court.org/consultations. Alle betrokken stakeholders worden verzocht input te leveren bij deze consultatie.

IEFBE 412

Beboet voor belemmering generieke varianten plavix®

Autorité de la concurrence, republique française, 14 mei 2013, décision n° 13-D-11 (Sanofi Aventis)
Een bijdrage van Edmon Oude Elferink en Evi Mattioli, CMS EU Law Office, Brussel.

De Europese Commissie en nationale mededingingsautoriteiten hechten groot belang aan de beschikbaarheid van generieke – en dus goedkopere – geneesmiddelen op de markt. Dat zij vastberaden zijn om de strijd aan te gaan tegen elke belemmering van markttoetreding van deze producten, blijkt uit het verhoogde toezicht in de farmaceutische sector. In Frankrijk onderzocht de mededingingsautoriteit of Sanofi-Aventis producenten van het generiek product van haar geneesmiddel Plavix® van de markt probeerde te weren. De autoriteit stelde op 14 mei 2013 een overtreding vast voor de periode van september 2009 tot januari 2010 en legde Sanofi-Aventis een boete op van 40,6 miljoen euro.

Deze bijdrage is sterk ingekort, lees de gehele bijdrage op LSenR.nl; LS&R 619.

IEFBE 403

Volledige tekst overeenkomst eengemaakt octrooigerecht, statuut en verdeling van zaken

De volledige, vertaalde tekst van de overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht (met het Statuut en de verdeling van zaken binnen de centrale afdeling), Tractatenblad 2013, nr. 92. (pdf)

De overeenkomstsluitende lidstaten,
Overwegende dat samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het gebied van octrooien aanzienlijk bijdraagt tot het integratieproces in Europa, in het bijzonder door de totstandbrenging van een interne markt binnen de Europese Unie, gekenmerkt door het vrije verkeer van goederen en diensten, en de invoering van een stelsel ter voorkoming van concurrentievervalsing in de interne markt;

Overwegende dat de gefragmenteerde markt voor octrooien en de aanzienlijke verschillen in rechterlijk bestel tussen de lidstaten ten koste gaan van innovatie, met name bij kleine en middelgrote ondernemingen, die moeite ondervinden hun octrooirechten te doen gelden en zich te verdedigen tegen ongegronde vorderingen en vorderingen betreffende octrooien die nietig verklaard zouden moeten worden;
Overwegende dat het Europees Octrooiverdrag (EOV), dat door alle lidstaten van de Europese Unie is bekrachtigd, één enkele procedure voor het verlenen van Europese octrooien door het Europees Octrooibureau voorschrijft;
Overwegende dat octrooihouders krachtens Verordening (EU) nr. 1257/20122) voor hun Europese octrooien eenheidswerking kunnen vragen zodat zij eenheidsoctrooibescherming krijgen in de lidstaten van de Europese Unie die deelnemen aan de nauwere samenwerking;
Geleid door de wens de handhaving van octrooien en het verweer tegen ongegronde vorderingen en octrooien die nietig zouden moeten worden verklaard, te verbeteren en de rechtszekerheid te vergroten door het instellen van een eengemaakt octrooigerecht voor geschillen over inbreuken op en de geldigheid van octrooien;
Overwegende dat het eengemaakt octrooigerecht zo moet worden opgezet dat het snel zeer deugdelijke beslissingen kan geven, waarbij een redelijk evenwicht tussen de belangen van rechthebbenden en andere partijen wordt betracht, en rekening wordt gehouden met de vereiste evenredigheid en flexibiliteit;
Overwegende dat het eengemaakt octrooigerecht een rechtbank voor alle overeenkomstsluitende lidstaten moet zijn en zo onderdeel moet worden van hun rechterlijk bestel, met uitsluitende bevoegdheid inzake Europese octrooien met eenheidswerking en inzake Europese octrooien die worden verleend overeenkomstig de bepalingen van het EOV;
Overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie ervoor moet zorgen dat de rechtsorde van de Unie eenvormig blijft en dat het primaat van het recht van de Europese Unie gewaarborgd wordt;
Herinnerend aan de verplichtingen die krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de overeenkomstsluitende lidstaten rusten, zoals de verplichting loyaal samen te werken (artikel 4, lid 3, VEU) en via het eengemaakt octrooigerecht zorg te dragen voor de algehele uitvoering en eerbiediging van het Unierecht op hun grondgebied en de rechterlijke bescherming van de in het Unierecht neergelegde individuele rechten;
Overwegende dat het eengemaakt octrooigerecht het Unierecht moet eerbiedigen en uitvoeren en, in samenwerking met het Hof van Justitie van de Europese Unie als bewaker van het Unierecht, moet zorgen voor de correcte toepassing en eenvormige uitlegging ervan, in het bijzonder moet het eengemaakt octrooigerecht, in samenwerking met het Hof van Justitie van de Europese Unie, het Europees recht correct uitleggen door te steunen op de jurisprudentie van het Hof en overeenkomstig artikel 267 VWEU prejudiciële beslissingen te vragen;
Overwegende dat de overeenkomstsluitende lidstaten, conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake niet-contractuele aansprakelijkheid, aansprakelijk moeten zijn voor schade ten gevolge van inbreuken op het Unierecht door het eengemaakt octrooigerecht, zoals het verzuim een zaak met het oog op een prejudiciële beslissing naar het Hof van Justitie van de Europese Unie te verwijzen;
Overwegende dat inbreuken op het Unierecht door het eengemaakt octrooigerecht, zoals het verzuim het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing te verzoeken, rechtstreeks worden toegerekend aan de overeenkomstsluitende lidstaten, waartegen dus op grond van de artikelen 258, 259 en 260 VWEU een inbreukprocedure kan worden aangespannen om het primaat van het Unierecht te doen handhaven en de correcte toepassing ervan te verzekeren;
Herinnerend aan het primaat van het Unierecht, omvattende het VEU, het VWEU, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de algemene beginselen van het Unierecht, die het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft ontwikkeld – in het bijzonder het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel en op een eerlijke en openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank – de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het afgeleid Unierecht;
Overwegende dat elke lidstaat van de Europese Unie tot deze overeenkomst moet kunnen toetreden. Lidstaten die hebben besloten niet deel te nemen aan de nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming mogen aan deze overeenkomst deelnemen met betrekking tot Europese octrooien die voor hun grondgebied zijn verleend;
Overwegende dat deze overeenkomst in werking dient te treden op de laatste van de volgende data: op 1 januari 2014, of op de eerste dag van de vierde maand na de dertiende nederlegging – op voorwaarde dat tot de overeenkomstsluitende lidstaten die hun bekrachtigings- of toetredingsakte zullen hebben nedergelegd de drie staten behoren met het grootste aantal geldende Europese octrooien in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de overeenkomst wordt ondertekend – of op de eerste dag van de vierde maand na de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1215/20123) inzake de verhouding van de verordening tot deze overeenkomst;
Zijn het volgende overeengekomen:

DEEL I ALGEMENE EN INSTITUTIONELE BEPALINGEN

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Eengemaakt octrooigerecht

Een eengemaakt octrooigerecht voor de beslechting van geschillen over Europese octrooien en Europese octrooien met eenheidswerking wordt ingesteld.
Het eengemaakt octrooigerecht is een gerecht voor de overeenkomstsluitende lidstaten en valt dus onder de Unierechtelijke verplichtingen die op de nationale gerechten van de overeenkomstsluitende lidstaten rusten.
Artikel 2 Definities

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a) „Gerecht”,
het eengemaakt octrooigerecht dat bij deze overeenkomst wordt ingesteld.
b) „lidstaat”,
een lidstaat van de Europese Unie.
c) „overeenkomstsluitende lidstaat”:
een lidstaat die partij is bij deze overeenkomst.
d) „EOV”,
het Verdrag van 5 oktober 1973 inzake de verlening van Europese octrooien , zoals gewijzigd.
e) „Europees octrooi”,
een octrooi dat wordt verleend overeenkomstig de bepalingen van het EOV en dat eenheidswerking heeft krachtens Verordening (EU) nr. 1257/2012.
f) „Europees octrooi met eenheidswerking”,
een octrooi dat wordt verleend overeenkomstig de bepalingen van het EOV en dat eenheidswerking heeft krachtens Verordening (EU) nr. 1257/2012.
g) „octrooi”,
een Europees octrooi en/of een Europees octrooi met eenheidswerking.
h) „aanvullend beschermingscertificaat”,
een aanvullend beschermingscertificaat, verleend op grond van Verordening (EG) nr. 469/20094) of van Verordening (EG) nr. 1610/965).
i) „statuut”,
het in bijlage I vervatte statuut van het Octrooigerecht, dat integraal onderdeel van deze overeenkomst vormt.
j) „Reglement voor de procesvoering”,
het reglement voor de procesvoering van het Gerecht, vastgesteld overeenkomstig artikel 41.
Artikel 3 Werkingssfeer

Deze overeenkomst is van toepassing op:
a) het Europees octrooi met eenheidswerking;
b) het voor een door een octrooi beschermd product afgegeven aanvullend beschermingscertificaat;
c) het Europees octrooi dat nog niet is verstreken op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, of dat na die datum is verleend, onverminderd artikel 83; en
d) de aanvraag voor een Europees octrooi die nog in behandeling is op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, of na die datum is ingediend, onverminderd artikel 83.
Artikel 4 Rechtsvorm

1. In elke overeenkomstsluitende lidstaat bezit het Gerecht rechtspersoonlijkheid en de ruimste handelingsbevoegdheid die bij de wetgeving van die staat aan rechtspersonen wordt verleend.
2. Het Gerecht wordt vertegenwoordigd door de president van het Hof van beroep, die overeenkomstig het statuut wordt verkozen.
Artikel 5 Aansprakelijkheid

1. De contractuele aansprakelijkheid van het Gerecht wordt beheerst door het op het contract toepasselijke recht, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 593/20086) (Rome I), indien van toepassing, of bij ontstentenis daarvan overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt.
2. De niet-contractuele aansprakelijkheid van het Gerecht voor de door het Gerecht of door het personeel bij de ambtsuitoefening veroorzaakte schade, voor zover het geen burger- of handelsrechtelijke zaak in de zin van Verordening (EG) nr. 864/20077) (Rome II) betreft, wordt beheerst door het recht van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de schade is ontstaan. Deze bepaling laat de toepassing van artikel 22 onverlet.
3. De rechtbank die bevoegd is om kennis te nemen van de in lid 2 bedoelde geschillen is een rechterlijke instantie van de overeenkomstsluitende staat waar de schade in de zin van lid 2 is opgetreden.
HOOFDSTUK II INSTITUTIONELE BEPALINGEN

Artikel 6 Het Gerecht

1. Het Gerecht bestaat uit een Gerecht van eerste aanleg, een Hof van beroep en een griffie.
2. Het Gerecht vervult de bij deze overeenkomst toegekende taken.
Artikel 7 Het Gerecht van eerste aanleg

1. Het Gerecht van eerste aanleg bestaat uit een centrale afdeling en lokale en regionale afdelingen.
2. De centrale afdeling zetelt in Parijs en heeft afdelingen in Londen en München. De zaken voor de centrale afdeling worden verdeeld overeenkomstig bijlage II, die integraal onderdeel is van deze overeenkomst.
3. Een overeenkomstsluitende lidstaat kan, op zijn verzoek, overeenkomstig het statuut op zijn grondgebied een lokale afdeling laten oprichten. De overeenkomstsluitende lidstaat waar een lokale afdeling wordt gevestigd, bepaalt de zetel van die afdeling.
4. Op verzoek van een overeenkomstsluitende lidstaat wordt in die staat een aanvullende lokale afdeling opgericht per honderd octrooizaken die zijn ingeleid gedurende elk van de drie opeenvolgende jaren voor of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. In een overeenkomstsluitende lidstaat zijn ten hoogste vier lokale afdelingen gevestigd.
5. Overeenkomstig het statuut wordt voor twee of meer overeenkomstsluitende lidstaten op hun verzoek een regionale afdeling opgericht. Zij bepalen de zetel van de afdeling. De regionale afdeling kan zaken op meerdere locaties behandelen.
Artikel 8 Samenstelling van de kamers van het Gerecht van eerste aanleg

1. Elke kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft een multinationale samenstelling.
Onverminderd lid 5 en artikel 33, lid 3, onder a), telt zij drie rechters.
2. Elke kamer van een lokale afdeling in een overeenkomstsluitende lidstaat waar gedurende drie opeenvolgende jaren voor of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst gemiddeld minder dan vijftig octrooizaken per kalenderjaar zijn ingeleid, telt één juridisch geschoolde rechter die onderdaan is van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de lokale afdeling zetelt, en twee juridisch geschoolde rechters die geen onderdaan zijn van die overeenkomstsluitende lidstaat en die overeenkomstig artikel 18, lid 3, per zaak uit de pool van rechters worden toegewezen.
3. Onverminderd het bepaalde in lid 2, telt elke kamer van een lokale afdeling in een overeenkomstsluitende lidstaat waar gedurende drie opeenvolgende jaren voor of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst gemiddeld vijftig of meer octrooizaken per kalenderjaar zijn ingeleid, twee juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de lokale afdeling zetelt, en één juridisch geschoolde rechter die geen onderdaan is van die overeenkomstsluitende lidstaat en die overeenkomstig artikel 18, lid 3, uit de pool van rechters wordt toegewezen. Deze derde rechter blijft aan de lokale afdeling verbonden, indien dat in geval van een hoge werklast met het oog op de efficiëntie is vereist.
4. Elke kamer van een regionale afdeling telt twee juridisch geschoolde rechters die worden gekozen uit een regionale lijst en die onderdaan zijn van de betrokken overeenkomstsluitende lidstaten, en één juridisch geschoolde rechter die geen onderdaan van een van die lidstaten is en die overeenkomstig artikel 18, lid 3 uit de pool van rechters wordt toegewezen.
5. Op verzoek van een der partijen, verzoekt een kamer van een lokale of regionale afdeling de President van het Gerecht van eerste aanleg om overeenkomstig artikel 18, lid 3, uit de pool van rechters een bijkomende technisch geschoolde rechter met toepasselijke kwalificaties en ervaring toe te wijzen. Voorts kan een kamer van een lokale of regionale afdeling, na de partijen te hebben gehoord, in voorkomend geval op eigen initiatief een dergelijk verzoek doen.
In geval van toewijzing van een dergelijke technisch geschoolde rechter mag geen technisch geschoold rechter op grond van artikel 33, lid 3, onder a), worden toegewezen.
6. Elke kamer van de centrale afdeling telt twee juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten, en één technisch geschoolde rechter met toepasselijke kwalificaties en ervaring die overeenkomstig artikel 18, lid 3 uit de pool van rechters wordt toegewezen. Elke kamer van de centrale afdeling die vorderingen in de zin van artikel 32, lid 1, onder i), behandelt, telt echter drie juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten.
7. Onverminderd de leden 1 tot en met 6, kunnen de partijen er overeenkomstig het reglement voor de procesvoering mee instemmen dat hun zaak door één juridisch geschoolde rechter wordt behandeld.
8. Elke kamer van het Gerecht van eerste aanleg wordt voorgezeten door een juridisch geschoolde rechter.
Artikel 9 Het Hof van beroep

1. Elke kamer van het Hof van beroep heeft een multinationale samenstelling en telt vijf rechters. Zij telt drie juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten en twee technisch geschoolde rechters met toepasselijke kwalificaties en ervaring. Die technisch geschoolde rechters worden overeenkomstig artikel 18 door de president van het Hof van beroep uit de pool van rechters aan de kamer toegewezen.
2. Niettegenstaande lid 1 telt elke kamer die vorderingen in de zin van artikel 32, lid 1, onder i), behandelt, drie juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten.
3. Elke kamer van het Hof van beroep wordt voorgezeten door een juridisch geschoolde rechter.
4. De kamers van het Hof van beroep worden ingesteld overeenkomstig het statuut.
5. Het Hof van beroep heeft zijn zetel in Luxemburg.
Artikel 10 De griffie

1. In de zetel van het Hof van beroep wordt een griffie ingesteld. Zij staat onder leiding van de griffier en vervult de haar overeenkomstig het statuut toegewezen taken. Het door de griffie bijgehouden register is voor het publiek toegankelijk volgens de voorwaarden van deze overeenkomst en het reglement voor de procesvoering.
2. Bij elke afdeling van het Gerecht van eerste aanleg wordt een subalterne griffie ingesteld.
3. De griffie houdt een register van alle zaken voor het Gerecht. Elke zaak wordt bij de registratie door de subalterne griffie ter kennis gebracht van de centrale griffie.
4. Het Gerecht benoemt overeenkomstig artikel 22 van het statuut de griffier en stelt de dienstvoorschriften vast.
Artikel 11 Comités

Een administratief comité, een begrotingscomité en een raadgevend comité worden opgericht, die ervoor zorgen dat deze overeenkomst daadwerkelijk wordt uitgevoerd en toegepast. Zij verrichten met name de in deze overeenkomst en het statuut bepaalde taken.
Artikel 12 Het administratief comité

1. In het administratief comité heeft een vertegenwoordiger van elke overeenkomstsluitende lidstaat zitting. De Europese Commissie wordt in de vergaderingen van het administratief comité als waarnemer vertegenwoordigd.
2. Elke overeenkomstsluitende lidstaat heeft één stem.
3. Tenzij in deze overeenkomst of het statuut anders is bepaald, besluit het administratief comité bij meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigde en aan de stemming deelnemende overeenkomstsluitende lidstaten.
4. Het administratief comité stelt zijn reglement van orde vast.
5. Het administratief comité kiest‚ voor een termijn van drie jaar‚ uit zijn midden de voorzitter.
Deze termijn kan worden verlengd.
Artikel 13 Het Begrotingscomité

1. Het begrotingscomité is samengesteld uit een vertegenwoordiger van elke overeenkomstsluitende lidstaat.
2. Elke overeenkomstsluitende lidstaat heeft één stem.
3. Het begrotingscomité besluit bij gewone meerderheid van de vertegenwoordigers van de overeenkomstsluitende lidstaten. De begroting wordt evenwel bij meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigers van de overeenkomstsluitende lidstaten vastgesteld.
4. Het begrotingscomité stelt zijn reglement van orde vast.
5. Het begrotingscomité kiest‚ voor een termijn van drie jaar‚ uit zijn midden de voorzitter. Deze termijn kan worden verlengd.
Artikel 14 Het raadgevend comité

1. Het raadgevend comité:
a) helpt het administratief comité bij de voorbereiding van de benoeming van rechters van het Gerecht;
b) stelt aan het in artikel 15 van het statuut bedoelde presidium richtsnoeren voor het in artikel 19 bedoelde opleidingsprogramma voor rechters voor; en
c) dient het administratief comité van advies over de in artikel 48, lid 2, bedoelde criteria waaraan de kwalificaties moeten voldoen.
2. Het raadgevend comité bestaat uit octrooirechters en juristen die als uiterst kundig bekend staan op het gebied van het octrooirecht en de behandeling van octrooigeschillen. Zij worden volgens de bij het statuut vastgestelde procedure voor een termijn van zes jaar benoemd. Deze termijn kan worden verlengd.
3. Het raadgevend comité wordt met aandacht voor een breed spectrum aan deskundigheid en met vertegenwoordiging van elk van de overeenkomstsluitende lidstaten samengesteld. De leden van het raadgevend comité verrichten hun taken geheel onafhankelijk en zijn niet gebonden aan aanwijzingen.
4. Het raadgevend comité stelt zijn reglement van orde vast.
5. Het administratief comité kiest‚ voor een termijn van drie jaar‚ uit zijn midden de voorzitter.
Deze termijn kan worden verlengd.
HOOFDSTUK III DE RECHTERS VAN HET GERECHT

Artikel 15 Selectiecriteria voor de benoeming van rechters

1. Het Gerecht bestaat uit juridisch en uit technisch geschoolde rechters. De rechters moeten aan de hoogste bekwaamheidsnormen voldoen en bewezen ervaring met de behandeling van octrooigeschillen hebben.
2. De juridisch geschoolde rechters beschikken over de nodige kwalificaties om benoemd te worden in een rechterlijk ambt in een overeenkomstsluitende lidstaat.
3. De technisch geschoolde rechters bezitten een universitair diploma en bewezen deskundigheid op een bepaald technologisch gebied. Zij hebben tevens een bewezen kennis van het burgerlijk recht en het burgerlijk procesrecht die van pas komt in octrooigeschillen.
Artikel 16 Benoemingsprocedure

1. Het raadgevend comité stelt een lijst op van de kandidaten die het meest geschikt zijn om overeenkomstig het statuut tot rechter van het Gerecht te worden benoemd.
2. Op basis van de lijst benoemt het administratief comité in onderlinge overeenstemming de rechters van het Gerecht.
3. De uitvoeringsbepalingen betreffende de benoeming van de rechters worden in het statuut opgenomen.
Artikel 17 Rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid

1. Het Gerecht, de rechters en de griffier genieten rechterlijke onafhankelijkheid. Zij zijn bij de ambtsuitoefening niet gebonden aan aanwijzingen.
2. Juridisch geschoolde en technisch geschoolde rechters die voltijdrechter zijn, mogen geen andere, al dan niet bezoldigde beroepswerkzaamheid verrichten, tenzij het administratief comité een uitzondering toestaat.
3. Onverminderd lid 2 sluit de uitoefening van het ambt van rechter de uitoefening van andere rechterlijke functies op nationaal niveau niet uit.
4. De uitoefening van het ambt van technisch geschoolde rechter in deeltijd sluit de uitoefening van een andere functie niet uit, mits er geen belangenconflict bestaat.
5. In geval van een belangenconflict neemt de betrokken rechter niet deel aan de procedure. De regels inzake belangenconflicten worden in het statuut opgenomen.
Artikel 18 Pool van rechters

1. Overeenkomstig het statuut wordt een pool van rechters gevormd.
2. De pool van rechters bestaat uit alle juridisch geschoolde en technisch geschoolde rechters van het Gerecht van eerste aanleg die in voltijd of deeltijd rechter bij het Gerecht zijn. De pool van rechters bevat per technologisch gebied ten minste één technisch geschoolde rechter met passende kwalificaties en ervaring. De technische geschoolde rechters uit de pool van rechters staan ook ter beschikking van het Hof van beroep.
3. In de gevallen waarin zulks in deze overeenkomst of het statuut is bepaald, worden de rechters door de president van het Gerecht van eerste aanleg uit de pool van rechters aan de betrokken afdeling toegewezen. De toewijzing van rechters geschiedt op basis van hun juridische of technische deskundigheid, talenkennis en passende ervaring. De toewijzing van rechters garandeert dat in alle kamers van het Gerecht van eerste aanleg dezelfde kwaliteit van het werk en hetzelfde hoge niveau van juridische en technische deskundigheid geldt.
Artikel 19 Opleidingsprogamma

1. Een opleidingsprogramma voor rechters wordt opgezet (de nadere gegevens staan in het statuut) opdat de beschikbare deskundigheid inzake octrooigeschillen wordt verbeterd en uitgebreid en deze specifieke kennis en ervaring over een groot geografisch gebied worden verspreid. De voor het programma benodigde voorzieningen bevinden zich in Boedapest.
2. Het opleidingsprogramma omvat in het bijzonder:
a) stages in nationale octrooigerechten of afdelingen van het Gerecht van eerste aanleg waarin een aanzienlijk aantal octrooigeschillen worden behandeld;
b) verbetering van de talenkennis;
c) technische aspecten van het octrooirecht;
d) de verspreiding van kennis en ervaring op het gebied van civielrechtelijke procedures ten behoeve van technisch geschoolde rechters;
e) de voorbereiding van kandidaat-rechters.
3. Het opleidingsprogramma zal voorzien in permanente opleiding. Regelmatig worden bijeenkomsten van alle rechters van het Gerecht gehouden waarop ontwikkelingen in het octrooirecht worden besproken en de consistentie van de rechtspraak van het Gerecht wordt bewaakt.
HOOFDSTUK IV HET PRIMAAT VAN HET UNIERECHT, AANSPRAKELIJKHEID EN VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE LIDSTATEN

Artikel 20 Het primaat van het Unierecht en de eerbieding ervan

Het Gerecht past het Unierecht onverkort toe en eerbiedigt het primaat ervan.
Artikel 21 Verzoek om een prejudiciële beslissing

In het bijzonder overeenkomstig artikel 267 VWEU werkt het Gerecht, als gemeenschappelijk gerecht van alle overeenkomstsluitende lidstaten en als onderdeel van hun rechterlijk bestel, en evenals ieder nationaal gerecht, samen met het Hof van Justitie van de Europese Unie aan de correcte toepassing en eenvormige uitlegging van het Unierecht. De beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn bindend voor het Gerecht.
Artikel 22 Aansprakelijkheid voor schade als gevolg van inbreuken op het Unierecht

1. De overeenkomstsluitende lidstaten zijn, overeenkomstig het Unierecht inzake de nietcontractuele aansprakelijkheid van de lidstaten voor schade veroorzaakt door hun gerechten die het Unierecht schenden, gezamenlijk en ieder afzonderlijk aansprakelijk voor schade die het gevolg is van een inbreuk op het Unierecht door het Hof van beroep.
2. De schadevordering wordt ingesteld tegen de overeenkomstsluitende lidstaat waar de eiser zijn verblijfplaats of hoofdvestiging of, bij ontstentenis daarvan, zijn vestiging heeft, bij de bevoegde instantie van die lidstaat. Als de eiser geen verblijfplaats of hoofdvestiging noch, bij ontstentenis daarvan, een vestiging heeft in een overeenkomstsluitende lidstaat, kan hij de vordering instellen tegen de overeenkomstsluitende lidstaat waar het Hof van beroep zetelt, bij de bevoegde instantie van die lidstaat.
De bevoegde instantie past de lex fori, met uitzondering van het internationaal privaatrecht, toe in alle aangelegenheden kwesties die niet door het Unierecht of deze overeenkomst worden geregeld. De eiser heeft recht op het gehele bedrag aan schadevergoeding dat is toegekend door de bevoegde instantie van de overeenkomstsluitende lidstaat waartegen de vordering was ingesteld.
3. De overeenkomstsluitende lidstaat die schadevergoeding heeft betaald, kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 37, leden 3 en 4, naar evenredigheid regres nemen op de andere overeenkomstsluitende lidstaten. Het regres wordt nader geregeld door het administratief comité.
Artikel 23 Aansprakelijkheid van de overeenkomstsluitende lidstaten

De handelingen van het Gerecht worden rechtstreeks toegerekend aan elk van de overeenkomstsluitende lidstaten afzonderlijk, ook voor de toepassing van de artikelen 258, 259 en 260 VWEU, en aan alle overeenkomstsluitende lidstaten gezamenlijk.
HOOFDSTUK V RECHTSBRONNEN EN MATERIEEL RECHT

Artikel 24 Rechtsbronnen

1. Geheel in overeenstemming met artikel 20 beslist het Gerecht, in zaken die op grond van deze overeenkomst aanhangig zijn gemaakt, op grond van:
a) het Unierecht, inclusief Verordening (EU) nr. 1257/2012 en Verordening (EU) nr. 1260/20128);
b) deze overeenkomst;
c) het EOV;
d) andere internationale overeenkomsten die toepasselijk zijn op octrooien en bindend zijn voor alle overeenkomstsluitende lidstaten; en
e) het nationaal recht.
2. Voor zover het Gerecht beslist op grond van het nationaal recht van de overeenkomstsluitende lidstaten en, indien nodig, van andere staten, wordt het toepasselijke recht bepaald:
a) door de rechtstreeks toepasselijke bepalingen van Unierecht die regels van internationaal privaatrecht bevatten, of
b) bij ontstentenis van rechtstreeks toepasselijke bepalingen van Unierecht of, indien het Unierecht niet van toepassing is, door internationale regelgeving die voorschriften van internationaal privaatrecht bevat; of
c) bij ontstentenis van de onder a) en b) bedoelde bepalingen, door de door het Gerecht aangewezen nationale regels van internationaal privaatrecht.
3. Het recht van niet-overeenkomstsluitende staten is van toepassing indien het op grond van de in lid 2 bedoelde regels is aangewezen, in het bijzonder met betrekking tot de artikelen 25 tot en met 28, 54, 55, 64, 68 en 72.
Artikel 25 Recht om de directe toepassing van de uitvinding te verbieden

Een octrooi verleent de houder ervan het recht om iedere derde die hiertoe niet de toestemming van de houder heeft verkregen, het volgende te verbieden:
a) een product waarop het octrooi betrekking heeft, te vervaardigen, aan te bieden, in de handel te brengen, te gebruiken, dan wel met dat doel in te voeren of in voorraad te hebben;
b) een werkwijze waarop het octrooi betrekking heeft, toe te passen of, indien de derde weet of behoorde te weten dat toepassing van de werkwijze zonder toestemming van de octrooihouder verboden is, aan te bieden voor toepassing op het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten waar dat octrooi werking heeft;
c) een product dat rechtstreeks is vervaardigd volgens de werkwijze waarop het octrooi betrekking heeft, aan te bieden, in de handel te brengen, te gebruiken, of met dat doel in te voeren of in voorraad te hebben.
Artikel 26 Recht om de indirecte toepassing van de uitvinding te verbieden

1. Een octrooi verleent de houder het recht om iedere derde die hiertoe niet de toestemming van de houder heeft verkregen, te verbieden in de overeenkomstsluitende lidstaten waar het octrooi werking heeft, aan een ander dan degene die gerechtigd is de geoctrooieerde uitvinding toe te passen, middelen die een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding betreffen, voor de toepassing van die uitvinding aan te bieden of te leveren, indien de derde weet of behoorde te weten dat deze middelen voor die toepassing geschikt en bestemd zijn.
2. Lid 1 geldt niet indien de daarin bedoelde middelen algemeen in de handel verkrijgbare producten zijn, met uitzondering van het geval dat de derde degene aan wie hij levert, aanzet tot het verrichten van een krachtens artikel 25 verboden handeling.
3. Hij die de in artikel 27, onder a) tot en met e), bedoelde handelingen verricht, wordt niet geacht in de zin van lid 1 gerechtigd te zijn de uitvinding toe te passen.
Artikel 27 Beperking van de werking van een octrooi

De uit een octrooi voortvloeiende rechten zijn niet van toepassing op:
a) in de particuliere sfeer en zonder commerciële doeleinden verrichte handelingen;
b) proefnemingen die het voorwerp van de geoctrooieerde uitvinding betreffen;
c) het gebruik van biologisch materiaal voor het kweken, of ontdekken en ontwikkelen van andere gewasvariëteiten;
d) handelingen die zijn toegestaan op grond van artikel 13, lid 6 van Richtlijn 2001/82/EG9) of artikel 10, lid 6 van Richtlijn 2001/83/EG10), met betrekking tot een octrooi voor het product in de zin van een van deze richtlijnen;
e) de bereiding voor direct gebruik ten behoeve van individuele gevallen op medisch voorschrift van geneesmiddelen door apotheken, of handelingen betreffende de aldus bereide geneesmiddelen;
f) het gebruik van de geoctrooieerde uitvinding aan boord van schepen van andere landen van de Internationale Unie tot bescherming van de industriële eigendom (Unie van Parijs) of van andere leden van de Wereldhandelsorganisatie dan de overeenkomstsluitende lidstaten waar het octrooi werking heeft, in het schip zelf, de machines, het scheepswant, de tuigage en andere bijbehorende zaken, ingeval die schepen zich tijdelijk of per ongeluk in de wateren van een overeenkomstsluitende lidstaat begeven waar het octrooi werking heeft, mits dit gebruik uitsluitend ten behoeve van het schip plaatsvindt;
g) het gebruik van de geoctrooieerde uitvinding bij de bouw of het gebruik van luchtvaartuigen of landvoertuigen of andere middelen van vervoer van andere landen van de Internationale Unie tot bescherming van de industriële eigendom (Unie van Parijs) of van andere leden van de Wereldhandelsorganisatie dan de overeenkomstsluitende lidstaten waar dat octrooi werking heeft, of van toebehoren van deze luchtvaartuigen of landvoertuigen, ingeval zij zich tijdelijk of per ongeluk op het grondgebied van een overeenkomstsluitende lidstaat begeven waar dat octrooi werking heeft;
h) de handelingen vermeld in artikel 27 van het Verdrag van 7 december 194411) inzake de internationale burgerlijke luchtvaart, ingeval deze handelingen betrekking hebben op een luchtvaartuig van een ander land dat partij is bij dat Verdrag dan een overeenkomstsluitende lidstaat waar dat octrooi werking heeft;
i) het gebruik door een landbouwer van zijn oogst voor de voortplanting of vermenigvuldiging door hem in zijn eigen bedrijf, op voorwaarde dat het plantaardig voortplantingsmateriaal voor gebruik in de landbouw aan de landbouwer is verkocht of anderszins verhandeld door of met instemming van de houder van het octrooi. De draagwijdte en de voorwaarden voor dit gebruik zijn bepaald in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2100/9412);
j) het gebruik voor landbouwdoeleinden, door een landbouwer, van vee dat onder octrooibescherming valt, op voorwaarde dat het fokvee of ander dierlijk fokmateriaal door de octrooihouder of met zijn instemming aan de landbouwer is verkocht of anderszins is verhandeld. Dit gebruik omvat het beschikbaar stellen van het dier of ander dierlijk fokmateriaal met het oog op de activiteit van de landbouwer, doch niet de verkoop daarvan in het kader van of ten behoeve van een commerciële reproductieve bedrijvigheid;
k) de handelingen en het gebruik van de verkregen informatie, toegestaan op grond van de artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2009/24/EG1 van de Raad, met name de bepalingen inzake decompilatie en compatibiliteit; en
l) de handelingen die overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 98/44/EG2 zijn toegestaan.
Artikel 28 Recht van voorgebruik van de uitvinding

Eenieder die, indien voor een uitvinding een nationaal octrooi was verleend, in een overeenkomstsluitende lidstaat een recht op grond van voorgebruik van die uitvinding of een recht van persoonlijk bezit van die uitvinding zou hebben gehad, geniet in die overeenkomstsluitende lidstaat dezelfde rechten met betrekking tot een octrooi voor dezelfde uitvinding.
Artikel 29 Uitputting van de aan het Europees octrooi verbonden rechten

De aan het Europees octrooi verbonden rechten strekken zich niet uit tot handelingen die met betrekking tot een product worden verricht nadat het in de Unie door of met toestemming van de octrooihouder in de handel is gebracht, tenzij de octrooihouder zich op legitieme gronden tegen verdere verkoop van het product kan verzetten.
Artikel 30 Effecten van aanvullende beschermingscertificaten

Een aanvullend beschermingscertificaat verleent dezelfde rechten als een octrooi en op een dergelijk certificaat zijn dezelfde beperkingen en verplichtingen van toepassing.
HOOFDSTUK VI INTERNATIONALE RECHTSMACHT EN BEVOEGDHEID

Artikel 31 Internationale rechtsmacht

De internationale rechtsmacht van het Gerecht wordt vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1215/2012 of, in voorkomend geval, op grond van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Verdrag van Lugano)13).
Artikel 32 Bevoegdheid van het Gerecht

1. Het Gerecht is bij uitsluiting bevoegd om kennis te nemen van:
a) vorderingen wegens feitelijke inbreuk of dreiging van inbreuk op octrooien en aanvullende beschermingscertificaten, met inbegrip van reconventionele vorderingen betreffende licenties;
b) vorderingen tot verklaring van niet-inbreuk op octrooien en aanvullende beschermingscertificaten;
c) vorderingen tot het verkrijgen van voorlopige en bewarende maatregelen of van een verbodsmaatregel;
d) vorderingen tot nietigverklaring van een octrooi en tot nietigverklaring van het aanvullende beschermingscertificaat;
e) reconventionele vorderingen tot nietigverklaring van een octrooi en tot nietigverklaring van het aanvullende beschermingscertificaat;
f) vorderingen tot schadevergoeding op grond van de voorlopige bescherming die wordt verleend door een gepubliceerde Europese octrooiaanvraag;
g) vorderingen in verband met het gebruik van de uitvinding voordat het octrooi is verleend of met het recht dat stoelt op voorgebruik van de uitvinding;
h) vorderingen tot vergoeding voor licenties op grond van artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1257/2012; en
i) vorderingen met betrekking tot besluiten van het Europees Octrooibureau bij het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1257/2012.
2. De nationale gerechten van de overeenkomstsluitende lidstaten blijven bevoegd ter zake van vorderingen betreffende octrooien en aanvullende beschermingscertificaten die buiten de exclusieve bevoegdheid van het Gerecht vallen.
Artikel 33 Bevoegdheid van de afdelingen van het Gerecht van eerste aanleg

1. Onverminderd lid 6, worden de in artikel 32, lid 1, onder a), c), f) en g), bedoelde vorderingen aanhangig gemaakt bij:
a) de lokale afdeling die is ondergebracht in de overeenkomstsluitende lidstaat waar de feitelijke inbreuk of dreigende inbreuk zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, of de regionale afdeling waaraan die overeenkomstsluitende lidstaat deelneemt; of
b) de lokale afdeling die is ondergebracht in de overeenkomstsluitende lidstaat waar de verweerder of een van de verweerders zijn verblijfplaats of hoofdvestiging heeft of, bij ontstentenis daarvan„ zijn vestiging heeft, of de regionale afdeling waaraan die overeenkomstsluitende lidstaat deelneemt. Tegen meerdere verweerders kan alleen een vordering worden ingesteld als zij tot elkaar in een commerciële relatie staan en de vordering op dezelfde vermeende inbreuk betrekking heeft.
Overeenkomstig de eerste alinea, onder b), worden de vorderingen, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder h), bij de lokale of regionale afdeling ingesteld.
Vorderingen tegen verweerders die hun verblijfplaats of hoofdvestiging of, bij ontstentenis daarvan, hun vestiging buiten het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten hebben, worden overeenkomstig punt a) van de eerste alinea bij de lokale of regionale afdeling of bij de centrale afdeling ingesteld.
Indien de betrokken overeenkomstsluitende lidstaat niet het gastland van een lokale afdeling is en niet aan een regionale afdeling deelneemt, wordt de vordering bij de centrale afdeling ingesteld.
2. Indien een vordering, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder a), c), f), g) en h), aanhangig is bij een afdeling van het Gerecht van eerste aanleg, mag een dergelijke vordering tussen dezelfde partijen met betrekking tot hetzelfde octrooi niet bij een andere afdeling worden ingesteld.
Indien een vordering, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder a), aanhangig is bij een regionale afdeling en de inbreuk is gepleegd op het grondgebied van drie of meer regionale afdelingen, verwijst de regionale afdeling de zaak op verzoek van de verweerder naar de centrale afdeling.
Als een vordering tussen dezelfde partijen over hetzelfde octrooi bij verscheidene afdelingen aanhangig zijn, is de afdeling waar de vordering het eerst aanhangig is gemaakt bevoegd voor de gehele zaak, en verklaren de afdelingen waar de vordering later is ingesteld deze overeenkomstig het reglement voor de procesvoering niet-ontvankelijk.
3. In het geval van een vordering wegens inbreuk, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder e), kan een reconventionele vordering tot nietigverklaring, in de zin van artikel 32, lid 1, onder a),worden ingesteld. De betrokken lokale of regionale afdeling heeft, na de partijen te hebben gehoord, de keuze om:
a) zowel de vordering wegens inbreuk als de reconventionele vordering tot nietigverklaring te behandelen en de president van het Gerecht van eerste aanleg te verzoeken om overeenkomstig artikel 18, lid 3, uit de pool van rechters een technisch geschoolde rechter met toepasselijke kwalificaties en ervaring toe te wijzen;
b) de reconventionele vordering tot nietigverklaring naar de centrale afdeling te verwijzen en de inbreukprocedure te behandelen of op te schorten; of
c) met goedvinden van de partijen de zaak ter afdoening naar de centrale afdeling te verwijzen.
4. De in artikel 32, lid 1, onder b) en d), bedoelde vorderingen worden bij de centrale afdeling aanhangig gemaakt. Deze vorderingen kunnen echter, indien een vordering wegens inbreuk, in de zin van artikel 32, lid 1, onder a), tussen dezelfde partijen over hetzelfde octrooi bij een lokale of regionale afdeling is ingesteld, uitsluitend bij dezelfde lokale of regionale afdeling worden ingesteld.
5. Indien bij de centrale afdeling een vordering tot nietigverklaring, in de zin van artikel 32, lid 1, onder d), aanhangig is, kan, overeenkomstig lid 1 van dit artikel, een vordering wegens inbreuk, in de zin van artikel 32, lid 1, onder a), tussen dezelfde partijen met betrekking tot hetzelfde octrooi, bij eender welke afdeling of bij de centrale afdeling worden ingesteld. De betrokken lokale of regionale afdeling heeft de keuze om overeenkomstig lid 3 van dit artikel te handelen.
6. Een vordering tot verklaring van niet-inbreuk, in de zin van artikel 32, lid 1, onder b), die aanhangig is bij de centrale afdeling, wordt opgeschort indien binnen drie maanden na de datum waarop de vordering bij de centrale afdeling is ingesteld, bij een lokale of regionale afdeling tussen dezelfde partijen of tussen de houder van een exclusieve licentie en de partij die een verklaring van niet-inbreuk vordert, over hetzelfde octrooi een vordering wegens inbreuk, zoals bedoeld in artikel 32, lid 1, onder a), wordt ingesteld.
7. De partijen kunnen overeenkomen de in artikel 32, lid 1, onder a) tot en met h), bedoelde vorderingen in te stellen bij de afdeling van hun keuze, waaronder de centrale afdeling.
8. De in artikel 32, lid 1, onder d) en e), bedoelde vorderingen kunnen worden ingesteld zonder dat de aanvrager bij het Europees Octrooibureau oppositie hoeft in te stellen.
9. De in artikel 32, lid 1, onder i), bedoelde vorderingen worden aanhangig gemaakt bij de centrale afdeling.
10. Een partij stelt het Gerecht in kennis van elke nietigheids-, beperkings- of oppositieprocedure die, en van elk verzoek om versnelde behandeling dat bij het Europees Octrooibureau aanhangig is.
Het Gerecht kan de procedure opschorten indien een spoedige beslissing van het Europees Octrooibureau wordt verwacht.
Artikel 34 Territoriale toepassingsgebied van beslissingen

De beslissingen van het Gerecht hebben, in het geval van een Europees octrooi, gelding op het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten waar het Europees octrooi werking heeft.
HOOFDSTUK VII OCTROOIBEMIDDELING EN -ARBITRAGE

Artikel 35 Centrum voor octrooibemiddeling en -arbitrage

1. Een centrum voor octrooibemiddeling en -arbitrage („het Centrum”) wordt opgericht. Het Centrum zetelt in Ljubljana en Lissabon.
2. Het Centrum voorziet in de behoefte aan bemiddeling en arbitrage bij octrooigeschillen die binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst vallen. Artikel 82 is mutatis mutandis van toepassing op iedere schikking die door gebruikmaking van de faciliteiten van het Centrum, en ook door bemiddeling, wordt bereikt. In de bemiddelings- of arbitrageprocedure kan het octrooi echter niet worden nietig verklaard of beperkt.
3. Het Centrum stelt de bemiddelings- en arbitrageregels vast.
4. Het Centrum stelt een lijst van bemiddelaars en scheidsrechters op die de partijen bijstaan bij de beslechting van geschil.
DEEL II FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 36 Begroting van het Gerecht

1. De begroting van het Gerecht wordt gefinancierd uit de eigen inkomsten van het Gerecht en, ten minste tijdens de in artikel 83 bepaalde overgangsperiode, voor zover nodig uit bijdragen van de overeenkomstsluitende lidstaten. Inkomsten en uitgaven zijn in evenwicht.
2. De eigen inkomsten van het Gerecht omvatten de griffierechten en andere inkomsten.
3. De griffierechten worden door het administratief comité bepaald. Zij bestaan uit een vast recht, in combinatie met een waarde-afhankelijk recht boven een van te voren bepaald maximum.
De griffierechten worden zo bepaald dat het juiste evenwicht ontstaat tussen het beginsel dat toegang tot de rechter op billijke grondslag moet worden verzekerd, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen, micro-entiteiten, natuurlijke personen, organisaties zonder winstoogmerk, universiteiten en openbare organisaties voor onderzoek, en de regel dat de partijen in passende mate moeten bijdragen in de gerechtskosten, met inachtneming van het door hen genoten economisch voordeel en de doelstelling van het Gerecht zelf in zijn uitgaven te voorzien en het financiële evenwicht te handhaven. Het niveau van de griffierechten wordt op gezette tijden door het administratief comité geëvalueerd. Gerichte steunmaatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen en micro-entiteiten kunnen worden overwogen.
4. Als het Gerecht er niet in slaagt de begroting met eigen inkomsten in evenwicht te brengen, worden door de overeenkomstsluitende lidstaten bijzondere financiële bijdragen verstrekt.
Artikel 37 Financiering van het Gerecht

1. De administratie van het Gerecht wordt, overeenkomstig het statuut, uit de begroting gefinancierd.
Overeenkomstsluitende lidstaten die een lokale afdeling opzetten, treffen daartoe de nodige voorzieningen. Overeenkomstsluitende lidstaten die een regionale afdeling delen, treffen daartoe gezamenlijk de nodige voorzieningen. De overeenkomstsluitende lidstaten waar zich de centrale afdeling, haar afdelingen of het Hof van beroep zetelen, treffen daartoe de nodige voorzieningen.
Gedurende een eerste overgangsperiode van zeven jaar, die ingaat op de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt, leveren de betrokken overeenkomstsluitende lidstaten ook ondersteunend administratief personeel, onverminderd het statuut van dat personeel.
2. Op de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt betalen de overeenkomstsluitende lidstaten de eerste financiële bijdragen voor de oprichting van het Gerecht.
3. Tijdens de eerste overgangsperiode van zeven jaar, die ingaat op de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt, wordt de bijdrage van iedere overeenkomstsluitende lidstaat die de overeenkomst vóór de inwerkingtreding heeft geratificeerd of ertoe is toegetreden, berekend aan de hand van het aantal Europese octrooien dat op het grondgebied van die lidstaat op de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst werking heeft en het aantal Europese octrooien ten aanzien waarvan er bij nationale gerechten van die staat in de drie jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de overeenkomst vorderingen wegens inbreuk of tot nietigverklaring zijn ingesteld.
Tijdens dezelfde overgangsperiode van zeven jaar worden, ten aanzien van lidstaten die de overeenkomst na de inwerkingtreding bekrachtigen of ertoe toetreden, de bijdragen berekend aan de hand van het aantal Europese octrooien dat op de datum van bekrachtiging of toetreding op het grondgebied van de bekrachtigende of toetredende lidstaat werking heeft en het aantal Europese octrooien ten aanzien waarvan er bij de nationale gerechten van de bekrachtigende of toetredende lidstaat in de drie jaar voorafgaand aan de bekrachtiging of toetreding vorderingen wegens inbreuk of tot nietigverklaring zijn ingesteld.
4. Zodra het Gerecht, na afloop van de eerste overgangsperiode van zeven jaar, geacht wordt zelf in zijn financiering te voorzien, worden de eventueel benodigde bijdragen van de overeenkomstsluitende lidstaten bepaald volgens de schaal voor de verdeling van jaarlijkse vernieuwingstaksen voor Europese octrooien met eenheidswerking die van toepassing is wanneer de bijdrage nodig is.
Artikel 38 Financiering van het opleidingsprogramma voor rechters

Het opleidingsprogramma voor rechters wordt uit de begroting van het Gerecht gefinancierd.
Artikel 39 Financiering van het Centrum

De administratie van het Centrum wordt uit de begroting van het Gerecht gefinancierd.
DEEL III ORGANISATORISCHE EN PROCEDUREBEPALINGEN

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 40 Statuut

1. In het statuut zijn de nadere voorschriften betreffende de organisatie en de werking van het Gerecht vastgelegd.
2. Het statuut is aan deze overeenkomst gehecht. Het kan, op voorstel van het Gerecht of op voorstel van een overeenkomstsluitende lidstaat na overleg met het Gerecht, bij besluit van het administratief comité worden gewijzigd. Strijdigheid met of wijziging van deze overeenkomst is evenwel niet toegestaan.
3. Het statuut garandeert dat de werking van het Gerecht op de meest efficiënte en kostenefficiënte wijze wordt georganiseerd en waarborgt toegang tot de rechter op billijke grondslag.
Artikel 41 Reglement voor de procesvoering

1. In het reglement voor de procesvoering zijn de nadere voorschriften betreffende de procedure voor het Gerecht vastgelegd. De voorschriften zijn in overeenstemming met deze overeenkomst en met het statuut.
2. Het reglement voor de procesvoering wordt door het administratief comité na breed overleg met de belanghebbenden vastgesteld. Voorafgaandelijk wordt het advies van de Europese Commissie over de verenigbaarheid van het Reglement voor de procesvoering met het Unierecht ingewonnen.
Het reglement kan, op voorstel van het Gerecht en na overleg met de Europese Commissie, bij besluit van het administratief comité worden gewijzigd. Strijdigheid met of wijziging van deze overeenkomst en het statuut is evenwel niet toegestaan.
3. Het reglement voor de procesvoering garandeert dat de beslissingen van het Gerecht aan de hoogste kwaliteitsnormen voldoen en dat de procedure op de meest efficiënte en kostenefficiënte manier wordt georganiseerd. Het waarborgt een redelijk evenwicht tussen de legitieme belangen van de verschillende partijen. Het zorgt ervoor dat rechters over de nodige beoordelingsmarge beschikken zonder dat de voorspelbaarheid van de procedure voor de partijen in het gedrang komt.
Artikel 42 Evenredigheid en billijkheid

1. Het Gerecht behandelt de geschillen op een wijze die in verhouding staat tot het belang en de complexiteit ervan.
2. Het Gerecht ziet erop toe dat de in deze overeenkomst bepaalde regels, procedures en rechtsmiddelen eerlijk en billijk worden toegepast en geen concurrentieverstoring veroorzaken.
Artikel 43 Dossierbeheer

De aanhangige zaken worden door het Gerecht, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering, actief beheerd, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de vrijheid van de partijen zelf het voorwerp van het geding en het bewijsmateriaal te bepalen.
Artikel 44 Elektronische procedures

Het Gerecht maakt, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering, optimaal gebruik van elektronische procedures, zoals elektronische indiening van aanvragen door de partijen, elektronische bewijsvoering, en videoconferenties.
Artikel 45 Openbare procesvoering

De procesvoering is openbaar, tenzij het Gerecht besluit de zaak, voor zover nodig, in het belang van een der partijen of van andere betrokkenen, dan wel in het algemene belang van de rechtsbedeling of de openbare orde, vertrouwelijk te behandelen.
Artikel 46 Handelingsbevoegdheid

Iedere natuurlijke persoon en iedere rechtspersoon of daarmee gelijkgestelde instantie, die op grond van het nationale recht gerechtigd is een procedure aan te spannen, is bevoegd om voor het Gerecht als partij op te treden.
Artikel 47 Partijen

1. De octrooihouder kan een vordering bij het Gerecht instellen.
2. Tenzij in de licentieovereenkomst anders is bepaald, kan de houder van een exclusieve licentie voor een octrooi op dezelfde wijze als de octrooihouder een vordering bij het Gerecht inleiden, mits deze hiervan tevoren in kennis is gesteld.
3. De houder van een niet-exclusieve licentie is niet gerechtigd om een procedure bij het Gerecht in te leiden, tenzij de octrooihouder hiervan tevoren in kennis wordt gesteld en voor zover zulks bij de licentieovereenkomst uitdrukkelijk is toegestaan.
4. De octrooihouder is gerechtigd zich bij de licentiehouder te voegen in een zaak die deze bij het Gerecht heeft aangebracht.
5. De geldigheid van het octrooi kan in een door de licentiehouder aangespannen inbreukprocedure niet worden aangevochten, indien de octrooihouder niet aan de procedure deelneemt. De partij in een inbreukprocedure die de geldigheid van het octrooi wenst te bestrijden, dient een vordering tegen de octrooihouder in te stellen.
6. Elke andere natuurlijke of rechtspersoon die, of elk orgaan met procesbevoegdheid overeenkomstig het nationale recht dat, door een octrooi wordt geraakt, kan overeenkomstig het reglement voor de procesvoering een vordering instellen.
7. Elke andere natuurlijke of rechtspersoon die, of elk orgaan met procesbevoegdheid overeenkomstig het nationale recht dat, wordt geraakt door een besluit dat het Europees Octrooibureau heeft genomen bij het uitvoeren van de taken, omschreven in artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1257/2012, kan overeenkomstig artikel 32, lid 1, onder i), een vordering instellen.
Artikel 48 Vertegenwoordiging

1. De partijen worden vertegenwoordigd door advocaten die gemachtigd zijn om hun beroep uit te oefenen voor een gerecht van een overeenkomstsluitende lidstaat.
2. De partijen kunnen zich subsidiair laten vertegenwoordigen door Europese octrooiadvocaten die krachtens artikel 134 van het Europees Octrooiverdrag bevoegd zijn om als professionele vertegenwoordigers voor het Europees Octrooibureau op te treden, en die over passende kwalificaties, zoals een Europees certificaat inzake octrooigeschillen, beschikken.
3. De criteria waaraan kwalificaties in de zin van lid 2 moeten voldoen, worden door het administratief comité opgesteld. De griffier houdt een lijst van octrooiadvocaten met bevoegdheid om de partijen voor het Gerecht te vertegenwoordigen.
4. De vertegenwoordigers van de partijen kunnen zich laten bijstaan door octrooiadvocaten, die overeenkomstig het reglement van de procesvoering pleitbevoegdheid bij het Gerecht hebben.
5. De vertegenwoordigers van de partijen genieten de rechten en immuniteiten die voor een onafhankelijke taakvervulling nodig zijn, zoals de vertrouwelijkheid, in procedures voor het Gerecht, van de communicatie tussen een vertegenwoordiger en de partij of een andere persoon, zulks onder de bij het reglement voor de procesvoering vastgestelde voorwaarden, tenzij de betrokken partij uitdrukkelijk afziet van dat voorrecht.
6. De vertegenwoordigers van de partijen zijn ertoe gehouden het Gerecht geen verkeerde voorstelling van de zaken of de feiten te geven, ook niet als zij zich daarvan bewust zijn of dat redelijkerwijs behoren te zijn.
7. In de procedures, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder i), is vertegenwoordiging in de zin van de leden 1 en 2 van onderhavig artikel niet vereist.
HOOFDSTUK II PROCEDURETAAL

Artikel 49 Proceduretaal bij het Gerecht van eerste aanleg

1. De proceduretaal bij de lokale en regionale afdelingen is een officiële taal van de Europese Unie, die de officiële taal of een van de officiële talen is van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de betrokken afdeling zich bevindt, dan wel de officiële taal of talen, bepaald door de overeenkomstsluitende staten die een regionale afdeling delen.
2. Onverminderd lid 1, kunnen de overeenkomstsluitende lidstaten een of meer officiële talen van het Europees Octrooibureau als proceduretaal bij hun lokale of regionale afdeling bepalen.
3. De partijen kunnen overeenkomen de taal waarin het octrooi is verleend, als proceduretaal te gebruiken, mits de bevoegde kamer daarmee instemt. Indien de kamer niet met hun keuze instemt, kunnen de partijen verzoeken de zaak naar de centrale afdeling te verwijzen.
4. Met goedvinden van de partijen kan de bevoegde kamer, om praktische redenen en billijkheidshalve, besluiten de taal waarin het octrooi is verleend als proceduretaal te gebruiken.
5. Op verzoek van een der partijen kan de president van het Gerecht van eerste aanleg, na de andere partijen en de bevoegde kamer te hebben gehoord, uit billijkheidsoverwegingen en rekening houdend met alle omstandigheden en met de standpunten van de partijen, in het bijzonder het standpunt van de verweerder, besluiten de taal waarin het octrooi is verleend als proceduretaal te gebruiken. De president van het Gerecht van eerste aanleg beoordeelt dan of er behoefte is aan specifieke vertaling en vertolking.
6. De proceduretaal bij de centrale afdeling is de taal waarin het betrokken octrooi is verleend.
Artikel 50 Proceduretaal bij het Hof van beroep

1. Bij het Hof van beroep wordt dezelfde proceduretaal gebruikt als in eerste aanleg.
2. Onverminderd lid 1 kunnen de partijen overeenkomen de taal waarin het octrooi is verleend als proceduretaal te gebruiken.
3. In uitzonderlijke gevallen kan het Hof van beroep, voor zover het passend wordt geacht, besluiten om, voor de gehele of een deel van de procedure, een andere officiële taal van een overeenkomstsluitende lidstaat als proceduretaal te gebruiken, mits de partijen daarmee instemmen.
Artikel 51 Andere taalregelingen

1. Elke kamer van het Gerecht van eerste aanleg en het Hof van beroep kan, voor zover passend, de vertalingsvoorschriften terzijde stellen.
2. Op verzoek van een der partijen en voor zover passend, wordt door elke afdeling van het Hof van beroep en het Gerecht van eerste aanleg voorzien in vertolking ten behoeve van de partijen bij de mondelinge behandeling.
3. Onverminderd artikel 49, lid 6, kan de verweerder die zijn verblijfplaats, hoofdvestiging of vestiging in een lidstaat heeft, in geval van een inbr