IViR Summer Course on Copyright Law and Policy

The face of copyright law changes continuously, mostly due to the constant evolution of the digital networked environment and the legislative initiatives at the international and European level. As a result, copyright professionals must keep abreast of the applicable rules, including those deriving from the TRIPS Agreement, the WIPO Treaties and the various European directives in the area. To respond to this challenge, the Institute for Information Law (IViR) at the University of Amsterdam organises an annual intensive post-graduate summer course on international copyright law. The course will extend over a period of five days from June 30 to July 4, 2025. All details are available at https://www.ivir.nl/courses/icl/. At the conclusion of the course, participants will have gained valuable insight in the most crucial current issues of copyright law, examined from a comparative law perspective and in the light of recent international and regional agreements. Participants in the course will also have access to comprehensive course material, consisting of the most relevant international, European, and American legislative documents, case law, and other background materials. The lectures are given by internationally renowned scholars, including those of the IViR, and practitioners who all share years of academic and practical experience in the field of international copyright law.
Online Update - Fictief makerschap na het ONB-arrest | dinsdag 13 mei 2025

In een ontbijtsessie van een uur neemt Peter Teunissen (Radboud Universiteit) ons mee in het leerstuk van fictief makerschap na het ONB-arrest. Op 6 maart 2025, heeft het Hof van Justitie antwoord gegeven op de prejudiciële vragen die gesteld werden in een zaak van drie musici tegen het Orchestre national de Belgique (ONB). Het Hof verklaarde de verplichte overdracht van rechten op grond van een wettelijke regeling (in dit geval een Koninklijk Besluit) onverenigbaar met het Unierecht. Dit arrest heeft verstrekkende implicaties voor de bescherming van uitvoerende kunstenaars en de manier waarop nationale rechtsstelsels invulling geven aan de allocatie van auteurs- en naburige rechten in arbeidsverhoudingen en andere gevallen.
Wat betekent dit voor uw praktijk? En hoe verhoudt dit arrest zich tot de fictieve makersregeling in Nederland en België? Dat behandelen we tijdens deze eerste online update.
EU-merk Vagisan ongeldig verklaard op basis van eerdere Britse merken, ondanks Brexit

Gerecht van de Europese Unie 30 april 2025, IEF 22683; IEFbe 3909; ECLI:EU:T:2025:421 (Dr. August Wolff GmbH & Co. KG Arzneimittel tegen EUIPO, Combe International LLC). Het Gerecht wijst het beroep af van Dr. August Wolff tegen de beslissing van het EUIPO, waarin het merk Vagisan ongeldig is verklaard. Combe International heeft een verzoek tot nietigverklaring ingediend op basis van twee eerder in het Verenigd Koninkrijk ingeschreven merken met de naam VAGISIL. Deze merken zijn geregistreerd voor waren in de cosmetische en farmaceutische sector. De Kamer van Beroep stelde vast dat de betrokken waren identiek of soortgelijk waren en dat de merken visueel en fonetisch gemiddeld overeenstemden. Volgens de Kamer was er sprake van verwarringsgevaar bij het relevante publiek, bestaande uit vrouwen en professionals, van wie het aandachtsniveau varieerde van bovengemiddeld tot hoog. De gemeenschappelijke beginletters ‘vagi’, ook al hadden die slechts een zwakke onderscheidende kracht, vielen op door hun plaatsing en lengte. De eindletters ‘san’ en ‘sil’ verschilden, maar dat deed volgens de Kamer niet af aan de gelijkenis.
Uitspraken ingezonden door Quirine van der Bent en Jordi Bierens, Pels Rijcken.
Bureau wijst oppositie van Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs tegen E-RT en ERT toe
Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom 17 april 2025 IEF, 22675, IEFbe 3907; Oppositienr. 2019062 & 2019063 (Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs tegenVereniging VBO Makelaar). De Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs heeft oppositie ingesteld tegen de registratie van twee certificeringsmerken aangevraagd door de Vereniging VBO Makelaar. Het betreft enerzijds de aanvraag van het woordmerk E-RT en anderzijds de aanvraag van het gecombineerde woord-/beeldmerk ERT, waarin naast de letters ERT een ster en de woorden Europees Register Taxateur zijn opgenomen. De opposities zijn gebaseerd op het oudere certificeringsmerk RT, dat is ingeschreven als Benelux-certificeringsmerk voor diensten in de klassen 35 en 36. Dit merk wordt gebruikt ter aanduiding van personen die zijn gecertificeerd als Register-Taxateur. De opposant toont aan dat het merk RT gedurende de relevante periode, van 26 juni 2018 tot 26 juni 2023, normaal is gebruikt. De overgelegde bewijzen, waaronder websites en LinkedIn-profielen van gecertificeerde taxateurs, bevestigen dat het merk in overeenstemming met het toepasselijke gebruiksreglement wordt gebruikt om de betrokken diensten te certificeren. Het Bureau acht het normale gebruik hiermee voldoende aangetoond.
Uitspraak ingezonden door Sophie De Pourcq, IP Porta.
Geen auteursrechtelijke bescherming voor Louboutin-schoenen: modellen missen vereiste originaliteit

Hof van Beroep te Luik 16 april 2025, IEFbe 3906; 2023/RG/1079 (Louboutin tegen Steve Madden). Christian Louboutin (hierna: Louboutin) stelt dat Steve Madden Europe BV inbreuk maakt op haar auteursrechten op zeven schoenmodellen, waaronder de ‘Spikaqueen’, ‘Pigalle Spikes’ en ‘Rosalie’. Volgens Louboutin zijn deze modellen het resultaat van vrije en creatieve keuzes en dragen zij haar persoonlijke stempel. De eerste rechter heeft de vorderingen van Louboutin afgewezen, nu niet is aangetoond dat modellen origineel waren in de zin van het auteursrecht. In hoger beroep vraagt Louboutin de beslissing van de eerste rechter te vernietigen en Steven Madden te verbieden de gewraakte schoenmodellen te blijven verhandelen, op straffe van een dwangsom van €10.000 per dag. Steve Madden betwist onder meer de originaliteit van de modellen en stelt dat de elementen waarop Louboutin zich beroept (zoals hoge hakken, spikes, transparante materialen) functioneel of modieus bepaald zijn, en bovendien reeds voorkwamen in eerdere modellen.
A-G: Oproeping van alle coauteurs als ontvankelijkheidsvereiste is toelaatbaar onder bepaalde voorwaarden
Conclusie A-G 10 april 2025, IEF 22653, IEFbe 3902; ECLI:EU:C:2025:267 (Erfgenamen tegen SACD e.a.). In 1990 droegen filmregisseur Claude Chabrol en scenarioschrijver Paul Gégauff de exploitatierechten op enkele films voor 30 jaar over aan een distributiemaatschappij. Na hun overlijden stelden hun erfgenamen in 2019 een vordering in tegen deze maatschappij en gelieerde vennootschappen. Zij vorderden onder meer schadevergoeding wegens schending van contractuele verplichtingen en inbreuk op het auteursrecht. De verweerders betwistten de ontvankelijkheid van de vordering. Zij stelden dat naar Frans recht bij een vordering tot handhaving van een gemeenschappelijk auteursrecht op een zelfde werk, alle coauteurs of hun rechtverkrijgenden partij in de procedure moeten zijn. Omdat niet alle coauteurs in deze zaak waren opgeroepen, zou de vordering niet-ontvankelijk zijn. De verwijzende rechter heeft het Hof twee prejudiciële vragen voorgelegd om te beoordelen of deze Franse ontvankelijkheidsvoorwaarde verenigbaar is met het Unierecht.
Vonnis van het Duitse Bundespatentgericht over octrooi met betrekking tot enzalutamide

Bundespatentgericht 8 april 2025, IEF 22655, IEFbe 3904, LSR 2290 (Hexal, Accord, Synthon en STADA tegen Astellas). EP 1 893 196 B2 ziet op het actieve ingrediënt enzalutamide. Enzalutamide vormt de basis voor het geneesmiddel Xtandi®, een geneesmiddel dat zeer succesvol is gebleken voor de levensverlengende behandeling van prostaatkanker. In oktober 2024 oordeelde de High Court of Justice in Engeland dat het Engelse deel van EP 1 893 196 B2 geldig is [zie IEF 22306]. Op 8 april 2025 vond ten overstaan van het Duitse Bundespatentgericht een zitting plaats ten aanzien van het Duitse deel van genoemd octrooi. Het Bundespatentgericht oordeelde dat (ook) het Duitse deel van het octrooi geldig is; het verwierp alle argumenten van de generieke eisers dat enzalutamide (in het octrooi aangeduid als RD162’) voor de hand zou liggen in het licht van de beweerde openbaarmaking van een presentatie en een poster die andere androgeenreceptorantagonisten toonden. De beslissing van het Duitse Bundespatentgericht is bekend. De motivering volgt op een later moment.
Gerecht bevestigt herroeping EU-merk ‘Piekarnia i Kawiarnia Lajkonik’ wegens ontbreken van normaal gebruik

Gerecht van de Europese Unie 9 april 2025, IEF 22656; IEFbe 3905; ECLI:EU:T:2025:378 (Lorenz Switzerland AG tegen EUIPO, Lajkonik Alkohole Łukasz Bylica). Deze zaak betreft een verzoek tot vervallenverklaring van het Uniemerk ‘Piekarnia i Kawiarnia Lajkonik’. Het verzoek is gericht tegen het merk dat is geregistreerd op naam van Lorenz Switzerland AG. Het merk is ingeschreven voor waren in klasse 32, waaronder niet-alcoholische dranken en vruchtensappen, en voor detailhandelsdiensten in klasse 35 met betrekking tot deze producten. Volgens de verzoeker is het merk gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar niet daadwerkelijk gebruikt binnen de Europese Unie voor de betrokken waren en diensten. De Nietigheidsafdeling van het EUIPO heeft het verzoek toegewezen en het merk volledig vervallen verklaard. De merkhouder heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Kamer van Beroep, die het beroep heeft verworpen. De Kamer oordeelde dat het door de merkhouder overgelegde bewijs onvoldoende was om normaal gebruik van het merk aan te tonen.
Profielstaaf behoudt modelbescherming: Gerecht bevestigt verschil in totaalindruk en zelfstandigheid van het voortbrengsel

Gerecht van de Europese Unie 2 april 2025, IEF 22654; IEFbe 3903; ECLI:EU:T:2025:349 (SMT GmbH tegen EUIPO, Gerrit Pies en Wolfgang Rixen). Het Gerecht spreekt zich uit over het beroep van SMT GmbH tegen een beslissing van de Kamer van Beroep. Deze beslissing ging over een ingeschreven Gemeenschapsmodel voor een profielstaaf, ingedeeld onder bouwmaterialen. De Kamer had het beroep van interveniënten Gerrit Pies en Wolfgang Rixen toegewezen en daarmee de eerdere nietigverklaring van het model vernietigd. De zaak begon met een verzoek van SMT tot nietigverklaring. Volgens haar was het model niet nieuw, had het geen eigen karakter en waren de uiterlijke kenmerken technisch bepaald. SMT stelde dat elementen zoals de uitsparingen en groeven noodzakelijk in hun exacte vorm en afmetingen moesten worden nagebootst om de profielstaaf met andere producten mechanisch te kunnen verbinden. Daardoor zou er geen ontwerpvrijheid zijn geweest. De nietigheidsafdeling van het EUIPO gaf SMT eerder gelijk. Pies en Rixen stelden echter beroep in. De Kamer van Beroep vernietigde daarop de beslissing en oordeelde dat het aangevoerde oudere model het eigen karakter van het betwiste model niet wegneemt. Ook de overige nietigheidsgronden werden verworpen.
Uitspraak ingezonden door Bas Berghuis van Woortman, Bouke Algie en Machteld Hiemstra, Simmons & Simmons.
Geen inbreuk op ABC door geldig beroep op productie-voor-export vrijstelling
Hof Den Haag 11 februari 2025, IEF 22539, LS&R 2277, IEFbe 3869; ECLI:NL:GHDHA:2025:542 (Janssen Biotech tegen Samsung Bioepis). Janssen heeft een aanvullend beschermingscertificaat (ABC) voor het product ustekinumab en stelt dat Samsung Bioepis (hierna: SB) hier inbreuk op maakt door een ustekinumab biosimilar product te produceren en/of op te slaan voor export naar derde landen. Janssen vorderde bij de voorzieningenrechter een verbod om inbreuk te maken op haar Deense en/of Italiaanse ABC. SB betwist de inbreuk en beroept zich op de productie-voor-export vrijstelling van artikel 5 lid 2, sub a onder i en ii ABC-Vo. SB is voornemens haar biosimilar te vervaardigen en op te slaan met het oog op export and storing. Volgens Janssen voldoet SB niet aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van de productie-voor-export vrijstelling, ten eerste omdat SB ten tijde van de kennisgevingen voor een productie-voor-export vrijstelling nog geen handelsvergunningen had in de door haar beoogde exportlanden. Ten tweede omdat ten tijde van de kennisgevingen de IE-rechten van Janssen van kracht waren in de beoogde exportlanden en ten derde omdat het SB onder de productie-voor-export vrijstelling niet was toegestaan om de biosimilar producten in de EU op te slaan voor export. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet is vereist dat SB beschikte over handelsvergunningen in de beoogde exportlanden ten tijde van de kennisgevingen. Daarnaast is het ook niet vereist dat er in de beoogde exportlanden geen IE-rechten meer gelden. Ten slotte was het SB niet verboden om een voorraad aan te leggen voor Day-1 entry in de beoogde exportlanden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dreigde er dus geen inbreuk op de Deense en Italiaanse ABC’s van Janssen.