Gepubliceerd op woensdag 7 december 2022
IEFBE 3589
HvJ EU - CJUE ||
30 nov 2022
HvJ EU - CJUE 30 nov 2022, IEFBE 3589; ECLI:EU:T:2022:739 (ADS L. Kowalik, B. Włodarczyk tegen EUIPO), https://www.ie-forum.be/artikelen/gemeenschapsmodel-onterecht-nietig-verklaard

Gemeenschapsmodel onterecht nietig verklaard

Gerecht EU 17 november 2022; IEF 21130, IEFbe 3589;T‑611/21, ECLI:EU:T:2022:739 (ADS L. Kowalik, B. Włodarczyk tegen EUIPO) Op 7 december 2017 heeft verzoekster bij het EUIPO een aanvraag tot inschrijving van een gemeenschapsmodel ingediend, op dezelfde is het litigieuze model ingeschreven. Op 20 mei 2019 heeft de andere partij in de procedure bij de kamer van beroep van het EUIPO een vordering tot nietigverklaring van het litigieuze model ingesteld. Op 6 april 2020 heeft de nietigheidsafdeling de vordering tot nietigverklaring afgewezen. Op 27 mei 2020 heeft de andere partij bij het EUIPO beroep ingesteld tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling. Bij de bestreden beslissing heeft de derde kamer van beroep van het EUIPO het beroep toegewezen, de beslissing van de nietigheidsafdeling vernietigd en het litigieuze model nietig verklaard. Verzoekster verzoekt het Gerecht deze beslissing van de kamer van beroep te vernietigen. Het Gerecht vernietigt de beslissing van de kamer van beroep.

69. In de tweede plaats kunnen de argumenten waarmee het EUIPO beoogt aan te tonen dat in casu was voldaan aan de voorwaarden van artikel 27, lid 4, van gedelegeerde verordening 2018/625, evenmin slagen.

70. In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak de motivering van een beslissing in de beslissing zelf moet worden opgenomen en niet kan worden verstrekt door middel van latere toelichtingen door het EUIPO, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden waarvan, bij gebreke van enige spoedeisendheid, geen sprake is. Hieruit volgt dat de beslissing in beginsel op zichzelf moet staan en dat de motivering ervan niet kan blijken uit latere schriftelijke of mondelinge toelichtingen, wanneer tegen de betrokken beslissing reeds beroep is ingesteld bij de Unierechter [zie arrest van 12 december 2017, Sony Computer Entertainment Europe/EUIPO – Vieta Audio (Vita), T‑35/16, niet gepubliceerd, EU:T:2017:886, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie eveneens in die zin arrest van 14 maart 2018, Gifi Diffusion/EUIPO – Crocs (Schoeisel), T‑424/16, niet gepubliceerd, EU:T:2018:136, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

71. In casu is er, bij gebreke van enige spoedeisendheid, geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het EUIPO latere toelichtingen kan verstrekken ter aanvulling van de motivering van de bestreden beslissing. In ieder geval kunnen de toelichtingen in casu niet worden beschouwd als een aanvulling op een bestaande motivering, aangezien zij een volledig nieuwe motivering vormen.

72. Overeenkomstig de rechtspraak vormen motiveringsgebreken op zich voldoende grond om de bestreden beslissing te vernietigen (zie in die zin arrest van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France (C‑367/95 P, EU:C:1998:154, punt 78). Derhalve moet worden vastgesteld dat de door de kamer van beroep gemaakte fout waarnaar wordt verwezen in punt 50 hierboven, leidt tot de vernietiging van de bestreden beslissing.

73. Voorts kan hieraan niet worden afgedaan door de rechtspraak volgens welke een verzoekende partij geen enkel rechtmatig belang heeft bij het aanvoeren dat de motiveringsplicht niet wordt nagekomen ingeval nu al zeker is dat na de vernietiging van de bestreden beslissing een gelijkluidende beslissing wordt vastgesteld [arresten van 29 september 1976, Morello/Commissie, 9/76, EU:C:1976:129, punt 11, en 3 décember 2003, Audi/BHIM (TDI), T‑16/02, EU:T:2003:327, punten 97 en 98].

74. Ten eerste kan namelijk niet worden uitgesloten dat het onderzoek door de kamer van beroep van de voorwaarden van artikel 27, lid 4, van gedelegeerde verordening 2018/625 ertoe kan leiden dat zij de voor het eerst bij haar aangedragen feiten of bewijzen niet toelaat. In dit verband mag het Gerecht zich evenwel niet in de plaats van het EUIPO stellen om de betrokken elementen te beoordelen [zie in die zin arrest van 28 september 2016, European Food/EUIPO – Société des produits Nestlé (FITNESS), T‑476/15, EU:T:2016:568, punt 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

75. Ten tweede kan evenmin worden uitgesloten dat, indien de kamer van beroep zou beslissen om de voor het eerst bij haar aangedragen feiten of bewijzen niet toe te laten, de uitkomst van de bestreden beslissing anders kan zijn. In dit verband dient te worden opgemerkt dat het EUIPO in zijn memorie van antwoord erkent dat deze elementen dienden ter ondersteuning van de vaststellingen van de kamer van beroep met betrekking tot de beoordeling van de genoemde technische functie van de uiterlijke kenmerken van het betrokken voortbrengsel.

76. Bijgevolg moet worden vastgesteld dat na vernietiging van de bestreden beslissing niet noodzakelijkerwijs een gelijkluidende beslissing zal worden vastgesteld. 

77. Derhalve dient het door verzoekster aangevoerde tweede middel te worden aanvaard, zonder dat de overige, ter ondersteuning van dit middel aangevoerde argumenten – met name de argumenten inzake schending van artikel 63, lid 1, van verordening nr. 6/2002 – behoeven te worden onderzocht.

78. Gelet op een en ander dient het beroep te worden toegewezen en dient de bestreden beslissing derhalve te worden vernietigd, zonder dat het eerste middel behoeft te worden onderzocht.