Gepubliceerd op dinsdag 11 februari 2020
IEFBE 3036
HvJ EU - CJUE ||
14 nov 2019
HvJ EU - CJUE 14 nov 2019, IEFBE 3036; ECLI:EU:C:2019:970 (Spedidam e.a. tegen INA), https://www.ie-forum.be/artikelen/hvj-eu-geeft-verdere-uitleg-aan-reproductierecht-en-recht-van-mededeling

HvJ EU geeft verdere uitleg aan reproductierecht en recht van mededeling

HvJ EU 14 november 2019, IEF 19007, IEFbe 3036; ECLI:EU:C:2019:970 (Spedidam e.a. tegen INA) Spedidam, een vereniging voor de inning en distributie van de rechten van uitvoerend kunstenaars van muziek en dans, staat in deze zaak samen met PF en GF tegenover INA, het nationaal audiovisueel instituut. PF en GF zijn rechtsopvolgers van ZV, een overleden muzikant, en hebben geconstateerd dat INA zonder hun toestemming op zijn webwinkel video-opnamen en fonogrammen met een aantal uitgevoerde werken van ZV te koop aanbood en vorderde daarom in voorgaande procedures schadevergoeding van INA. Spedidam intervenieert vrijwillig aan de kant van PF en GF.

Er is een prejudiciële vraag gesteld over de uitleg van artikel 2, onder b), en artikel 3, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29. Zie ook de conclusie van de AG [IEF 18469]. Er wordt geoordeeld dat deze bepalingen zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die met betrekking tot de exploitatie van audiovisuele archieven door een daartoe aangewezen instelling een weerlegbaar vermoeden invoert dat de uitvoerend kunstenaar toestemming heeft gegeven voor de vastlegging en de exploitatie van zijn uitvoering, wanneer die uitvoerend kunstenaar deelneemt aan de opname van een audiovisueel werk met het oog op uitzending ervan.

46.      Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 2, onder b), en artikel 3, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die met betrekking tot de exploitatie van audiovisuele archieven door een daartoe aangewezen instelling een weerlegbaar vermoeden invoert dat de uitvoerend kunstenaar toestemming heeft gegeven voor de vastlegging en de exploitatie van zijn uitvoering, wanneer die uitvoerend kunstenaar deelneemt aan de opname van een audiovisueel werk met het oog op uitzending ervan.

Prejudiciële vraag

19.      In deze omstandigheden heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Dienen artikel 2, onder b), artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 5 van [richtlijn 2001/29] aldus te worden uitgelegd dat zij er zich niet tegen verzetten dat bij nationale regelgeving, zoals [het gewijzigde] artikel 49, ten gunste van het [INA], de houder van de exploitatierechten van de nationale omroeporganisaties wat betreft de audiovisuele archieven, een uitzonderingsregeling wordt ingevoerd volgens welke de exploitatievoorwaarden voor de werken van uitvoerend kunstenaars en de vergoedingen voor die exploitatie worden geregeld in overeenkomsten tussen de uitvoerend kunstenaars zelf of hun vertegenwoordigende werknemersorganisaties enerzijds en [het INA] anderzijds, waarbij in die overeenkomsten de tarieflijst van de vergoedingen en de regeling voor de betaling van die vergoedingen worden gespecificeerd?”