Gepubliceerd op woensdag 2 september 2020
IEFBE 3115
||
26 aug 2020
26 aug 2020, IEFBE 3115; (Laboratoire de la Mer en Omega Pharma tegen Febelco en Axone Pharma), https://www.ie-forum.be/artikelen/vordering-onontvankelijk-bij-gebrek-aan-merkinschrijving

Uitspraak ingezonden door Kristof Neefs, Inteo.

Vordering onontvankelijk bij gebrek aan merkinschrijving

Ondernemingsrechtbank Gent 26 augustus 2020, IEF 19394, IEFbe 3115; A/20/00069 (Laboratoire de la Mer en Omega Pharma tegen Febelco en Axone Pharma) Laboratoire de la Mer en Omega Pharma zijn fabrikant resp. verdeler van neussprays op basis van zeewater ‘Physiomer’. Zij vorderen dat het Febelco en Axone Pharma wordt verboden om een verpakking te gebruiken, omdat deze verwarring zou wekken met de verpakking van Physiomer: Ceres Pharma is de leverancier van Febelco en Axone Pharma. Zij komt vrijwillig tussen in de procedure en vordert de onontvankelijkheid van de vordering op basis van artikel 2.19 BVIE. Volgens die bepaling kan niemand in rechte bescherming vorderen voor een teken dat voor merkinschrijving in aanmerking komt, tenzij hij of zij beschikt over een geregistreerd merk. Ceres Pharma deponeert de opmaak van de verpakking als experiment.
De rechtbank wijst de vorderingen af. De voorzitter stelt vast dat het depot van Ceres op absolute gronden wordt aanvaard en dat het alle kenmerken die eisers claimen omvat. Dat artikel 2.19 BVIE strijdig zou zijn met het Unieverdrag van Parijs, aanvaardt de rechtbank niet. Het gaat om een verdoken merkinbreukvordering die onontvankelijk is.

Te dezen acht de rechtbank het niet aangewezen gebruik te maken van haar uitstelbevoegdheid om eiseressen krachtens art. 4.5 (2) BVIE alsnog de kans te bieden tot inschrijving over te gaan: het teken is thans na de inschrijving door CERES PHARMA immers niet meer beschikbaar terwijl ook na de opgeworpen excercitie door eiseressen geen initiatieven werden ondernomen om er zich tegen te verzetten of deze inschrijving anderszins aan te vechten, een dergelijk uitstel zou de beslechting van het geschil onaanvaardbaar lang in het ongewisse laten en proceseconomisch niet verantwoord zijn.

De vorderingen die eiseressen stellen onder middelen 2, 3 en 5 verwijzen grotendeels naar de aangeklaagde overname van beeldelementen van het (niet door hen ingeschreven) teken en zijn bijgevolg 'verdoken' merkinbreukvorderingen die stuiten op de niet ontvankelijkheid (vgl. Antwerpen 18 juni 2010, IRDI 2011, 230).