Prejudiciële vragen over rechtsbasis van claim op 'billijke vergoeding' en jurisdictie
Prejudiciële vragen aan HvJ EU 11 december 2014, IEFbe 1181; zaak C-572/14 (Austro-Mechana) Auteursrecht. Collectief beheer.
Auteursrecht. Collectief beheer.
„Is de vordering tot betaling van een billijke compensatie op grond van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, die naar Oostenrijks recht bestaat jegens ondernemingen die dragers in het binnenland als eerste bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het verkeer brengen, een vordering uit ‘onrechtmatige daad’ in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken?”
Verzoekster is een Oostenrijkse collectieve beheersorganisatie van  auteursrechten. Zij int de in de Oostenrijkse auteursrechtwet bedoelde  vergoeding voor in Oostenrijk ingevoerde dragers en geeft uitvoering aan  de vereiste ‘billijke compensatie’ voor de geoorloofde reproductie van  beschermde werken voor privégebruik. Zij heeft een vordering ingesteld  tegen verweersters: vijf Amazon-bedrijven uit Duitsland en Luxemburg die  niet in Oostenrijk geregistreerd zijn. Verzoekster stelt hen hoofdelijk  aansprakelijk voor de verschuldigde vergoeding. De vraag is of de  Oostenrijkse rechter bevoegd is. De zaak gaat over sinds 2010 in het  verkeer gebrachte opslagmedia in mobiele telefoons die geschikt zijn om  muziek af te spelen of de opslagcapaciteit van die telefoons uit te  breiden. Verzoekster vordert hiervoor een vergoeding op grond van de  Oostenrijkse auteurswet waarvoor zij zich bevoegd meent op grond van  artikel 5, pt 3 van Vo. 44/2001, alsmede een op artikel 5, lid 2, sub b,  van RL 2001/29 gebaseerde billijke compensatie. Zij volgt daarbij de  rechtspraak van het HvJEU voor wat betreft de ‘aansprakelijkheid voor  schade’. Verweersters stellen dat het artikel van Vo. 44/2001 alleen van  toepassing is in geval van een vordering uit onrechtmatige daad.  Verzoeksters vordering op grond van de Oostenrijkse auteurswet betreft  echter rechtmatig handelen – het bieden van compensatie wegens  reproducties voor privégebruik die ook zonder toestemming van de auteur  geoorloofd zijn. Het Oostenrijkse Oberster Gerichtshof heeft al in 2006  om die reden geweigerd artikel 5, punt 3 van Vo. 44/2001 op dergelijke  vorderingen toe te passen. Zowel in eerste instantie als in beroep  verklaart de Oostenrijkse rechter zich onbevoegd. Verzoekster heeft herziening  aangevraagd waarover de verwijzende rechter moet beslissen.
Het  verwijzende Oostenrijkse Oberster Gerichtshof concludeert aan de hand  van de hem voorgelegde feiten dat de Oostenrijkse gerechten slechts  bevoegd kunnen zijn op grond van het in artikel 5, pt 3 van Vo. 44/2001  neergelegde forum locus delicti-beginsel. Volgens rechtspraak van het  HvJEU is dit artikel van toepassing ten aanzien van verbintenissen uit  onrechtmatige daad. Hij vraagt zich af of de hier in geding zijnde  vordering onder artikel 5 pt 3 van de Vo. valt en legt het HvJEU  bovenstaande vraag voor:
 
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
 
         
 
         
 
         
 
         
 
         
 
         
 
         
 
        