DOSSIERS
Alle dossiers

Octrooirecht - Droit des brevets  

IEFBE 1133

Royal Botania-stoel octrooirechtelijk noch auteursrechtelijk beschermd

Hof van beroep Gent 22 september 2014, IEFbe 1133 (Royal Botania tegen Overstock Garden)
Auteursrecht. Octrooirecht. De eerste rechter heeft terecht de nietigheid van Belgisch luik van een Europees Octrooi uitgesproken wegens schending van het verbod op toegevoegde materie. Wegens gebrek aan originaliteit van de NNX 55T-stoel is bovendien geen sprake van auteursrechtelijke bescherming. Het beroep is daarmee ongegrond. (EP1436665 = fout in het register?)

Auteursrecht:

12. Geïntimeerde brengt voorbeelden bij van eerdere creaties dan de beide stoelen van appellanten, waaruit blijkt dat, bij een globale beoordeling, de kenmerken waarop appellanten menen zich te kunnen beroepen om van een originele stoel te gewagen, reeds aanwezig waren bij deze eerdere creaties van derden. Deze tonen aan dat de stoelen niet het gevolg zijn van eigen creatieve keuzes van appellanten of één van hen en niet echt de persoonlijke stempel van één of meerdere onder hen dragen.

Het volstaat te verwijzen naar de stukken (...). De totaalindruk van deze stoelen van 1999 en 2003 is zeer sterk gelijkend, zo niet dezelfde als deze van de NNX 55T stoel. Appellanten geven deelaspecten weer om verschillen aan te duiden. Globaal bekeken, met een gemiddelde aandacht, primeren de gelijkenissen evenwel op de verschillen. Het vergt al een gedetailleerd onderzoek, met meer dan gemiddelde aandacht in hoofde van de consument die belangstellen heeft voor een tuinmeubel, om de verschillen te waarderen.
IEFBE 1124

Geen inbreuk op rivastigmine-pleisters door Apotex

Hof van beroep Brussel 17 juni 2014, IEFbe 1124 (Novartis tegen Apotex)
Octrooirecht. Zie [IEFbe 681] voor de uitspraak in eerste aanleg. Novartis is mede-eigenaar van EP2292219, een transversaal therapeutisch systeem voor de toediening van rivastigmine (een middel bij dementie of Alzheimer). Novartis maakt prima facie niet voldoende aannemelijk dat met de Apotex pleisters van 4,6mg/24 uur inbreuk wordt gepleegd. Een dergelijke dosis staat immers nergens vermeld in het octrooi. Het hof verklaart het beroep ongegrond.

IEFBE 1120

Derdenverzet succesvol: product ouder dan prioriteitsdatum octrooi

NL Rechtbank van Koophandel Brussel 2 december 2014 en 30 december 2014, IEFbe 1120 (Astrazeneca tegen Norton Healthcare)
Uitspraak ingezonden door Carina Gommers, Hoyng Monegier. Octrooirecht. Derdenverzet bij beslag. Norton houdt octrooi EP 1 699 434 B 1, voor verspreiden van een actief farmaceutisch ingrediënt in voor een inhalatie geschikte drager. AstraZeneca heeft het octrooi via een oppositieprocedure bij het EOB beperkt, daartegen loopt nog beroep. Norton slaagt er niet in om aan te tonen dat er ’prima facie’ redelijk vermoeden tot inbreuk op haar octrooi bestaat, zodat het verzet wordt toegewezen.

Beschikking op derdenverzet tegen éénzijdig verzoekschrift van Norton en werd toegelaten om tot beschrijvend beslag door een deskundige inzake namaak over te gaan. Het zou om het geheim productieproces voor astma inhalator Symbicort gaan, waarbij door onthulling van het productieproces aan een rechtstreekse concurrent een risico op schade ontstaat die veel groter is dan het risico voor Norton de uitkomst van dit derdenverzet af te wachten. Deze beschikking wordt, met toepassing van artikel 19 par 2 Ger. W., geschorst in afwachting van een definitieve beslissing.

AstraZeneca brengt haar product sinds 2000 op de markt en EP'434 heeft prioriteitsdatum op 2 september 2003. Deze hypotheses verstrekt onvoldoende aanwijzingen dat AstraZeneca deze geoctrooieerde werkwijze zou toepassen.

 

2 december 2014:

Onder 3 (...) Het vertrouwelijke karakter van het productieproces doet geen afbreuk aan het feit dat het de deskundige is toegelaten om toegang te krijgen tot conficentiële informatie van de beslagenen en om deze op te nemen in zijn verslag, voor zover deze confidentiële nodig is om de bewering van octrooi inbreuk te beoordelen.

Tegelijkertijd is het risico op schade voor AstraZeneca, met name dat het productieproces wordt onthuld aan een rechtstreekse concurrent veel groter dan het risico voor Norton om de uitkomst van het derdenverzet af te wachten.

(..) Zo zouden ,ten onrechte en niettegenstaande de waakzaamheid van de deskundige, confidentiële gegevens en gevoelige en vertrouwelijke informatie in handen komen van een rechtstreeks concurrerend bedrijf. Dit is zeker het geval, nu Norton niet aantoont dat haar belangen op ernstige wijze zouden worden geschaad doordat het verslag later wordt neergelegd (Gent, 16 juni 2009, IRDI 2009/4, 380-389).

30 december 2014:

EP.434, met prioriteitsdatum op 2.9.2003, betreft enkel een werkwijze en geen uitvinding van een nieuw product of van een product met nieuwe eigenschappen.

Uit de neergelegde stukken en uit de verklaringen van partijen blijkt dat het Symbicort product van AstraZeneca geproduceerd wordt in Zweden, al sinds het jaar 2000 op de Zweedse markt wordt aangeboden en sinds 2001 ook in België.

Hieruit volgt dat de werkwijze om de Symbicort producten te vervaardigen minstens sedert 2000 wordt gebruikt.

IEFBE 1113

Nieuwe herstelregeling in Belgisch octrooirecht

Via LegalWorld: Michaël Beck en Nele D'Halleweyn schreven voor het tijdschrift IRDI (nr. 2014/3) een bijdrage over de nieuwe herstelregeling in het Belgische octrooirecht. Onder octrooigemachtigden werd het gebrek aan een algemene herstelmogelijkheid lang ervaren als een pijnpunt. De invoering van een veralgemeende herstelprocedure is dan ook toe te juichen. Deze invoering kwam in een stroomversnelling door arrest nr. 2014/3 van het Grondwettelijk Hof. Hierna vindt u een samenvatting van deze bijdrage. Lees verder op Jura.

IEFBE 1103

HvJ EU: Onbevruchte menselijke eicellen valt niet onder embryo-begrip

HvJ EU 18 december 2014, IEFbe 1103 , zaak C-364/13 (International Stem Cell Corporation) - dossier -
Octrooirecht. Een organisme dat niet het vermogen heeft om zich te ontwikkelen tot een menselijk wezen valt niet onder het begrip menselijk embryo in de zin van de Biotechnologierichtlijn. Gebruik van zulke organismes voor industriële of commerciële doeleinden kunnen worden geoctrooieerd.
Het Hof verklaart voor recht:

Artikel 6, lid 2, sub c, van richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen, moet aldus worden uitgelegd dat een onbevruchte menselijke eicel die door parthenogenese is gestimuleerd zich te verdelen en zich te ontwikkelen, geen „menselijk embryo” in de zin van die bepaling is indien zij, gelet op de huidige kennis van de wetenschap, als zodanig niet het inherente vermogen bezit zich te ontwikkelen tot een mens. Het is aan het verwijzende gerecht na te gaan of dat het geval is.

Uit het perscommuniqué:

An organism which is incapable of developing into a human being does not constitute a human embryo within the meaning of the Biotech Directive. Accordingly, uses of such an organism for industrial or commercial purposes may, as a rule, be patented.

Gestelde vraag:

„Vallen onbevruchte menselijke eicellen, die werden gestimuleerd tot deling en verdere ontwikkeling middels parthenogenese, en die anders dan bevruchte eicellen enkel pluripotente cellen bevatten en zich niet kunnen ontwikkelen tot menselijke wezens, onder de term „menselijke embryo’s” bedoeld in artikel 6, lid 2, sub c, van richtlijn 98/44/EG betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen?”

Op andere blogs:
NautaDutilh

IEFBE 1101

Bewarende maatregel op elke toekomstige voorraad in strijd met 1369bis

Hof van beroep Brussel 1 december 2014, IEFbe 1101 (Sandoz tegen Sanofi)
Uitspraak aangebracht door Christian Dekoninck en Kristof Roox, Crowell & Moring. Cassatieberoep nog mogelijk. Hoger beroep beschikking derdenverzet beslag inzake namaak. Sanofi, titularis van EP 511 voor "N-gesubstitueerde heterocyclische derivaten, de bereiding hiervan en de farmaceutische preparaten die deze bevatten" en ABC voor het geneesmiddel irbesartan. Sandoz verkreeg marktvergunning voor generiek geneesmiddel. De vordering tot bewarende maatregelen op "elke toekomstige voorraad van Sandoz" is in strijd met de tekst van artikel 1369bis/1, par 4 Ger.W. op grond waarvan enkel een verbod kan worden opgelegd om zich van bepaalde goederen "te ontdoen, ze te verplaatsen of elke wijziging eraan aan te brengen die hun werking beïnvloeden". Deze maatregel gaat veel verder dan de in de wet opgesomde maatregelen en komt neer op een algemeen verbod om de beweerde inbreukmakende producten te commercialiseren in België.

V.3. De vordering van Sandoz met betrekking tot de gelaakte bewarende maatregelen die betrekking hebben op "elke toekomstige voorraad van SANDOZ' combo-producten op basis van irbesartan en HCTZ en die NV SANDOZ zou produceren, importeren, (...) in België".

17. (...) Sandoz voert terecht aan dat in het kader van het (eenzijdige) beslag inzake namaak, geen bewarende maatregelen kunnen worden toegekend, die betrekking hebben op toekomstige voorraden of producten die niet in het bezig zijn van de beslagene op het moment van het uitvoeren van het beslag. Dergelijk beslag maakt immers een momentopname uit, die geen betrekking kan hebben op toekomstige producten.
(...)
Het opleggen van een maatregel zoals deze waartegen het derdenverzet van Sandoz gericht is, is in strijd met de tekst van artikel 1369bis/1, par 4 Ger.W. op grond waarvan enkel een verbod kan worden opgelegd om zich van bepaalde goederen "te ontdoen, ze te verplaatsen of elke wijziging eraan aan te brengen die hun werking beïnvloeden".

(...) Stellen dat het mogelijk verbod om "zich te ontdoen" (...) ook betrekking kan hebben op elke toekomstige voorraad (...) geeft een te ruime interpretatie aan dit artikel, in strijd met de bedoeling van de wetgever.
(...)
Deze maatregel gaat veel verder dan de in de wet opgesomde maatregelen en komt neer op een algemeen verbod om de beweerde inbreukmakende producten te commercialiseren in België. Door dwangsommen op te leggen per verpakking "aangetroffen op de markt" die eveneens gelden voor verpakkingen die na uitvoering van het beslag inzake namaak werden gefabriceerd, geïmporteerd of gecommercialiseerd, werd aan Sandoz ten onrecht een algemeen commercialiseringsverbod opgelegd.

Op andere blogs:
KluwerPatentBlog

IEFBE 1081

Beroep namens gestaakt bedrijf retro-actief geldig

Grote Kamer van Beroep EOB 25 november 2014, IEFbe 1081, G-1/13 (Sasol Technology tegen Formalities Bureau)
Octrooiprocesrecht. Wanneer een oppositie is ingesteld door een failliet bedrijf, maar dat een doorstart heeft meegemaakt waardoor het 'geacht wordt nooit failliet te zijn geweest', dan is een beroep geldig als in naam van dat bedrijf geldig tegen de beslissing voor behoud van een Europees octrooi in aangepaste vorm. Dit geldt zelfs, indien de doorstart met retro-actieve werking plaatsvindt nadat de termijn is verlopen.

The questions referred to the Enlarged Board of Appeal are answered as follows:
1. Where an opposition is filed by a company which subsequently, under the relevant national law governing the company, for all purposes ceases to exist, but that company is subsequently restored to existence under a provision of that governing national law, by virtue of which the company is deemed to have continued in existence as if it had not ceased to exist, all these events taking place before a decision of the Opposition Division maintaining the opposed patent in amended form becomes final, the European Patent Office must recognize the retroactive effect of that provision of national law and allow the opposition proceedings to be continued by the restored company.

2. Where, in the factual circumstances underlying Question 1, a valid appeal is filed in due time in the name of the non-existent opponent company against the decision maintaining the European patent in amended form, and the restoration of the company to existence, with retroactive effect as described in Question 1, takes place after the expiry of the time limit for filing the notice of appeal under Article 108 EPC, the Board of Appeal must treat the appeal as admissible.

IEFBE 1073

Grote twijfel over prima facie geldigheid van octrooi

NL Rechtbank van Koophandel Brussel 21 november 2014, IEFbe 1073 (Sandoz tegen Astrazeneca)
Uitspraak ingezonden door Christian Dekoninck, Kristof Roox en Jurgen Figys, Crowell. Tegen dit vonnis is hoger beroep mogelijk. Astrazeneca is houdster van octrooi EP 364 betreffende quetiapine met verlengde afgifte. De rechtbank oordeelt dat er prima facie de grootst twijfel bestaat over de geldigheid van dit octrooi [vgl. IEFbe 776].

Terecht stelt eiseres dat een loutere verwijzing naar de schorsende werking van het hoger beroep tegen een vernietigingsbeslissing niet volstaat om zich, hangende het hoger beroep, alsnog te kunnen beroepen op de prima facie geldigheid van een in eerste aanleg vernietigd octrooi.


Bij de beoordeling van de prima facie geldigheid van een Europees octrooi, kan de rechter ook rekening houden met buitenlandse beslissingen [zoals Hof Den Haag IEF 13923 in Nederland] met betrekking tot het overeenkomstige nationale luik van dit Europees octrooi [zie Hof van Cassatie IEFbe 1002]. Gelet op de grote twijfel over de prima facie geldigheid van het octrooi EP '364 van verweerster is niet aan vereiste van ogenschijnlijke geldigheid van het octrooi met het oog op verkrijging van maatregelen van beschrijving en beslag.

Het Hof van Cassatie stelt in haar tussen partijen gewezen arrest van 26 juni 2014 (onuitgegeven [? redactie = IEFbe 946] dat een (kort geding) rechter bij de beoordeling van de ogenschijnlijke rechten van de octrooihouder, niettegenstaande de vernietigingsbeslissing, toch nog bewarende maatregelen kan treffen indien de octrooihouder voldoende aannemelijk maakt dat zijn rechtsmiddel tegen deze beslissing succesvol zal zijn.
(...)
Volgens haar zou uit onderzoek blijken dat 50% van de uitspraken in de recente octrooizaken (2011 en 2012) gewezen in eerste aanleg door het Antwerpse Hof van Beroep worden hervormd en er dus minstens 50% kans is dat de geldigheid van octrooi in beroep zal worden gehandhaafd.
Dergelijke statistieken overtuigen Ons niet. Integendeel zij bevestigen alleen dat er ook 50% kans is dat de vernietiging van het octrooi in hoger beroep wordt bevestigd.
Daarenboven worden Ons thans diverse buitenlandse beslissingen overlegd die de respectieve nationale luiken van het octrooi hebben nietig verklaard. [red. IEF 13923]
(...)
Gelet op de grote twijfel over de prima facie geldigheid van het octrooi EP '364 van verweerster, oordelen Wij thans dat aan de vereiste van ogenschijnlijke geldigheid van het octrooi met het oog op de verkrijging van maatregelen van beschrijving en beslag zoals bepaald in artikel 1369bis/1 Ger.W. niet is voldaan.
IEFBE 1041

Jurisprudentielunch octrooirecht 2014

Holiday Inn - Amsterdam, woensdag 17 december 2014, 12.00 - 15.15 uur
Dé jaarlijkse bijeenkomst over octrooirechtjurisprudentie. Bart van den Broek en Simon Dack bespreken met u een selectie van belangrijke octrooirechtjurisprudentie van het afgelopen jaar. In slechts 3 uur bent u volledig op de hoogte van de actuele octrooirechtontwikkelingen in de rechtspraak. Van iedere uitspraak wordt de essentie en het belang voor de praktijk besproken. Deze cursus biedt verdieping voor de specialist met voorkennis (3 PO-punten).
Hier aanmelden

Programma
11.45 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 13.30 uur Bart van den Broek & Simon Dack, Hoyng Monegier LLP
13.30 – 13.45 uur pauze
13.45 – 15.15 uur Simon Dack & Bart van den Broek, Hoyng Monegier LLP
15.15 uur Einde programma

Onder meer de volgende onderwerpen en uitspraken komen aan bod:
Beschermingsomvang - HR, IEF 13726 (Medinol/Abbott)
Inventiviteit - HR, IEF 14252 (Leo/Sandoz -inventiviteit) en
FRAND - Rb Den Haag, IEF 14323 (Vringo/ZTE) en EC, IEF 13801/13804 (Motorola/Samsung)

Opleiding/accreditaties

3 Punten voor de Permanente Opleiding (Nederlandse Orde van Advocaten)
3 Punten voor de Permanente Vorming (Orde van Vlaamse Balies) ingebracht ex artikel 2 Reglement inzake Permanente Vorming)
3 Punten voor de BMM-opleiding (pilot)

Locatie
Holiday Inn, De Boelelaan 2, 1083 HJ Amsterdam.
Klik hier voor een routebeschrijving, parkeergarage onder Holiday Inn.

Kosten deelname
€ 350,00 Per persoon
€ 295,00 Sponsors IE-Forum
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn excl. BTW, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur ontvangt u direct. Inbegrepen zijn de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie.

Hier aanmelden

IEFBE 1067

HvJ EU: Automatische erkenning van Zwitserse vergunning door Liechtenstein is eerste EER-vergunning

Beschikking HvJ EU 14 november 2013, IEFbe 1067, zaak C-617/12 (Astrazeneca tegen Comptroller General)
ABC. Octrooirecht. Automatische erkenning door Liechtenstein moet worden beschouwd als de eerste vergunning voor het in de handel brengen van dit geneesmiddel in de EER. In de context van de EER moet artikel 13, lid 1 ABC-Verordening worden uitgelegd dat een door het Swissmedic voor een geneesmiddel afgegeven administratieve vergunning, die in Liechtenstein automatisch wordt erkend, moet worden beschouwd als de eerste vergunning voor het in de handel brengen van dit geneesmiddel in de EER in de zin van deze bepaling wanneer deze vergunning eerder is afgegeven dan de vergunningen voor het in de handel brengen die voor dit geneesmiddel zijn afgegeven door het EMA of door de autoriteiten van de lidstaten van de EU, en door de autoriteiten van de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen.

De omstandigheid dat, op basis van vergelijkbare klinische gegevens in tegenstelling tot de Zwitserse autoriteit, na een onderzoek van deze klinische gegevens heeft geweigerd voor dit geneesmiddel een vergunning voor het in de handel brengen af te geven, en het feit dat de Zwitserse vergunning door het Institut suisse des produits thérapeutiques is geschorst en deze schorsing pas later door deze autoriteit is opgeheven toen de vergunninghouder haar aanvullende gegevens heeft verstrekt, zijn in dat verband irrelevant.

Het hof verklaart voor recht:

In de context van de Europese Economische Ruimte (EER) moet artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen aldus worden uitgelegd dat een door het Institut suisse des produits thérapeutiques (Swissmedic) voor een geneesmiddel afgegeven administratieve vergunning, die in Liechtenstein automatisch wordt erkend, moet worden beschouwd als de eerste vergunning voor het in de handel brengen van dit geneesmiddel in de Europese Economische Ruimte in de zin van deze bepaling wanneer deze vergunning eerder is afgegeven dan de vergunningen voor het in de handel brengen die voor dit geneesmiddel zijn afgegeven door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) of door de autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie overeenkomstig de vereisten van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, en door de autoriteiten van de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen.

De omstandigheid dat, op basis van vergelijkbare klinische gegevens, het Europees Geneesmiddelenbureau, in tegenstelling tot de Zwitserse autoriteit, na een onderzoek van deze klinische gegevens heeft geweigerd voor dit geneesmiddel een vergunning voor het in de handel brengen af te geven, en het feit dat de Zwitserse vergunning door het Institut suisse des produits thérapeutiques is geschorst en deze schorsing pas later door deze autoriteit is opgeheven toen de vergunninghouder haar aanvullende gegevens heeft verstrekt, zijn in dat verband irrelevant.

Prejudiciële vragen:

1) Kan een Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen, die niet werd verleend overeenkomstig de in richtlijn [2001/83] vastgestelde administratieve vergunningsprocedure maar door het Vorstendom Liechtenstein automatisch wordt erkend, de ‚eerste [VHB]’ vormen voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van [verordening nr. 469/2009]?

2) Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang of:

a) de reeks klinische gegevens op grond waarvan de Zwitserse autoriteit de vergunning voor het in de handel brengen heeft verleend, volgens het [EMA] niet voldeed aan de voorwaarden voor de afgifte van een [VHB] overeenkomstig verordening nr. [726/2004], en/of

b) [de Zwitserse vergunning] na afgifte werd geschorst en pas weer uitwerking kreeg nadat aanvullende gegevens waren overgelegd?

3. Indien artikel 13, lid 1, van [verordening nr. 469/2009] enkel verwijst naar [VHB’s] die zijn verleend overeenkomstig de in richtlijn [2001/83] vastgestelde administratieve vergunningsprocedure, heeft het feit dat een geneesmiddel eerst binnen de [Europese Economische Ruimte (EER)] in de handel werd gebracht op grond van een door Liechtenstein automatisch erkende Zwitserse vergunning [...], die niet werd verleend overeenkomstig richtlijn [2001/83], dan tot gevolg dat overeenkomstig artikel 2 van [verordening nr. 469/2009] voor dit product geen [ABC] kan worden afgegeven?