Model advertentiebord is geldig vanwege geperforeerde grepen
Gerecht EU 28 januari 2015, IEFbe 1186 (Argo tegen OHIM)
Gemeenschapsmodel. Het betreft een model voor een advertentiebord. De handgrepen in het model zijn bij normaal gebruik niet onzichtbaar. Omdat de grepen zijn geperforeerd in plaats van uitgesneden (zoals in eerdere modellen) is het model tevens nieuw. Bekeken vanuit zowel de totaalindruk als de significante afwijkende vormgeving van de handgrepen heeft het model bovendien een eigen karakter. De vordering tot nietigverklaring wordt verworpen.
Zichtbaarheid
16. In the contested decision, the Board of Appeal did not find that the contested design constituted a complex product or that the handles constituted a component part of the product. Indeed, the applicant itself states, in the application, that the handles incorporated in the contested design do not constitute component parts of a complex product.
Nieuwheid
21. In the present case, it should be observed that the contested design and the earlier designs are not identical as regards the handles of the products represented therein.
22. As the Board of Appeal correctly pointed out in the contested decision, the handles represented in the contested design consist of a perforated area that can be pressed out. In comparison, the handles represented in the earlier designs are cut out (designs Nos 796 446-0001 and 796 446-0002) or added on to the cardboard signboard (designs Nos 796 446-0003 and 796 446-0004).
Eigen karakter
33. It is thus common ground, and it is moreover confirmed by the examination of the file relating to the proceedings before OHIM, forwarded to the Court in accordance with Article 133(3) of its Rules of Procedure, that the contested design applies to a rectangular cardboard signboard divided into pleats, which can be folded like an accordion, and that the signboard can be used in an unfolded position in order to convey a message or, in a folded position, to produce a sound effect.
35. In the present case, the Board of Appeal found that the informed users are both the persons who use those signboards at group events and the bodies which buy those signboards and then distribute them to the persons participating in those group events.
48. Therefore, the Board of Appeal did not make an error of assessment in finding, in paragraph 26 of the contested decision, that the rectangular shape of the cardboard signboard and its division into accordion-like foldable pleats constituted two features in relation to which the designer had a very limited degree of freedom. The Board of Appeal was also fully entitled to take the view that the handles were the only part of the signboards in relation to which the designer had some creative freedom.
62. Accordingly, following an overall assessment and taking into consideration the designer’s very limited degree of freedom as regards the rectangular shape of the cardboard signboard and its division into accordion-like foldable pleats, it must be held that the aspect of the handles in the contested design is sufficiently different from that of the handles in the earlier designs.
63. In the light of the foregoing, it must be held that the Board of Appeal did not make an error of assessment in finding that the contested design produced, on the informed user, an overall impression different from that of the earlier designs.
Prejudiciële vragen over beperkte kostentoewijzing advocaten en octrooigemachtigden
Hof van Beroep Antwerpen 26 januari 2015, IEFbe 1178 (Telenet tegen United Video Properties)
Uitspraak aangebracht door Stijn Debaene & Hakim Haouideg, Fieldfisher en Domien Op de Beeck, Bird & Bird. Octrooigeschil. Proceskosten. Prejudiciële vragen. Artikel 14 stelt dat de in een intellectuele eigendomsrechtelijk dispuut in het gelijk gestelde partij de redelijke en evenredige kosten (forfaitaire rechtsplegingsvergoeding (art. 1022 Ger.W.) die zij heeft gemaakt moet kunnen verhalen op de verliezer tenzij de billijkheid zich daartegen zou verzetten. In de procedure klaagde Telenet dat indien geldend Belgisch recht werd toegepast, dat zij:
- slechts een klein deel van haar advocatenkosten zou kunnen verhalen op de tegenpartij omwille van de door de Wet van 21 april 2007 en het KB van 26 oktober 2007 ingestelde plafonds, en
- slechts de aan haar octrooigemachtigde verbonden kosten zou kunnen verhalen op de tegenpartij indien - overeenkomstig de geldende rechtspraak - de tegenpartij een onrechtmatige daad zou kunnen worden verweten.
Het Hof heeft Telenets suggestie om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie gevolgd en vraagt in wezen aan het Hof of artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn zich verzet tegen:
- de Wet van 21 april 2007 en het KB van 26 oktober 2007, en of
- de vaststaande rechtspraak waarbij wordt geoordeeld dat de kosten van een technisch raadgever enkel verhaalbaar zijn indien de verliezende partij een burgerrechtelijke fout heeft gemaakt.
Zie meer: DeStandaard
Gestelde vragen:
1. Verzetten de begrippen van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn "redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten" zich tegen de Belgische wetgeving die de mogelijkheid biedt aan de rechter om rekening te houden met welbepaalde specifieke kenmerken eigen aan de zaak en die een systeem van gevarieerde forfaitaire tarieven vooropstelt inzake kosten voor de bijstand van een advocaat?
2. Verzetten de begrippen van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn "redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten" zich tegen de rechtspraak waarbij wordt geoordeeld dat de kosten van een technisch raadgever enkel verhaalbaar zijn in geval van een fout (contractueel of buitencontractueel) ?"
Citaten:
De grief van de geïntimeerde komt er in essentie op neer dat zij meent dat de forfaitaire begrenzing van de erelonen voor zaken betreffende intellectuele eigendom niet kan, gelet op voormeld artikel14 van de Europese Richtlijn.
Ter verantwoording haalt de geïntimeerde de complexiteit van de materie aan alsook de noodzaak om zich te laten bijstaan door specialisten in het octrooirecht. Zij benadrukt dat erelonen zoals hier aangerekend van 185.462,55EUR niet ongewoon zijn in dit soort van materie. Zij benadrukt dat het gaat om uiterst complexe disputen die door specialisten worden uitgevochten middels zeer volumineuze conclusies.
Nochtans moet het hof opmerken dat ook andere zaken dan geschillen inzake intellectuele eigendom zeer complex kunnen zijn en bijstand van gedegen specialisten vereisen. Ook in andere zaken dan intellectuele eigendomsgeschillen worden volumineuze conclusies en stukkenbundels overgemaakt aan het hof. Volledigheidshalve moet worden gesteld dat volumineuze conclusies en stukkenbundels niet altijd een objectieve graadmeter zijn voor de complexiteit van het geschil,
Het hof stelt vast (zie artikel 1022 Ger.W.) dat de bedragen voor de forfaitaire rechtsplegingsvergoedingen werden vastgesteld na advies van de Orde van Vlaamse Balies, de Ordre des barreaux francophones et germanophone. De Belgische wetgeving laat de rechter toe rekening te houden met diverse elementen bij de bepaling van het forfaitaire tarief, waaronder de complexiteit van de zaak en het kennelijk onredelijk karakter van de zaak. Bovendien voorziet de Belgische wet in artikel 1017 Ger.W. dat de Belgische rechter rekening houdt met de overeenkomst tussen partijen.
De vraag rijst of deze Belgische wettelijke regels de rechter niet voldoende de mogelijkheid geven om ervoor te zorgen dat de verliezende partij de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt te laten dragen.
Het hof stelt zich de vraag of de interpretatie die de geïntimeerde en de appellante geven aan artikel 14 van de Richtlijn 2004/48/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004- meer bepaald dat voormeld artikel zich volgens hen verzet tegen een forfaitair plafond voor advocatenkosten die variëren naargelang een vordering al dan niet begrootbaar is en naargelang de hoegrootheid van de vordering - er niet zou kunnen toe leiden dat bepaalde winnende procespartijen anders worden behandeld terwijl daar ogenschijnlijk geen objectieve verantwoording voorhanden is. De vraag rijst of dit wel billijk is.
Dezelfdevraag rijst bij de verhaalbaarheid van de kosten voor technische bijstand.
Ook in andere dan intellectuele eigendomszaken laten partijen zich technisch bijstaan. Is de rechtspraak die oordeelt dat dergelijke kosten enkel kunnen verhaald worden indien de winnende partij aantoont dat de verliezende partij een fout heeft gemaakt bij het instellen of verderzetten van de zaak en de kosten van de technische raadsman daar het noodzakelijke gevolg van zijn, strijdig met het principe zoals verwoord in voornoemd artikel14, namelijk de algemene regel dat redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten moeten gedragen worden door de verliezende partij ?
Public consultation on the OHIM Strategic Plan 2020
The objective of this public consultation (until 23rd of February) is to seek suggestions and ideas from all OHIM stakeholders and general public on the vision and strategic goals set by the Office for the coming years. OHIM values the opinion of its stakeholders and therefore invites them to review the Guiding Principles and Outline of the Strategic Plan 2020 and submit your feedback and any other suggestions you may have by e-mail
Contributions will be treated confidentially. See our privacy statement for information on how your personal data and contribution will be dealt with.
Gerecht EU januari 2015
Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Hieronder de tabel met arresten die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen.
T-69/14 | ![]() | Beroep verworpen | |
T-195/13 | CAMEA | BALEA | Beroep verworpen |
T-11/14 | Pianissimo | Beroep verworpen | |
T-46/13 | KIT, EL SABOR DE NAVARRA | ![]() | Beroep verworpen |
T-188/14 | GentleCare | Beroep verworpen | |
T-587/13 | ![]() | CLEAN CAT | Beroep verworpen |
T-685/13 | BLUECO | BLUE COAT | Beroep verworpen |
T-172/13 | AFRICAN SIMBA | Simba | Beroep verworpen |
T-133/13 | WET DUST CAN’T FLY | Beroep verworpen | |
T-193/12 | ![]() | ![]() | Beroep verworpen |
T-322/13 | KENZO | KENZO | Beroep verworpen |
T-123/14 | AquaPerfect | waterPerfect | Vernietiging |
T-655/13 | ![]() | Beroep verworpen | |
T-59/14 | INVESTING FOR A NEW WORLD | Beroep verworpen | |
T-609/13 | SO WHAT DO I DO WITH MY MONEY | Beroep verworpen | |
T-665/13 | ![]() | ZITRO SPIN BINGO | Beroep verworpen |
T-278/13 | ![]() | Beroep verworpen | |
T-593/13 | Winder Controls | Beroep verworpen |
BMM - Uitnodiging voorjaarsbijeenkomst - Invitation à la réunion de printemps
Antwerpen/Anvers - donderdag 26 maart 2015. (version français ci-dessous) De voorjaarsbijeenkomst staat geheel in het teken van het modellenrecht dat van steeds groter belang wordt binnen het scala van de intellectuele eigendomsrechten. Tijdens deze bijeenkomst bezien we het modellenrecht vanuit verschillende invalshoeken en zullen bovendien toonaangevende sprekers aan het woord komen [programma]. Het belooft een interessante dag te worden!
De bijeenkomst wordt gehouden in de mooie “Horta” Art Nouveau zaal te Antwerpen, welke een eerbetoon vormt aan de vermaarde Belgische architect Victor Horta (1861 – 1947), één van de grondleggers van de “art nouveau”. Bij de bouw is gebruik gemaakt van de oorspronkelijke spanten van het inmiddels ter ziele gegane Volkshuis te Brussel dat door Horta werd ontworpen.
Tijdens de gehele bijeenkomst, ook het ALV gedeelte , bestaat de mogelijkheid via de aanwezige simultaan vertaling de sprekers in uw eigen taal te volgen. Het programma wordt erkend door de Nederlandse Orde van Advocaten, de Belgische Balies en Balie van Luxemburg. Het secretariaat voorziet in een deelnamecertificaat met vermelding van het aantal netto-opleidingsuren. Voor dragers van het BMM keurmerk zijn 3 punten te behalen.
U kunt zich voor de bijeenkomst tevens aanmelden via het online-aanmeldformulier.
Version françaiseLa partie académique sera consacrée entièrement au droit des modèles, qui prend une place de plus en plus importante dans le secteur de la propriété intellectuelle. Pendant cette réunion, nous examinerons différentes facettes du droit des modèles. A cette occasion, nous serons heureux de pouvoir accueillir quelques orateurs de renom en la matière [programme].
La réunion se tiendra dans la très belle « salle Art Nouveau Horta » à Anvers, qui est un hommage à l’un des piliers de l’Art Nouveau, l’architecte belge Victor Horta (1861-1947). En effet, lors de la construction de cette salle, plusieurs éléments métalliques issus de la Maison du Peuple à Bruxelles, ont été utilisés. Le résultat est étonnant.
Une traduction simultanée (français/néerlandais et néerlandais/français) est disponible pendant toutes les présentations. Le programme est reconnu par l'Ordre néerlandais et les Barreaux belges et luxembourgeois des Avocats. Le secrétariat préparera un certificat qui mentionnera le nombre de points de formation accordés. Les titulaires de la marque de certification BMM obtiennent 3 points.
Vous pouvez vous inscrire par le formulaire digital d'inscription.
PRONAILS is in haar nichemarkt een bedrijf van betekenis
Hof van beroep Brussel 14 januari 2015, IEFbe 1182 (Amazing Brands tegen BOIE)
Merkenrecht. Inburgering. Het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing van het BBIE om het woordmerk 'PRONAILS' te weigeren omdat het is samengesteld uit het gangbare voorvoegsel, PRO voor professioneel (vgl. Gerechte EU T-145/12; IEF 12600(B)), en de soortnaam, NAILS voor nagels. Tevens zou deze samenstelling beschrijvend voor cosmetica en nagelschoonheidsverzorging zijn. Marktonderzoek toont aan dat eiseres in haar nichemarkt een bedrijf van betekenis is. Dit gebeurt onder verwijzing naar een artikel in Trends, het aantal medewerkers, de omzet, selectief distributienetwerk en 26e plaats onder gerenommeerde cosmeticabedrijven. Het Hof doet de BBIE-beslissing teniet en wijst de inschrijving in het register toe.
30. Het door het BBIE voor inschrijving geweigerde woordteken ‘pronails’ is een neologisme: in geen van de talen die in de Benelux worden gesproken komt het voor, evenmin trouwens als in de Engelse taal.45. Eiseres legt meer dan 100 bewijsstukken voor -waarvan sommige tientallen bladzijden omvatten- waarvan de oudste dateren uit 2002.
47. Over de plaats van eiseres in de betrokken sector kan nuttig verwezen worden naar een artikel ‘De kunstnagel wint terrein’ gepubliceerd in Trends (september 2012).
Er wordt aangegeven dat de omzet van eiseres in 2011 meer dan 15 miljoen euro bedroeg en dat bet bedrijf, dat over een team van 80 medewerkers beschikt, Europees marktleider is in de niche van de gel- of kunstnagel.
Ook wordt vermeld dat de producten niet verkrijgbaar zijn in de doorsneeparfumerie of in het grootwarenhuis, maar dat gewerkt wordt met een netwerk van distributeurs die leveren aan de betere nagelsalons.
Nader detail over die omzet doet blijken dat er tijdens de periode 2007-2011 gemiddeld ruim 3,5 miljoen EUR in de Benelux werd gerealiseerd.
Als bedrijf dat actief is in slechts een nichemarkt van de cosmetica, wordt eiseres door het vakblad Trends in Juni 2013 gerangschikt op de 26ste plaats onder de tal van gerenommeerde cosmeticabedrijven. Hieruit mag worden afgeleid dat eiseres in haar nichemarkt een bedrijf van betekenis is.
48. Een marktonderzoek dat uitgevoerd werd in maart 2014, en zodoende ook relevant is voor de graad van Inburgering die tot november 2012 al was gegroeid, nu wordt aangenomen dat inburgering een jarenlang proces vergt, geeft aan dat van alle respondenten, waarvan er 159 in België, 175 in Nederland en 15 in bet Groothertogdom Luxemburg waren gevestigd, 83% het merk ‘pronails’ kent voor nagelverzorging en dat dit percentage zowat gelijkmatig in de drie landen worden bereikt (van 78% In Nederland, over 80% in Luxemburg tot 88% in België).
Van de respondenten weet meer dan 60% bet merk spontaan te duiden als merk voor waren in verband met nagelverzorging en 45% onderscheidt bet ook voor dienstverlening In dat verband. (...)
50. Op grond van al de voormelde relevante gegevens, die alle de peildatum van november 2012 betreffen, is bet hof van oordeel dat moet worden aangenomen dat het teken bij bet doelpubliek in de Benelux al onderscheidend vermogen had verkregen toen het in november 2012 werd gedeponeerd voor de waren en diensten uit de klassen 3, 35 en 44 die betrekking hebben op de waren en diensten waarvoor een weigeringsgrond wegens bet eventueel beschrijvend karakter van het teken door het BBIE wordt tegengeworpen.
Aangezlen boven werd vastgesteld dat bet teken onderscheidend vermogen heeft en er hoe dan ook geen weigeringsgrond uit artikel 2.11.1.c. BVIE kan geput worden voor de geclaimde waren en diensten die geen verband houden met nagelverzorging, is zonder belang dat bet gebruik voor deze waren en diensten niet is aangetoond.
Prejudiciële vragen over rechtsbasis van claim op 'billijke vergoeding' en jurisdictie
Prejudiciële vragen aan HvJ EU 11 december 2014, IEFbe 1181; zaak C-572/14 (Austro-Mechana)Auteursrecht. Collectief beheer.
„Is de vordering tot betaling van een billijke compensatie op grond van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, die naar Oostenrijks recht bestaat jegens ondernemingen die dragers in het binnenland als eerste bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het verkeer brengen, een vordering uit ‘onrechtmatige daad’ in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken?”
Verzoekster is een Oostenrijkse collectieve beheersorganisatie van auteursrechten. Zij int de in de Oostenrijkse auteursrechtwet bedoelde vergoeding voor in Oostenrijk ingevoerde dragers en geeft uitvoering aan de vereiste ‘billijke compensatie’ voor de geoorloofde reproductie van beschermde werken voor privégebruik. Zij heeft een vordering ingesteld tegen verweersters: vijf Amazon-bedrijven uit Duitsland en Luxemburg die niet in Oostenrijk geregistreerd zijn. Verzoekster stelt hen hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde vergoeding. De vraag is of de Oostenrijkse rechter bevoegd is. De zaak gaat over sinds 2010 in het verkeer gebrachte opslagmedia in mobiele telefoons die geschikt zijn om muziek af te spelen of de opslagcapaciteit van die telefoons uit te breiden. Verzoekster vordert hiervoor een vergoeding op grond van de Oostenrijkse auteurswet waarvoor zij zich bevoegd meent op grond van artikel 5, pt 3 van Vo. 44/2001, alsmede een op artikel 5, lid 2, sub b, van RL 2001/29 gebaseerde billijke compensatie. Zij volgt daarbij de rechtspraak van het HvJEU voor wat betreft de ‘aansprakelijkheid voor schade’. Verweersters stellen dat het artikel van Vo. 44/2001 alleen van toepassing is in geval van een vordering uit onrechtmatige daad. Verzoeksters vordering op grond van de Oostenrijkse auteurswet betreft echter rechtmatig handelen – het bieden van compensatie wegens reproducties voor privégebruik die ook zonder toestemming van de auteur geoorloofd zijn. Het Oostenrijkse Oberster Gerichtshof heeft al in 2006 om die reden geweigerd artikel 5, punt 3 van Vo. 44/2001 op dergelijke vorderingen toe te passen. Zowel in eerste instantie als in beroep verklaart de Oostenrijkse rechter zich onbevoegd. Verzoekster heeft herziening aangevraagd waarover de verwijzende rechter moet beslissen.
Het verwijzende Oostenrijkse Oberster Gerichtshof concludeert aan de hand van de hem voorgelegde feiten dat de Oostenrijkse gerechten slechts bevoegd kunnen zijn op grond van het in artikel 5, pt 3 van Vo. 44/2001 neergelegde forum locus delicti-beginsel. Volgens rechtspraak van het HvJEU is dit artikel van toepassing ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad. Hij vraagt zich af of de hier in geding zijnde vordering onder artikel 5 pt 3 van de Vo. valt en legt het HvJEU bovenstaande vraag voor:
BBIE januari/OBPI janvier 2014
Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van dertiental oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE-serie december 2014.
14-01 | NOVACOL | NOVUXOL | Toegew | nl | ||
22-12 | BRAVELLE | BREVALENCE | Afgew. | fr | ||
22-12 | NH Advocaten | NN ADVOCATEN | Afgew. | nl | ||
22-12 | Esemtan | ECEM | Afgew. | nl |
18-12 | DRAGONS DYNAMITE | PSILOCYBE DRAGON | Gedeelt | nl | ||
17-12 | LUMILEDS | ILLUMILED | Toegew | fr | ||
17-12 | nationalgrid | NORTHSEAGRID | Afgew. | nl | ||
16-12 | L'argus du mobile | ARGUS TV | Gedeelt | nl | ||
15-12 | PureAyre | PURE AIR | Afgew. | nl |
Behoefte aan of maakt u graag een verdere analyse? Tip de redactie: redactie@ie-forum.be.
Prejudiciële vragen: Moet verkoopprijs ook verplichte transportkosten omvatten?
Prejudiciële vragen aan HvJ EU 18 september 2014, IEFbe 1180, Zaak C-476/14 (Citroën tegen ZLW)Citroën laat een advertentie plaatsen (maart 2011) waarin zij een auto aanbiedt voor een voordeelprijs met de toevoeging in kleine lettertjes ‘exclusief transportkosten ter hoogte van € 790,-‘. Verweerster (Centrale vereniging van de motorvoertuigbranche ter bescherming van eerlijke mededinging = ZLW) stelt een verbodsvordering in tegen verzoeksters advertentie op grond van de DUI Regeling inzake prijsvermelding wegens de verborgen maar verplichte kosten. Zij wordt door het Landgericht in het gelijk gesteld en ook het Hof van Beroep acht de vordering gegrond. Hij oordeelt dat voor het vermelden van de uiteindelijke prijs het niet volstaat een prijs te noemen waarbij de consument nog iets moet optellen om de uiteindelijke prijs van het product te bepalen. Transportkosten zullen door de consument als onderdeel van de prijs worden opgevat. Dit conform de Duitse regeling die haar grondslag heeft in RL 98/6, die voorrang heeft op RL 2005/29. De zaak ligt nu voor in beroep tot Revision bij de verwijzende rechter.
Het verwijzende Duitse Bundesgerichtshof stelt de beslechting van het geschil afhankelijk van de vraag of de Duitse regeling nog verenigbaar is met het Unierecht. De vraag is of reclame voor een product onder vermelding van de daarvoor te betalen prijs kwalificeert als ‘aanbieden’ in de zin van RL 98/6. En dan rijzen er ook vervolgvragen die hij tevens aan het HvJ EU voorlegt:
1. Valt een reclameboodschap voor een product waarin de daarvoor te betalen prijs wordt aangeduid, onder aanbieden in de zin van artikel 1 van richtlijn 98/6/EG?
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
2. Moet de bij het aanbieden in de zin van artikel 1 van richtlijn 98/6/EG overeenkomstig artikel 1 en artikel 3, lid 1, eerste zin, aan te duiden verkoopprijs ook verplichte kosten omvatten in verband met het van de fabrikant naar de handelaar transporteren van het motorvoertuig?Indien de eerste of de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord?
3. Moet de „prijs inclusief belastingen” die bij een uitnodiging tot aankoop in de zin van artikel 2, sub i, van richtlijn 2005/29/EG moet worden vermeld overeenkomstig artikel 7, lid 4, sub c, eerste alternatief, van die richtlijn, in geval van een motorvoertuig ook verplichte kosten omvatten voor het van de fabrikant naar de handelaar transporteren van het motorvoertuig?
Questions préjudicielles
1. Faire de la publicité pour un produit en indiquant le prix à payer pour celui-ci revient-il à offrir ce produit au sens de l’article premier de la directive 98/6/CE1 ?
S’il convient de répondre par l’affirmative à la première question:
2. Le prix de vente, qu’il faut indiquer conformément à l’article premier et à l’article 3, paragraphe 1, première phrase, de la directive 98/6/CE lors d’une offre au sens de l’article premier, doit-il inclure aussi les frais, obligatoires, de transfert d’un véhicule automobile du fabricant au vendeur?S’il convient de répondre par la négative à la première ou à la deuxième question:
3. Le «prix toutes taxes comprises», qu’il faut indiquer conformément à l’article 7, paragraphe 4, sous c), premier cas de figure, de la directive 2005/29/CE2 lors d’une invitation à l’achat au sens de l’article 2, sous i), de cette même directive, doit-il inclure aussi les frais, obligatoires, de transfert d’un véhicule automobile du fabricant au vendeur?
Chemisch product niet anders van aard door indeling in verschillende klassen
Hof Den Haag 30 december 2014, IEFbe 1175 (DSM tegen Vion)Beschikking ingezonden door Marlies Wiegerinck en Michiel Rijsdijk, Arnold + Siedsma. Merkenrecht. VION is merkhouder van gemeenschapswoordmerk VION, DSM heeft voor een jonger Beneluxwoordmerk ZIVION een spoedinschrijving verricht. DSM verzoekt tevergeefs het hof de gedeeltelijke toewijzing van de oppositie van Vion tegen DSMs ZIVION te vernietigen. De waren uit klasse 1 (B) chemische en biochemische producten voor land-,tuin- en bosbouwkundige doeleinden, etc.. zijn tenminste in zekere zin vergelijkbaar aan de ongedierteverdelging, parasietverdelging van de 'VION-klasse 5-waren'. Vanwege de indeling in verschillende klassen bestaat er niet automatisch een verschil in de aard van de waren, ook niet wanneer daarbij het bijvoeglijk naamwoord 'chemisch' ontbreekt, wat niet direct betekent dat er alleen natuurlijke producten zouden zijn. Vordering wordt afgewezen.