IEFBE 3907
30 april 2025
Uitspraak

Bureau wijst oppositie van Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs tegen E-RT en ERT toe

 
IEFBE 3906
29 april 2025
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke bescherming voor Louboutin-schoenen: modellen missen vereiste originaliteit

 
IEFBE 3887
23 april 2025
Artikel

Online Update - Fictief makerschap na het ONB-arrest | dinsdag 13 mei 2025

 
IEFBE 633

Eén jaar samenwerking FOD Economie en BAF: sterke daling van het internetverkeer naar websites met illegale media

Uit het persbericht: Het verkeer van Belgische internetgebruikers naar websites en onlinediensten die boeken, muziek, film, televisieprogramma’s en games illegaal aanbieden, is het voorbije jaar met liefst 25% gedaald. Mee aan de basis hiervan ligt het samenwerkingsakkoord dat de Belgian Anti-Piracy Federation (BAF) en de FOD Economie sloten in oktober 2012.

Sinds een jaar gaat de economische inspectie van de FOD Economie ook op aangeven van de BAF, dat het onlinemedia-aanbod in België monitort, op zoek naar internetpiraten in België. Het resultaat is dat enerzijds de activiteiten werden stopgezet van enkele grote aanbieders van illegale media en dat anderzijds de internetgebruiker moeilijker zijn keuze illegaal online kan terugvinden (o.a. door illegale content van sites te halen, domeinnamen te blokkeren,
enz.).

Het resultaat is dat het internetverkeer naar websites en onlinediensten met illegale muziek, boeken, films, televisieprogramma’s en games daalde met 25%: van 8,6 miljoen visits naar 6,5 miljoen. Bovendien verschoof het bezoek van illegale naar legale websites. Bij de start van het samenwerkingsakkoord in oktober 2012, ging 45% van het internetverkeer in ons land naar frauduleuze sites en diensten die entertainmentproducten aanbieden, tegenover 55 % naar legale sites. Eén jaar later, in september 2013, is deze verhouding anders: 39 % naar illegale entertainmentsites, 61% naar legale. Er wordt dus duidelijk meer gekozen voor het legale online-entertainmentaanbod.

Dit alles komt uiteraard ten goede aan auteurs, uitvoerende kunstenaars en producenten voor wie het inkomen afhankelijk is van een adequate bescherming van hun intellectuele rechten. Ook de consument wordt hierdoor beter beschermd tegen de malafide praktijken (zoals virussen, spam, phishing, …) die vaak gepaard gaan met het illegale onlineaanbod. Tegelijkertijd wordt het vertrouwen van de consument in een veilig en legaal internet vergroot. Ten slotte komen deze resultaten ook ten goede aan de overheid die belangrijke inkomsten mist door deze onlinefraude.

De FOD Economie en de BAF blijven verder samenwerken in de strijd tegen piraterij en namaak op het internet met als doel het consumentenvertrouwen in e-commerce te vergroten en het legaal entertainmentaanbod te beschermen tegen oneerlijke concurrentie.

IEFBE 630

RCD Adoption of Guidelines of the Examination of Design Invalidity Applications

OHIM Knowledge Circle ‘Designs’, RCD Adoption of the Guidelines on the Examination of Design Invalidity Applications, Alicante News december 2013.
Een bijdrage vanuit Knowledge Circle 'Designs', OHIM.
As part of the Office’s ongoing commitment to ensuring the best possible quality in the services provided to its users, the Guidelines on the examination of invalidity applications in respect of registered Community designs (‘RCD’) have been revised and updated. These Guidelines became effective as of 1 February 2014.

The purpose of the Guidelines is to make available to RCD applicants and legal practitioners a point of reference which reflects the practice of the Office. The revision focused on both procedural and substantive issues with the aim of aligning, where possible, the RCD invalidity proceedings with the CTM cancellation practice. The case-law of the Boards of Appeal and of the Luxembourg courts has also been integrated into the Guidelines in order to foster coherence and predictability with respect to RCD invalidity decisions.

The main innovations can be summarised as follows.

1. The Guidelines emphasise that the application for a declaration of invalidity of an RCD shall contain a clear and precise statement of the grounds relied on by the invalidity applicant. New grounds subsequently put forward before the Invalidity Division will be automatically declared inadmissible.

2. The exchange of the parties’ submissions is in principle limited to one round except in limited circumstances. The applicant for invalidity will be allowed to reply to the holder’s observations in the following circumstances:
- where the holder’s observations contain new facts, evidence and arguments which are prima facie relevant for a decision on the merits; or
- where the holder requests to maintain the Community design in an amended form; or
- where the holder requested proof of use of the earlier trade mark relied on under Article 25(1)(e) CDR.

3. In compliance with judgment of 12/05/2010, T-148/08, ‘Instrument for writing’, where the invalidity applicant claims that the RCD shall be declared invalid on the basis of a conflict with an earlier trade mark within the meaning of Article 25(1)(e) CDR, the RCD holder is entitled to request proof of use of the earlier trade mark in his/her first observations in reply to the application. In this respect the same rules as those applying to CTM opposition proceedings will apply.

4. Regarding substantive issues, the Guidelines mirror the position adopted by the Boards of Appeal with respect to the interpretation of the notion of functionality, within the context of Article 8(1) CDR. The approach adopted is one which does not look at alternative shapes, but rather considers only the design at issue. Article 8(1) CDR does not require that a given feature is the only means by which the product’s technical function can be achieved, but rather requires an evaluation of whether the technical function in question was the only relevant factor in the selection of that given feature (the key word in Article 8(1) CDR being ‘solely’). The fact that a particular feature of a product’s appearance is denied protection by Article 8(1) CDR does not mean that the whole design must be declared invalid, pursuant to Article 25(1)(b) CDR. The design as a whole will be invalid only if all the essential features of the appearance of the product in question were solely dictated by its technical function.

5. Finally, it is recalled that when examining an application for an RCD, the Office does not verify whether the application concerns the ‘same design or utility model’ whose priority is claimed. However, the examination of a priority claim will be carried out by the Office if the invalidity applicant challenges the validity of this priority claim, or if the holder challenges the effects of the disclosure of a design for purposes of Articles 5, 6 and 7 CDR, where the disclosure occurred within the priority period.

In such a case, the Office will examine whether the priority claim is valid. A priority claim relating to the ‘same design or utility model’ requires identity with the corresponding RCD without addition or suppression of features.

Knowledge Circle 'Designs'

IEFBE 632

HvJ EU: Bescherming op het ogenblik dat een in China gekocht goed op het grondgebied komt

HvJ EU 6 februari 2014, zaak C-98/13 (Blomqvist tegen Rolex) - dossier
Zie eerder IEF 12577. Verzoek om een prejudiciële beslissing Højesteret, Denemarken. Auteursrecht. Merkenrecht. Koop op afstand. Douanerecht. Uitlegging van artikel 4, lid 1, van [InfoSoc-richtlijn], artikel 5, leden 1 en 3, van [Merkenrechtrichtlijn], artikel 9, leden 1 en 2, [Gemeenschapsmerkenverordening] en artikel 2, lid 1, sub b [Douaneverordening]. Maatregelen tegen het op de markt brengen van namaakgoederen en door piraterij verkregen goederen – In een lidstaat wonende particulier die via internet van een in een derde land gevestigde koper een namaakhorloge voor privé-doeleinden heeft gekocht – Inbeslagneming van deze door de verkoper via de post gezonden horloge en opschorting van de vrijgave van deze horloge door de autoriteiten van deze lidstaat.

HvJ EU verklaart voor recht:

[De Douaneverordening (EG) nr. 1383/2003] moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een intellectuele-eigendomsrecht op een goed dat aan een in een lidstaat woonachtige persoon wordt verkocht via een verkoopsite op internet in een derde land, op het ogenblik waarop dit goed op het grondgebied van deze lidstaat binnenkomt de bescherming wordt geboden die door voornoemde verordening aan deze houder wordt gewaarborgd louter op grond van de verkrijging van dat goed. Daartoe is niet vereist dat vóór de verkoop voor het betrokken goed tevens een verkoopaanbieding is gedaan aan of reclame is gemaakt bij de consumenten van diezelfde staat.

Gestelde vragen:

1. Moet artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, aldus worden uitgelegd dat sprake is van „distributie onder het publiek” in een lidstaat van auteursrechtelijk beschermde goederen, wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van de goederen aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in de lidstaat waar de goederen auteursrechtelijk zijn beschermd, betaling voor de goederen ontvangt en naar de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de lidstaat waar de goederen worden geleverd?
2. Moet artikel 5, leden 1 en 3, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat sprake is van „gebruik [...] in het economische verkeer” van een merk in een lidstaat wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van goederen, die zijn voorzien van het merk, aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in de lidstaat waar het merk is ingeschreven, betaling voor de goederen ontvangt en aan de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de betrokken lidstaat?
3. Moet artikel 9, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk aldus worden uitgelegd dat sprake is van „gebruik [...] in het economische verkeer” van een merk in een lidstaat wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van de goederen, die zijn voorzien van het gemeenschapsmerk, aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in een lidstaat, betaling voor de goederen ontvangt en ze aan de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de betrokken lidstaat?
4. Moet artikel 2, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, aldus worden uitgelegd dat als voorwaarde voor de toepassing in een lidstaat van de bepalingen om „door piraterij verkregen goederen” buiten het vrije verkeer te houden en te vernietigen geldt dat er „distributie onder het publiek” in de lidstaat volgens dezelfde als de in de eerste vraag aangegeven criteria moet zijn geweest? Vijfde vraag Moet artikel 2, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, aldus worden uitgelegd dat als voorwaarde voor de toepassing in een lidstaat van de bepalingen om „namaakgoederen” buiten het vrije verkeer te houden en te vernietigen geldt dat er „gebruik [...] in het economische verkeer” in de lidstaat volgens dezelfde als de in de tweede en de derde vraag aangegeven criteria moet zijn geweest?

IEFBE 631

HvJ EU over gebruik te goeder trouw nog voordat het bekende merk is gedeponeerd

HvJ EU 6 februari 2014, zaak C-65/12 (Leidseplein beheer tegen Red Bull) - dossier
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen-Jehoram en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek en Lars Bakers, Bingh advocaten.
Prejudiciële vraag gesteld door de Hoge Raad, Nederland. Uitlegging van artikel 5, lid 2, van de eerste [Merkenrechtrichtlijn]. Aan het merk verbonden rechten. Bekend merk. Bescherming uitgestrekt tot waren of diensten die niet soortgelijk zijn. Gebruik door een derde zonder geldige reden van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het bekende merk, waardoor hij ongerechtvaardigd voordeel kan trekken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk of daaraan schade kan toebrengen. Begrip geldige reden te beperkt uitgelegd. Het eerdere te goeder trouw gebruik van The Bulldog kan wel een geldige reden zijn.

HvJ EU verklaart voor recht:

Artikel 5, lid 2, van de [Eerste merkenrechtrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een bekend merk uit hoofde van een geldige reden in de zin van die bepaling verplicht kan worden te tolereren dat een derde een teken dat overeenstemt met dat merk gebruikt voor dezelfde waren als waarvoor dat merk is ingeschreven, indien vaststaat dat dat teken is gebruikt voordat het merk werd gedeponeerd en het gebruik ervan voor dezelfde waren te goeder trouw is. Om na te gaan of dat het geval is, dient de nationale rechter inzonderheid rekening te houden met:
– de inburgering en de reputatie van het teken bij het relevante publiek;
– de mate waarin de waren en diensten waarvoor het teken oorspronkelijk is gebruikt en de waren waarvoor het bekende merk is ingeschreven, gerelateerd zijn, en
– de economische en commerciële relevantie van het gebruik voor die waren van het teken dat overeenstemt met dat merk.

Gestelde vraag:

Moet art. 5 lid 2 van genoemde richtlijn aldus worden uitgelegd dat van een geldige reden in de zin van die bepaling ook sprake kan zijn, indien het teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het bekende merk, reeds te goeder trouw door de desbetreffende derde(n) werd gebruikt voordat dat merk werd gedeponeerd?

Eerder verschenen:
IEF 12465 Conclusie A-G HvJ EU
IEF 10862 HR stelt prejudiciële vraag
IEF 10481 Conclusie AG
IEF 8571 Hof Amsterdam
IEF 3288 Rb Amsterdam

IEFBE 629

Yahoo! moet meewerken middels verstrekking gevorderde gegevens

Hof van Beroep Antwerpen 20 november 2013, C/1785/2013 (Openbaar Ministerie tegen Yahoo! Inc.)
ICT. Strafrecht. Gegevensmededeling. Yahoo! wordt ten laste gelegd (verkort weergegeven) deelneming (ex art. 66 Strafwetboek) aan het plegen van inbreuk op artikel 46bis par 2 Wetboek van Strafvordering, omdat Yahoo! als operator van een elektronisch communicatienetwerk of verstrekker van een elektronische communicatiedienst van wie gevorderd werd gegevens mee te delen, dit heeft geweigerd ten aanzien van enkele e-mailadressen. Bij de correctionele rechtbank te Dendermonde werd Yahoo! schuldig bevonden en beveelt Yahoo! tot mededeling van de gevorderde gegevens.

Het Hof beperkt de geldboete tot € 8.000 te vermeerderen met opdeciemen. Omdat beklaagde nog niet veroordeeld is geweest tot een geldboete meer dan €24.000, wordt deels uitstel verleend.

p.10: "Tevergeefs houdt beklaagde voor dat zij niet diensten aanbiedt die geheel of hoofdzakelijk bestaan in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken. Beklaagde biedt o.m. een (web)maildienst aan in België waardoor degene die zich registreert op elektronische wijze kan communiceren op het internet via een bij een internet acces provider verkregen IP-adres en beklaagde staat in voor de verzending en transmissie van deze elektronische communicatie. Dat is onderscheiden van de werking zelf van een internet acces provider (zoals bv. Telenet, Belgacom) die enkel de toegang verschaft tot het internet via een IP-aders. Dat op die manier toebekend IP-adres is evenwel enkel gekend door de internet service provider (zoals Yahoo!). Deze keuze is door beklaagde bewust gemaakt om commerciële doeleinden zoals terecht vastgesteld door de eerste rechter: indien beklaagde zich niet wil onderworpen zien aan de verplichtingen van artikel 46bis par2 van het Wetboek van Strafvordering staat het haar vrij het IP-bereik van België uit te sluiten (zie randnummer 4.3 bestreden vonnis).
IEFBE 628

CTM Revision and changes of practice: absolute grounds

OHIM Knowledge Circles, CTM Revision and changes of practice: absolute grounds, Part B: Examination, Section 4: Absolute grounds for refusal, Alicante News december 2013.
Een bijdrage vanuit Knowledge Circle 'Absolute Grounds', OHIM.
The Knowledge Circle Absolute Grounds has revised part of the Guidelines on Article 7. In particular, the work focused on letters (a) to (e) of this provision. The Office’s practice has been revised in respect of some important topics, for example:

1. Slogans
2. Single letters
3. Abbreviations and acronyms
4. Names of colours
5. Shapes giving substantial value
6. Subject matter and titles of books
7. Figurative elements

1. Slogans The part of the Guidelines dealing with slogans has been revised, in particular as a consequence of a decision by the Court. In case C-398/08P ‘Vorsprung durch Technik’ (innovation through technique [red. IEF 8545]), the CJ set out that slogans are objectionable if they are only perceived as a mere promotional formula. However, slogans are distinctive if, apart from their promotional function, they are perceived as an indication of the commercial origin of the goods. This doctrine has been implemented into the Guidelines. In addition, some guidance is provided as regards the situations in which a slogan can be distinctive, for example when it has various meanings, constitutes a play on words or a conceptual surprise, or involves a mental effort.

2. Single letters Trade marks consisting of a single letter in standard characters with no graphic modifications is another topic which has been revised as a consequence of a Court’s decision. In case C-265/09P ‘(α)’ [red. IEF 9087], the CoJ ruled that those signs must be assessed in the context of an examination, based on the facts, focusing on the goods or services concerned. Moreover, it also stated that the ‘distinctiveness test’ to be applied to these signs is not different from that of other signs. In that respect, the Guidelines explain that the examination of these signs must be based on the specific factual circumstances of the case. It is therefore not possible to rely on general assumptions, such as that consumers will not usually perceive them as distinctive signs. On the contrary, it is now for the Office to establish, on the basis of the case at issue, why the trade mark is not distinctive.

3. Abbreviations and acronyms This type of trade mark can usually be grouped into two cases. Some of them consist of an acronym (e.g. ‘TDI’, as in case T-16/02 ). The Guidelines state that abbreviations of descriptive terms are in themselves descriptive if they are or could be used in that way, and the relevant public recognises them as being identical to the full descriptive meaning. Some other trade marks consist of a descriptive expression conjoined with its acronym (e.g., ‘Multi Markets Fund MMF’, as in case C-90/11 [IEF 11047]). Unlike under previous practice of the Office (which usually tended to accept them), these signs should be now objected to as descriptive because the acronym and word combination together are intended to clarify each other and to draw attention to the fact that they are linked.

4. Names of colours As regards CTMs which consist of the name of a colour, in the past the Office usually objected to these only when the sign applied for sought protection for paints or similar colourant products. Under the new Guidelines, a sign consisting exclusively of the name of a colour must be objected to under Article 7(1)(b) and (c) when the application claims any goods for which the colour can reasonably be perceived by the public as a description of one of its characteristics. For example, BLUE in relation to cheese or GREEN in respect of tea.

5. Shapes giving substantial value Even though it is not as frequently raised as others, the Guidelines on the ground for refusal foreseen in Article 7(1)(e)(iii) has also been subject to revision. Following the Court’s judgment in case T-508/08 (‘loudspeaker’), the Guidelines underline that this ground for refusal will mostly apply to those goods where the shape of the object concerned is the main, although not necessarily exclusive, factor that determines the decision to buy it. For example, objects of art and items such as jewellery, vases and other objects that are bought primarily because of the aesthetic value associated with their shape.

6. Subject matter and titles of books Part of the new Guidelines is dedicated to a related issue: trade marks which consist of the title of a book and those which are descriptive of the ‘subject matter’ of the goods or services.

Certain stories (or their titles) have become so well known that they have ‘entered into the language’ and are incapable of being ascribed any meaning other than that of a particular story. The Guidelines now provide specific instructions on this issue: trade marks consisting solely of a famous story or book title are non-distinctive under Article 7(1)(b) in relation to goods and services which could have that story as their subject matter. This would be the case of ‘Cinderella’ for products like books or films.

On the other hand, guidance is also given as regards those signs which are descriptive under Article 7(1)(b) and (c) of the subject matter or content of the goods or services, in particular in respect of the scope of the objection (i.e. the goods and services concerned and the way in which they are described, for example whether or not they refer to a specific subject matter).

7. Figurative elements Another important issue dealt with in the new Guidelines refers to those trade marks which contain non-distinctive figurative elements. Part of this issue, moreover, is also the object of a Convergence Programme with the IP National Offices. The new Guidelines focus on providing instructions on how to assess the distinctive role, if any, that these elements may have within the overall assessment of the trade mark.

Knowledge Circle 'Absolute Grounds',

IEFBE 627

Richtlijn voor collectief rechtenbeheer aangenomen door het Europees Parlement

Commissioner Michel Barnier welcomes the European Parliament vote on the Directive on collective rights management
European Commission - MEMO/14/80, 4 February 2014

Uit het persbericht: Commissioner Michel Barnier welcomes the European Parliament vote on the Directive on collective rights management. I congratulate the European Parliament on having today adopted the new Directive on collective rights management and multi-territorial licensing of musical works for online use. This Directive is a cornerstone of the digital single market. It will facilitate the entry of smaller innovative suppliers on the European market. It will also contribute to wider availability and better choice of offers of online music in Europe.

The Directive will modernise the functioning of collective management organisations (also referred to as ‘collecting societies’) which manage copyright and related rights on behalf of rightholders, such as authors or performers, across Europe. It will strengthen and improve the governance and transparency of these organisations. It will, for example, give rightholders the possibility to be more involved in the decision-making processes of their collective management organisations, set out minimum requirements relating to the governance structure of collective management organisations and ensure timely and accurate payments of royalties to rightholders.

In addition, the new rules will foster and improve multi-territorial licensing by collective management organisations for online music services (such as music download services or streaming services). Going forward, it will be easier for those services to cover a multitude of territories and a large catalogue of music, which in turn will increase the offer available in the EU. Today’s vote reflects the efficient and constructive inter-institutional work that has been done on this file. I am convinced the Council will approve the adoption of the Directive in the coming weeks. I am very satisfied with the results obtained. I would like to pay tribute to the work of the rapporteur, Marielle GALLO, and the shadow rapporteurs. Their commitment and spirit of compromise have resulted in a text which will benefit citizens and rightholders (authors, producers or performers, their representative organisations, as well as service providers offering innovative services online).

Background
In July 2012, as announced in its Communication A Single Market for Intellectual Property Rights, the Commission adopted its proposal on collective management of copyright and related rights and multi-territorial licensing of rights in musical works for online uses (IP/12/772). This proposal was important for the completion of the Digital Single Market. Collective management organisations act as intermediaries between rightholders in a variety of industries such as music, books and films, and the service providers intending to use their works. They license rights and collect and distribute royalties in circumstances where negotiating licences with individual creators would be impractical and entail high transaction costs. Cases of mismanagement of rights revenue and long-delayed payments have shown that there is a need to improve the functioning of collective management organisations.

Furthermore, the collective management of rights also plays a key role in the licensing of online music service providers (music download services or streaming services). Online service providers often want to cover a multitude of territories and a large catalogue of music. Many collective management organisations have not been able to meet these challenges, and service providers have faced difficulties when trying to obtain the licences necessary to launch online music services across the EU, resulting in fewer online music services available to consumers.

Leestips

IEFBE 626

Madonna's Frozen is geen plagiaat

Cour d'appel de Mons 3 februari 2014, rôle nr. 2012/RG/933 (Warner/Chappell Music Publishing Belgium/EMI/Sony tegen Luppino en Acquaviva)
Uitspraak ingezonden door Fabienne Brison en Frédéric Lejeune, Hoyng Monegier.
Muziekrecht. Het geschil gaat over muziekplagiaat door het nummer "Frozen" van Madonna. Het zou, aldus gedaagden in deze beroepsprocedure, inbreuk maken op het nummer "Ma vie fout l'camp" [red. ter vergelijking: YouTube]. Effectief zou het niet gaan om een gelijkend compleet nummer, maar van enkele maten, meer specifiek van de eerste twee maten van het eerste gezongen couplet.

Het merendeel van de geraadpleegde experts zijn het eens dat de maten in het nummer van gedaagden die overeenstemmen met het nummer "Frozen", niet voldoende origineel zijn zodat deze maten (auteursrechtelijke) bescherming toekomt. Het hof kan slechts constateren dat de gelijkenissen over enkele maten gaan die worden herhaald. Behalve klassieke werken of oude liederen en folklore die in het publieke domein vallen, treft men ook varianten aan in eerdere, meer recente, blues en rock. Anders dan de rechter in eerste aanleg, is het hof van oordeel dat geen sprake is van plagiaat. Het werk van gedaagde ontbeert originaliteit en heeft een banaal karakter ten opzichte van oudere werken.

Leestips: pagina 8 t/m 10

IEFBE 625

Europees Octrooiblad voortaan alleen online gepubliceerd

Sinds 1 januari 2014 verschijnt het Europees Octrooiblad ('Official Journal') niet meer in gedrukte vorm. Het besluit om the stoppen met publiceren op papier werd genomen na een online raadpleging van de gebruikersbehoeften. Op 31 januari 2014 is het januari-nummer van het Europees Octrooiblad in elektronische vorm beschikbaar gekomen op de website van het Europees Octrooibureau.

De verschillende artikelen van het Octrooiblad zijn voortaan alleen beschikbaar als HTML-bestand: dit vergemakkelijk lezen op een scherm. Verder worden koppelingen toegevoegd naar zaken waarnaar in een artikel gerefereerd wordt. In principe wordt elk artikel nog maar in één taal op het scherm getoond, maar het is mogelijk het document af te drukken in alle drie de officiële talen van het Europees Octrooibureau (Duits, Engels en Frans). Het is ook mogelijk een officiële (=gecertificeerde) pdf-versie van een maandeditie van het Octrooiblad te verkrijgen (MD5-hash); hiervoor zijn downloadlinks toegevoegd.

Nieuw referentiesysteem
Omdat het Europees Octrooiblad niet meer op papier wordt gedrukt, wordt niet meer naar paginanummers verwezen. Voortaan krijgt elk artikel een referentienummer beginnend met een 'A', bijvoorbeeld OJ EPO 2014, A6. Deze artikelnummers beginnen bij 'A1' voor de eerste bijdrage in het eerste nummer van het jaar en worden opeenvolgend genummerd. Aan het begin van elk kalenderjaar begint een nieuwe reeks: het eerste artikel wordt dan weer met 'A1' aangeduid. In de pdf-bestanden worden wel paginanummer toegevoegd, maar deze mogen niet gebruikt worden om naar te verwijzen.

Op dit moment zijn alleen de nieuwe artikelen beschikbaar als HTML-pagina's, maar het is de bedoeling het hele archief van Europees Octrooiblad elektronisch beschikbaar te maken. Dit zal in etappes gebeuren.

IEFBE 624

BBIE serie januari 2014

Merkenrecht. We beperken ons tot een tweemaandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 7 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE serie november-december 2013.

24-01
DIDI
Elèna Didi
Gedeelt.
nl
20-01
mini stars
MINISTAR
Toegew.
fr
17-01
DARK
ARHK
Afgew.
nl
17-01
CHALOU
CHALIX
Gedeelt.
nl
14-01
ESCAPE
ESCAPE
Toegew.
nl
09-01
PROFICOLOR
PROCOLOR
Afgew.
fr
09-01
AVIRA
ALVIRA
Gedeelt.
nl

Eerdere oppositiebeslissingen van het BBIE treft u hier aan.