Ook ‘Broccoli’ casus voor tweede keer bij Grote Kamer van Beroep
Kamer van Beroep interlocutory decision of 8 July 2013, zaak T83/05 (Broccoli 2)
Met samenvatting van Cees Mulder, Maastricht University.
Zowel in de ‘Broccoli’ zaak (T 83/05) als in de ‘Tomato’ casus (T 1242/06) hebben de Kamers van Beroep (Boards of Appeal; BoA) die deze zaken behandelen, vragen voorgelegd aan de Grote Kamer van Beroep (Enlarged Board of Appeal; Enl.BoA). De Enl.BoA heeft die beide zaken samengevoegd tot één beslissing: G 2/07 (geconsolideerd met G 1/08). Daarna is er iets uitzonderlijks gebeurd: de BoA in de ‘Tomato’ casus heeft aanvullende vragen gesteld aan de Grote Kamer van Beroep (‘interlocutory decision’ van 31 mei 2012). Een tweede verwijzing naar de Enl.BoA in dezelfde zaak door een BoA was nog nooit voorgekomen in de geschiedenis van het Europees Octrooiverdrag. Deze verwijzing naar de Enl.BoA heeft G 2/12 als nummer gekregen en wordt aangeduid als ‘Tomato 2’. Zie eerder bericht hierover op het IE Forum.nl
En nu heeft de Board of Appeal die de ‘Broccoli’ zaak behandelt hetzelfde gedaan: ook in deze casus zijn aanvullende vragen gesteld aan de Enl.BoA (9 juli 2013) – zie zaak T83/05. Deze verwijzing ‘Broccoli 2’ zal waarschijnlijk in het systeem worden aangeduid met G 2/13. Het Europees Octrooibureau heeft over deze verwijzing door de BoA een bericht geplaatst op de nieuwspagina.
Het is goed mogelijk dat de Enl.BoA de twee verwijzingen weer consolideert tot één beslissing.
De gestelde vragen:
1. Can the exclusion of essentially biological processes for the production of plants in Article 53(b) EPC have a negative effect on the allowability of a product claim directed to plants or plant material such as plant parts?
2. In particular:
(a) Is a product-by-process claim directed to plants or plant material other than a plant variety allowable if its process features define an essentially biological process for the production of plants?
(b) Is a claim directed to plants or plant material other than a plant variety allowable even if the only method available at the filing date for generating the claimed subject-matter is an essentially biological process for the production of plants disclosed in the patent application?
3. Is it of relevance in the context of questions 1 and 2 that the production conferred by the product claim encompasses the generation of the claimed product by means of an essentially biological process for the producion of plants excluded as such under Article 53(b) EPC?
4. Is a claim directed to plants or plant material other than a plant variety is considered not allowable because the plant product claim encompasses the generation of the claimed product by means of a process excluded from patentability under Article 53(b) EPC, is it possible to waive the protection for such generation by "disclaiming" the excluded proces?
Arrest Amazon: richtlijn verzet zich niet tegen terugbetaling van thuiskopievergoeding
HvJ EU 11 juli 2013, zaak C-521/11 (Amazon.com) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door het Oberste Gerichtshof, Oostenrijk.
Uit perscommuniqué nr. 89/13: De heffing zonder onderscheid van een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik bij de eerste verkoop van dragers kan onder bepaalde omstandigheden in overeenstemming zijn met het recht van de Unie. Bovendien kan onder bepaalde omstandigheden een weerlegbaar vermoeden worden gehanteerd dat aan particulieren verkochte dragers voor privégebruik zijn bestemd.
Auteursrecht. Billijke compensatie. Oplegging zonder onderscheid, maar met eventueel recht op terugbetaling van vergoeding voor kopiëren voor privégebruik bestemd voor financiering van compensatie. Uitkering opbrengst deels aan rechthebbenden en deels aan sociale of culturele instellingen. Dubbele betaling van vergoeding voor kopiëren voor privégebruik bij grensoverschrijdende transactie. Uitlegging van de artikelen 2 en 5 van richtlijn 2001/29/EG (InfoSoc). Reproductierecht. Wettelijke regeling van een lidstaat die voorziet in, enerzijds, de toepassing zonder onderscheid van de vergoeding voor het kopiëren voor privé-gebruik ten aanzien van alle informatiedragers en, anderzijds, de terugbetaling van die vergoeding bij uitvoer van de informatiedrager vóór de verkoop ervan aan een eindgebruiker of bij reproductie met toestemming van de rechthebbende.
Het Hof verklaart voor recht:
1) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 (...) moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan zonder onderscheid een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd wanneer voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers die geschikt zijn voor reproductie op zijn grondgebied in het verkeer worden gebracht, doch deze regeling eveneens voorziet in een recht op terugbetaling van de betaalde vergoeding ingeval deze dragers uiteindelijk worden gebruikt op een manier die niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt, indien praktische moeilijkheden een dergelijk stelsel van financiering van de billijke compensatie rechtvaardigen en het recht op terugbetaling doeltreffend is en de teruggave van de betaalde vergoeding niet uiterst moeilijk maakt, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan in het licht van de omstandigheden van het nationale stelsel en de grenzen die door deze richtlijn zijn gesteld.
2) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet verzet tegen de invoering door een lidstaat van een weerlegbaar vermoeden van privégebruik van dragers die geschikt zijn voor reproductie wanneer deze dragers door levering aan natuurlijke personen in het verkeer worden gebracht, in het kader van een stelsel voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie door middel van een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik ten laste van personen die deze dragers voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel op het grondgebied van de betrokken lidstaat in het verkeer brengen, indien praktische moeilijkheden bij de vaststelling of de betrokken dragers voor privédoeleinden worden gebruikt, een dergelijk vermoeden rechtvaardigen en voor zover dat vermoeden er niet toe leidt dat de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd in situaties waarin het uiteindelijke gebruik van de dragers kennelijk niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt.
3) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het in die bepalingen bedoelde recht op een billijke compensatie, of de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik die bestemd is voor de financiering van die compensatie, niet kan worden uitgesloten op grond van het feit dat de helft van de opbrengst uit hoofde van die compensatie of vergoeding niet rechtstreeks aan de rechthebbenden van die compensatie wordt uitgekeerd, maar aan sociale en culturele instellingen ten behoeve van deze rechthebbenden, voor zover deze sociale en culturele instellingen zich daadwerkelijk inzetten voor deze rechthebbenden en de werkwijze van deze instellingen niet discriminerend is. Het staat aan de nationale rechter een en ander na te gaan.
4) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat de verplichting die een lidstaat oplegt om een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen die bestemd is voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie wanneer bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers in het verkeer worden gebracht die geschikt zijn voor reproductie, niet kan worden uitgesloten omdat in een andere lidstaat al een analoge vergoeding is betaald.
Gestelde vragen:
1) Is er sprake van een ‚billijke compensatie’ in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29, wanneer
a) de rechthebbenden als bedoeld in artikel 2 van richtlijn 2001/29 een uitsluitend door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht hebben op een billijke vergoeding jegens degene die dragers die geschikt zijn voor de reproductie van hun werken, als eerste bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het binnenland in het verkeer brengt,
b) dit recht niet ervan afhankelijk is of de dragers in het verkeer worden gebracht door levering aan tussenhandelaren, aan natuurlijke of rechtspersonen voor niet-privégebruik, dan wel aan natuurlijke personen voor privégebruik,
c) doch degene die de dragers met toestemming van de rechthebbende gebruikt voor reproductie, of wederuitvoert alvorens deze aan eindverbruikers te verkopen, recht op terugbetaling van de vergoeding heeft tegenover de auteursrechtenorganisatie?
2) Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord:
a) Is er dan sprake van een ‚billijke compensatie’ in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 wanneer het in vraag 1, sub a, beschreven recht enkel bestaat bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen die de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privédoeleinden?
b) Indien vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:
Moet dan bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen, tot het tegendeel wordt bewezen, worden aangenomen dat de dragers worden gebruikt voor het reproduceren voor privédoeleinden?
3) Indien vraag 1 of vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:
Volgt dan uit artikel 5 van richtlijn 2001/29 of een andere bepaling van Unierecht dat het door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht op een billijke compensatie niet bestaat wanneer de auteursrechtenorganisatie wettelijk verplicht is om de helft van de opbrengst niet aan de rechthebbenden uit te keren, maar aan sociale en culturele instellingen?
4) Indien vraag 1 of vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:
Staat dan artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 of een andere bepaling van Unierecht in de weg aan een door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht op een billijke compensatie, wanneer in een andere lidstaat – zij het wellicht op een met het Unierecht strijdige grondslag – reeds een passende vergoeding voor het in het verkeer brengen van de dragers is betaald?”
HvJ EU: Domeinnaam, metatags en metadata vallen onder het begrip reclame
HvJ EU 11 juli 2013, zaak C-657/11 (Belgian Electronic Sorting Technology) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing van Hof van Cassatie van België.
Uitlegging van artikel 2 van richtlijn 84/450/EEG inzake misleidende reclame en van artikel 2 van richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame. Begrip reclame. Registratie en gebruik van een domeinnaam. Gebruik van metatags in metadata van een website.
Het hof verklaart voor recht:
Artikel 2, punt 1, van richtlijn 84/450/EEG [misleidende en vergelijkende reclame], moeten aldus worden uitgelegd dat, in een situatie zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, het gebruik van een domeinnaam en het gebruik van metatags in de metadata van een website onder het begrip „reclame” vallen zoals dit in deze bepalingen is gedefinieerd. De registratie van een domeinnaam als zodanig valt daarentegen niet onder dit begrip.
Prejudiciële vraag
Moet het begrip "reclame" van artikel 2 van richtlijn 84/450/EEG van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame, en van artikel 2 van richtlijn 2006/114/EG van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, aldus worden uitgelegd dat het, enerzijds, de registratie en het gebruik van een domeinnaam en, anderzijds, het gebruik van metatags in metadata van een website, omvat?
Op andere blogs:
Time.lex (Domain Name and Metatag Advertising: CJEU Ruling)
Europees Parlement neemt unaniem rapport online muziekdiensten aan
MEPs support easier licensing for EU-wide online music services, 20130708IPR16829
Uit het persbericht: On-line music service providers will get licenses more easily and musicians will receive royalties more quickly, enabling consumers to enjoy a wider range of music on-line, under rules approved on Tuesday by the Legal Affairs Committee.
"This text, adopted unanimously, is a key proposal for the digital single market. Simple and transparent licensing of copyright means more legal offers and easier access to online content for consumers. This reform also ensures fair remuneration for artists and will develop new business opportunities," said the rapporteur, Marielle Gallo (EPP, FR).
The proposal backed by legal affairs MEPs aims to make it easier for service providers to obtain licenses for on-line music services. It also seeks to improve protection of authors’ rights by making sure that royalties are collected more efficiently from service providers and distributed to artists more fairly and more quickly.
Encouraging new and better online music services
This should encourage the creation of new EU-wide on-line music services and help boost sales. In future, instead of having to deal with authors' collective management organisations in each EU member states, service providers could obtain licenses from a small number of such organisations operating across EU borders.MEPs passed an amendment to ensure that smaller and less popular repertoires also have access to the market by requiring these collecting organisations to issue licenses under the same conditions for all repertoires.
Proper and timely remuneration to artists
MEPs amended the Commission proposal to ensure that rightholders receive their royalties more quickly, by cutting the deadline for paying them from 12 to three months from the end of the financial year in which the right revenue was collected.Another amendment by MEPs gives authors and artists better control over the management of their rights. The rules will ensure that artists will have the freedom to choose the collecting society and that they can participate more easily in the decision-making process.
Next steps
The report was adopted by Legal Affairs Committee by 22 votes to 0, with 0 abstentions. The committee negotiators received a mandate to start negotiations with EU ministers.
Tips over de concrete tekst van dit rapport, wij houden ons aanbevolen: redactie@ie-forum.nl
Ruime verspreiding van sms- of chat-taal in de Benelux
Hof van Beroep Brussel 26 juni 2013, zaaknr. 2012/AR/2164 (Protea Biopharma tegen BBIE)
Merkenrecht. Afwijzing. Eiseres heeft het woordmerk 4ME gedeponeerd voor farmaceutische en medische producten/diensten. Het BBIE weigert de inschrijving omdat het beschrijvend van aard is, "het kan immers dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid of bestemming van de waren; de spellingswijze heft het gebrek aan onderscheidend vermogen niet op".
Geklaagd wordt over de beperkte motivering van de voorlopige weigeringsbeslissing, deze is nauwelijks meer dan met een stereotiepe formule waarmee wordt verwezen naar de verdragsregels die de absolute weigeringsgronden bepalen. Daaraan wordt voorbij gegaan. Het besluit luidt dat 4ME als teken volkomen banaal is en niets ongewoons heeft ten aanzien van de betrokken waren en diensten. De gemiddelde consument in de Benelux voldoende is vertrouwd is met de Engelse taal om 4ME na vertaling te vatten in hun gewone betekernis.
Daarenboven kent ook in de Benelux de ‘sms-taal’ of ‘chat-taal’ ruime verspreiding, waardoor verschillende woorden, al dan niet gecombineerd met cijfers, worden afgekort tot één letter en die aldus samengevoegde tekens een zinsdeel of zelfs zin uitdrukken. In dit geval zal het doorsnee publiek in het teken een Engelse afkorting herkennen en het percipiëren als ‘for you’, vertaald als ‘voor u’ of ‘pour toi’. De vordering wordt verworpen.
23. Zodoende, zelfs indien de definitieve weigeringsbeslissing ontoereikend is gemotiveerd, dan nog kan de BOlE tijdens de rechtspleging voor het hof alle relevante feiten en beschouwingen aanvoeren dat staving van het standpunt dat de absolute weigeringsgronden zich tegen de inschrijving van het merk verzetten. Zou de BOlE die pertinente feiten en verdragsregels niet aanvoeren, dan zou het hof dit ambtshalve dienen te dien indien het de overtuiging is toegedaan dat er effectief een absolute weigeringsgrond voorhanden is.
32. Het door eiseres gedeponeerde teken is samengesteld uit één cijfer en twee letters, die geheel tegen elkaar zijn geschoven, zonder enige ornamentele component, achtergrond of kleur. Het vertoont geen enkel opvallend visueel kenmerk en kan niet anders worden gepercipieerd dan in een verbaal cognitieve context. Het kan na perceptie niet anders worden geduid dan door het uit te spreken. Dat die perceptie ook voor ogen stond bij de keuze van het teken, moge ook blijken uit het feit dat de drie tekens (4, M en E) zonder meer tegen elkaar werden geschoven, zodat ze ook als één geheel worden voorgesteld.
33. Uit één en ander volgt dat de onderscheidende kracht van het teken 4ME moet worden beoordeeld vanuit zijn verbaal cognitieve perceptie door het doelpubliek.
(...)
Evenwel ziet die bewering over het hoofd dat wanneer het doelpubliek met een dergelijk verbaal cognitief teken wordt geconfronteerd en er geen enkele andere aandachtstrekker mee verbonden is, het precies zal trachten er een uitspreekbare betekenis aan te geven.
34. Het Iijdt geen twijfel dat de gemiddelde consument op het territorium van de Benelux voldoende vertrouwd is met de Engelse taal om die woorden na vertaling te vatten in hun gewone betekernis. Daarenboven kent ook in de Benelux de ‘sms-taal’ of ‘chat-taal’ ruime verspreiding, waardoor verschillende woorden, al dan niet gecombineerd met cijfers, worden afgekort tot één letter en die aldus samengevoegde tekens een zinsdeel of zelft zin uitdrukken. In dit geval zal het doorsnee publiek in het teken een Engelse afkorting herkennen en het percipiëren als ‘for you’, vertaald als ‘voor u’ of ‘pour toi’.
Dit zal des te meer het geval zijn, nu, zoals verweerster aangeeft, de afgekorte woordterm ‘4me’ in vele combinaties wordt gebruikt door ondernemingen die heel verschillende waren of diensten aanbieden.
36. Het besluit luidt dan dat 4ME als teken volkomen banaal is en niets ongewoons heeft ten aanzien van de betrokken waren en diensten waardoor het deze zou kunnen doen herkennen als afkomstig van de onderneming van eiseres.
Nieuwe rechters Hof van Justitie en het Gerecht
Plechtige zitting 4 juli 2013, nr. 85/13 - persbericht
Uit het persbericht: Na de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie, op 1 juli 2013, hebben de vertegenwoordigers van de lidstaten van de Europese Unie bij besluit van 1 juli 2013 de heer Siniša Rodin voor de periode van 1 juli 2013 tot en met 6 oktober 2015 tot rechter in het Hof van Justitie en mevrouw Vesna Tomljenović voor de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 augustus 2013 tot rechter in het Gerecht benoemd.
Curriculum vitae van de nieuwe rechters
Siniša Rodin
geboren in 1963; afgestudeerd aan de universiteit van Zagreb (licentiaat in 1986, maîtrise in 1991 en doctoraat in 1995); L.L.M. van de University of Michigan Law School (1992); Fulbright Fellow en Visiting Scholar aan de Harvard Law School (2001-2002); gasthoogleraar aan de Cornell Law School (2012); adjunct-hoogleraar en eerste adjunct-hoogleraar (1987-1998); docent (19982001) en hoogleraar (1999-2013) aan de rechtenfaculteit van de universiteit van Zagreb; bekleder van de Jean Monnet-leerstoel en bekleder van de Jean Monnet-leerstoel ad personam (2006-2013); lid van de Kroatische commissie voor grondwetsherziening, voorzitter van de werkgroep toetreding tot de Europese Unie (2009-2010); lid van het Kroatisch team dat de onderhandelingen over de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie heeft gevoerd (2006-2011); auteur van verscheidene publicaties.
Vesna Tomljenović
geboren in 1956; gediplomeerde van de universiteit van Rijeka (Maîtrise 1979) en van de universiteit van Zagreb (LL.M., 1984; doctoraat in de rechtswetenschap, 1996); assistent-hoogleraar (1980-1998), adjunct-hoogleraar (2003-2009) en hoogleraar (2009-2013) aan de rechtenfaculteit van de universiteit van Rijeka; adjunct-hoogleraar aan de economische faculteit van de universiteit van Rijeka (1990-2013); voorzitter van de Kroatische vereniging voor vergelijkend recht (2006-2013).
BBIE serie mei-juni 2013
Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 33 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE serie april 2013.
21-06 | Q DEVICE | Q EASY | Afgew. | nl | ||
21-06 | LEFFE | BRASSERIE EFFE | Toegew. | nl | ||
21-06 | LOYALIS | LOYANDER | Toegew. | nl | ||
20-06 | Dressing Room | LORCA DRESSING ROOM | Gedeelt. | nl | ||
20-06 | FIDELSYS | FIDELITiZ | Toegew. | fr | ||
20-06 | ST | TS | Toegew. | nl | ||
31-05 | REAAL | REALIS | Gedeelt. | nl | ||
31-05 | R & C | RC | Toegew. | nl | ||
31-05 | Cupcake Couture | Cupcakes | Toegew. | nl | ||
31-05 | BOULEVARD | SUNSET BOULEVARD | Afgew. | fr | ||
28-05 | PRIMERA | PRIMOSA | Toegew. | nl | ||
17-05 | O2 | O2DIT | Gedeelt. | nl | ||
17-05 | GEA | GIA SYSTEMS | Gedeelt. | nl | ||
17-05 | CULTURA | CULTURAMA | Toegew. | nl | ||
17-05 | FAIR TRADE | FAIR4NL | Afgew. | nl | ||
07-05 | Gala | BUMA HARPEN GALA | Afgew. | nl |
BBIE oppositierichtlijnen
BBIE Richtlijnen oppositie, versie 1 juli 2013. (franstalig)
Deze richtlijnen zijn bedoeld als een toelichting op de werkwijze van het Bureau en zijn ondergeschikt aan de teksten van het BVIE, het Uitvoeringsreglement en de regels van de DG.
Deze richtlijnen bevatten een gedetailleerde toelichting bij de behandeling van de opposities. Het doel is met name de gebruiker over de administratieve procedure te informeren, het verloop van de procedure uiteen te zetten en nadere toelichting over een aantal inhoudelijke aspecten te verschaffen.
Zoveel mogelijk wordt de volgorde van het Uitvoeringsreglement en het Verdrag aangehouden, waarbij onderwerpen vanuit verschillende oogpunten belicht worden. Dit document is dan ook bedoeld als naslagwerk bij specifieke vragen over de oppositieprocedure. Hoofdstuk 13 (Verloop procedure) geeft een samenvatting van het verloop van de procedure en is in die zin op te vatten als een algemeen hoofdstuk.
De richtlijnen zijn nadrukkelijk bedoeld als een toelichting op de werkwijze van het Bureau en zijn ondergeschikt aan de teksten van het Verdrag, het UR en de regels van de DG, deze blijven derhalve leidend. Indien een wijzigingen van het Benelux-Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (hierna: “BVIE”) dan wel het Uitvoeringsreglement (hierna: “UR”) het
noodzakelijk maakt om de richtlijnen aan te passen, dan zal er een nieuwe versie van de Richtlijnen gepubliceerd worden. Op de website van het Bureau is altijd de meest recente versie te vinden, met waar nodig een toelichting inzake een eventuele overgangsregeling.
Paris: No general duty for YouTube to monitor content
Cour d'appel de Paris 21 juni 2013, 11/09195 (SPPF tegen YouTube)
Naburige rechten. The 1709 blog schrijft: In a recent case involving SPPF (the French collecting society for record labels' neighbouring right in sound recordings) and Youtube, the Paris Court of Appeals, siding with Youtube, stated in no uncertain terms that Youtube, as a provider of hosting services, is under no general duty to monitor the content posted to its platform and that the takedown of a given piece of content by a hoster can only take place after proper prior notification has been given by the rightsholder and that this is so even when the same piece of content has already been the subject-matter of a notification.
The Court thus echoes the position taken by the Supreme Court (Cour de cassation) in a series of ruling on July 12, 2012. In the more recent ruling, the Appeals Court relies solely on statutory provisions (sections 6-I-2, 6-I-5 of the LCEN) and not on the 2012 rulings (not that unusal in a civil law jurisdiction such as France where stare decisis does not apply).
Link to July 12, 2012 rulings here
Qu’elles font valoir que tant la directive 2000/31 CE transposée par la loi LCEN du 21 juin 2004 que les articles 6-1-7, alinéa 1 et 2, et 6-1-5 de cette loi excluent une obligation er générale de surveillance des informations transmises ou stockées ou de recherche active de faits illicites, et qu’il s’en déduit - ainsi, d’ailleurs, que jugé par la juridiction communautaire et nombre d’autres juridictions - que tout fait nouveau nécessite une nouvelle notification;
(...)
Qu’il résulte, en revanche, des dispositions combinées des articles 6-1-2, 6-1-5 et 6-1-5 de la loi LCEN que l’hébergeur n’est pas soumis à une obligation générale de surveillance et que le retrait d’un contenu par un hébergeur, eût-il déjà fait l’objet d’une notification, ne peut intervenir sans notification préalable ;
Bekendheid met buitenlands merk (plastic melkfles) is nog geen kwade trouw
HvJ EU 27 juni 2013, zaak C-320/12 (Malaysia Dairy Industries tegen Ankenævnet for Patenter og Varemærker) - dossier
Begrip kwade trouw. Rekening houden met alle relevante factoren, kennis van merk in buitenland volstaat niet om kwader trouw vast te stellen. Geen ruimte voor bijzondere beschermingsregeling buitenlandse merken. Uitlegging van artikel 4, lid 4, sub g richtlijn 2008/95/EG. Nietigverklaring van de merkinschrijving van een plastic melkfles op grond dat de aanvrager op het tijdstip van zijn merkaanvraag het in het buitenland door een concurrent gebruikte oudere vergelijkbare merk kende.
Het Hof verklaart voor recht:
2) Artikel 4, lid 4, sub g, van richtlijn 2008/95 moet aldus worden uitgelegd dat om de kwade trouw van de aanvrager van een merk in de zin van deze bepaling vast te stellen, rekening moet worden gehouden met alle relevante factoren van het concrete geval die bestaan op het tijdstip van indiening van de merkaanvraag. De omstandigheid dat de aanvrager op het tijdstip van indiening van zijn aanvraag weet of behoort te weten dat een derde in het buitenland een merk gebruikt dat kan worden verward met het merk waarvan inschrijving is aangevraagd, volstaat op zich niet om vast te stellen dat de aanvrager te kwader trouw is in de zin van deze bepaling.
3) Artikel 4, lid 4, sub g, van richtlijn 2008/95 moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet de ruimte laat om een bijzondere beschermingsregeling voor buitenlandse merken in te voeren die afwijkt van de regeling waarin deze bepaling voorziet, en berust op het feit dat de aanvrager een buitenlands merk kende of behoorde te kennen.
Gestelde vragen:
1. Geeft het begrip kwade trouw in artikel 4, lid 4, sub g, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, uitdrukking aan een juridische standaard die kan worden ingevuld overeenkomstig het nationale recht, of is het een begrip van EU-recht dat in de hele Europese Unie eenvormig moet worden uitgelegd?
2. Indien het begrip kwade trouw in artikel 4, lid 4, sub g, van richtlijn 2008/95/EG een begrip van EU-recht is, moet het aldus worden opgevat dat het kan volstaan dat de aanvrager het buitenlandse merk op het tijdstip van de aanvraag kende of had moeten kennen of kan de inschrijving slechts worden geweigerd indien aan verdere vereisten betreffende de subjectieve situatie van de aanvrager is voldaan?
3. Kan een lidstaat ervoor kiezen om een specifieke bescherming van buitenlandse merken in te voeren die, wat het vereiste van kwade trouw betreft, afwijkt van artikel 4, lid 4, sub g, van richtlijn 2008/95/EG, bijvoorbeeld door een bijzonder vereiste te stellen dat de aanvrager het buitenlandse merk kende of had moeten kennen?