Parodie: spanning tussen vrijheid van meningsuiting en auteursrecht
Otto Volgenant, 'Parodie de Wilde Weldoener', IEFbe 969. Bijdrage ingezonden door Otto Volgenant, Boekx. Het Hof van Justitie heeft vandaag geoordeeld over een vordering van de erven Vandersteen, die een politieke parodie gemaakt door Vlaams Belang willen verbieden. De voorpagina van het stripboek Suske en Wiske De Wilde Weldoener werd door Vlaams Belang geparodieerd – als voorpagina van een kalender – om hun politieke boodschap te uiten. Is dat toegestaan? Of kan dat met een beroep op het auteursrecht worden verboden?
Het Hof neemt als uitgangspunt dat de parodie een geschikt middel vormt om een mening te uiten. Bij het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken moet een ‘rechtvaardig evenwicht’ worden gewaarborgd tussen enerzijds het recht van auteur en het recht van de gebruikers van beschermd materiaal anderzijds. Daarbij moet met alle omstandigheden van het geval rekening worden gehouden.
De erven Vandersteen vinden dat de parodie van Vlaams Belang een discriminerende boodschap heeft, omdat de personen die in het oorspronkelijke werk de muntstukken oprapen zijn vervangen door gesluierde en gekleurde figuren. Het Europese Hof verwijst de zaak terug naar de Belgische rechter, maar geeft een duidelijke aanwijzing mee. Het mogelijk discriminerende karakter van de parodie moet meewegen in de door de Belgische rechter te maken belangenafweging. Als de parodie inderdaad discriminerend is, dan hebben de erven Vandersteen er rechtmatig belang bij dat De Wilde Weldoener niet met een discriminerende boodschap wordt geassocieerd.
Maar klopt deze redenering wel? Wordt het originele stripalbum De Wilde Weldoener daadwerkelijk geassocieerd met de boodschap van Vlaams Belang? Of is het kenmerk van een parodie juist dat iedereen begrijpt dat er géén ideologisch verband is tussen het origineel en de parodie? Het grondrecht van de vrije meningsuiting komt er bekaaid vanaf in deze uitspraak. Het Luxemburgse Hof van Justitie EU kijkt – zoals vaak – meer naar de specifieke regelgeving van de EU dan naar de grondrechten zoals vastgelegd in het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens. Daarvoor moet je bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg zijn. Uitgangspunt van de vrijheid van meningsuiting is dat dit ook het recht omvat to offend, shock or disturb. Daar kunnen onder omstandigheden beperkingen voor gelden, en die heeft het EHRM in zijn jurisprudentie door de jaren heen ingevuld. Het is jammer dat het Luxemburgse Hof in zaken waarin het over grondrechten gaat niet kijkt naar het werk van hun Straatsburgse collega’s, die daarin gespecialiseerd zijn.
Otto Volgenant, Boekx Advocaten Media & IP
HvJ EU: Ruim baan voor de Europese parodie
HvJ EU 3 september 2014, IEFbe 968, zaak C-201/13 (Johan Deckmyn en Vrijheidsfonds VZW / Helena Vandersteen e.a.)
Zie eerder IEF 12642 en de Conclusie van A-G, IEF 13867. Wanneer een parodie een discriminerende boodschap weergeeft, kan de houder van de rechten op het geparodieerde werk eisen dat dit werk niet met deze boodschap wordt geassocieerd. De wezenlijke en unieke kenmerken van de parodie bestaan erin dat, enerzijds, een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven.
Prejudiciële vragen
„1) Is het begrip ,parodie’ een autonoom Unierechtelijk begrip?
2) Indien ja, dient een parodie de volgende voorwaarden te vervullen of aan de volgende kenmerken te voldoen:
– het vertonen van een eigen oorspronkelijk karakter (originaliteit);
– en wel zodanig dat de parodie redelijkerwijze niet aan de auteur van het oorspronkelijke werk kan toegeschreven worden;
– erop gericht zijn om aan humor te doen of de spot te drijven, ongeacht of de daarbij eventueel geuite kritiek het oorspronkelijke werk of iets dan wel iemand anders raakt;
– de bron vermelden van het geparodieerde werk.
3) Dient een werk nog andere voorwaarden te vervullen of aan andere kenmerken te voldoen om als een parodie bestempeld te kunnen worden?”
Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het in deze bepaling vervatte begrip „parodie” een autonoom Unierechtelijk begrip is.
2) Artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat de wezenlijke kenmerken van de parodie erin bestaan dat, enerzijds, een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen met het bestaande werk en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven. Het begrip „parodie” in de zin van deze bepaling dient niet te voldoen aan zodanige voorwaarden dat de parodie een ander eigen oorspronkelijk karakter vertoont dan louter duidelijke verschillen met het geparodieerde oorspronkelijke werk, redelijkerwijze aan een andere persoon dan de auteur van het oorspronkelijke werk zelf kan worden toegeschreven, betrekking heeft op het oorspronkelijke werk zelf of de bron van het geparodieerde werk vermeldt.
Evenwel moet de toepassing in een concreet geval van de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29 een rechtvaardig evenwicht in acht nemen tussen, enerzijds, de belangen en rechten van de in de artikelen 2 en 3 van deze richtlijn bedoelde personen en, anderzijds, de vrije meningsuiting van de gebruiker van een beschermd werk die zich beroept op de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van dit artikel 5, lid 3, sub k.
Het staat aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle omstandigheden van het hoofdgeding, te oordelen of de toepassing van de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29, in de veronderstelling dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde tekening deze wezenlijke kenmerken van de parodie vertoont, dit rechtvaardige evenwicht in acht neemt.
Zie ook:
AOMB
Het persbericht
Otto Volgenant, Opinie over Parodie De Wilde Weldoener
The IP Kat
Mr-Online
NautaDutilh
Boete voor het niet duidelijk herkenbaar maken van telewinkelen
VRM Algemene Kamer 23 juni 2014, IEFbe 967, dossiernr. 2014/147 (VRM tegen NV Medialaan)De VRM controleerde de uitzendingen van 2BE (16 mei 2014). Tijdens de nachtuitzendingen (15 op 16 mei 2014) start omstreeks 01u30 het programma 'Circus live'. De uitzending bestaat uit de weergave van een reeks opeenvolgende kansspelen (roulette) waaraan kan worden deelgenomen via de website circus.be. Tijdens de hele uitzending wordt de kijker auditief en visueel uitgenodigd en aangespoord om deel te nemen aan het roulettespel, waarvan het spelverloop wordt getoond. Het programma 'Circus live' wordt echter uitgezonden zonder dat de kijker op een duidelijke manier wordt geïnformeerd over de vorm van commerciële communicatie die hier wordt aangeboden. Volgens de VRM moet de uitzending als telewinkelen worden gecatalogeerd. De VRM besluit 2BE een boete van 5.000 euro op te leggen.
Beoordeling
10.1. De algemene kamer van de VRM heeft op grond van artikel 218, § 2, van het Mediadecreet onder meer “de beteugeling van de inbreuken op de bepalingen van dit decreet” tot taak. Naar luid van artikel 52 van het
mediadecreet mogen de aanbieders van omroepdiensten “geen commerciële communicatie uitzenden die in strijd is met de wettelijke bepalingen”.
Aangezien tot op heden geen beslissing van de Kansspelcommissie voorligt waarbij wordt vastgesteld dat door het uitzenden van het betrokken programma enige bepaling van de kansspelwet of van zijn uitvoeringsbesluiten wordt geschonden, is de algemene kamer VRM van oordeel dat de vereiste feitelijke en juridische grondslag vooralsnog niet aanwezig is om tot een inbreuk op artikel 52 van het Mediadecreet te besluiten.
10.2. Uit de beelden en het onderzoek blijkt dat het betrokken programma ‘Circus live’ tijdens de gehele duur van 3 uur en 35 minuten op geen enkele wijze visueel en/of akoestisch als telewinkelen herkenbaar wordt gemaakt. Ook al is dit te wijten aan een vergissing in hoofde van de omroeporganisatie en daargelaten de vraag of het herkenbaar maken van het telewinkelprogramma intussen beantwoordt aan de voorschriften van
het Mediadecreet, dit doet geen afbreuk aan de gedane vaststellingen tijdens de onderzochte periode.
De algemene kamer stelt dan ook een inbreuk vast op de bepalingen van de artikelen 79, § 1, en 82, § 1, 1°, van het Mediadecreet.
Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met de duur van het programma en een eerdere inbreuk wegens het onduidelijk herkenbaar maken van telewinkelen (beslissing 2013/025 d.d. 28 oktober 2013). Daarom is een administratieve geldboete van 5000 euro in dit geval dan ook een gepaste sanctie.
In de tijdschriften/dans les revues 2014-08
Berichten Industriële Eigendom
Artikelen
Recent SPC case law – Tjibbe Douma and Margot Kokke
Bescherming van knowhow in Nederland: huidige stand van zaken en vooruitblik aan de hand van de ontwerp richtlijn bescherming bedrijfsgeheimen – Deel I – Maarten Schut en Sophie van Loon
Rechtspraak
Octrooirecht
Nr. 39 Hoge Raad 4 april 2014, Medinol/Abbott, ECLI:NL:HR:2014:816, IEF 13726 – met noot van D.F. de Lange
Handelsnaamrecht
Nr. 40 Gerechtshof Den Haag 6 mei 2014, Prae/Artiestenverloningen B.V., ECLI:NL:GHDHA:2014:1583, IEF 13819 – met noot van M.F.J. Haak
Rechtspraak in het kort
Octrooirecht
Nr. 41 Rechtbank Den Haag 18 juni 2014, MBI/Shimano, IEF 13955
Nr. 42 Rechtbank Den Haag 23 juli 2014, Bayer/Sandoz, IEF 14076
Procesrecht/Auteursrecht
Nr. 43 Gerechtshof Den Bosch 25 maart 2014, Art & Allposters B.V./Stichting Pictoright, IEF 13686
Procesrecht/Octrooirecht
Nr. 44 Gerechtshof Den Haag 22 april 2014, Minrin Melt Ferring B.V./Reprise Biopharmaceutics, LLC te New York City en vijf andere Amerikaanse partijen, IEF 13852
Auteursrecht
Nr. 45 Rechtbank Zeeland-West Brabant 2 mei 2014, Meubelindustrie Het Anker Druten BV/Montis Holding BV, IEF 13843
Reclamerecht
Nr. 46 Hof van Justitie EU 13 maart 2014, Zaak C-52/13, Posteshop SpA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato en Presidenza del Consiglio dei Ministri, IEF 13643
Geografische aanduiding
Nr. 47 Hof van Justitie EU 8 mei 2014, Zaak C-35/13, Associazione Industriali delle Carni e dei Salumi en Kraft Foods Italia SpA/ Associazione fra produttori per la tutela del “Salame Felino” en twaalf andere partijen (leden van de producentenvereniging), IEF 13836
IER
VizIER
Nr. 34 Monsterneming onder Verordening (EU) nr. 608/2013/F.W.E. Eijsvogels p. 231
Artikelen
Nr. 35 Het Ryanair/PR Aviation-arrest: de luchtbrug tussen de OHP-regels en concurrenten /D. van Eek p. 235
Nr. 36 Ashby Donald; commercial speech en uitingsvrijheid in het auteursrecht
/M. de Cock Buning p. 242
Jurisprudentie
Auteursrecht
Nr. 37 Europees Hof voor de Rechten van de Mens 10 januari 2013 (Ashby Donald e.a./Frankrijk) p. 246
Merkenrecht
Nr. 38 Hof van Justitie EU 14 november 2013 (Environmental Manufacturing/OHIM, Wolf), m.nt. P.G.F.A. Geerts en A.M.E. Verschuur p. 251
Nr. 39 Gerechtshof Den Haag 10 december 2013 (Promodyne), m.nt. A.M.E. Verschuur p. 259
Quantum en Quantum ICT zijn gelijke tekens
Hof van Beroep Brussel 29 april 2014, IEFbe 966 (Quantum Corporation tegen Quantum ICT)Merken. Domeinnamen. Handelsnamen. Quantum Corporation is houder van diverse woordmerken QUANTUM en wereldwijd actief in de ICT, meer bepaald in het beheer van data, alsmede de archivering en het herstel daarvan. Quantum ICT optimaliseert overdracht van gegevens via het telefoonnetwerk en het internet en is houder van merk QUANTUM ICT. ICT is beschrijvend, ook in combinatie met Quantum. De tekens zijn dus gelijk en een van risico van verwatering is voldoende aannemelijk. Aan de cumulatieve voorwaarden uit artikel 4 Domeinnaamwet wordt niet voldaan. Omdat partijen onder dezelfde handelsnaam actief zijn in dezelfde sector en binnen hetzelfde geografische gebied, is er verwarringsgevaar tussen de handelsnamen.
1. Appellante, de vennootschap naar Amerikaans recht Quantum Corporation, is een onderneming die aanvoert wereldwijd actief te zijn in de sector van "Informatie Communicatie Technologie" ("ICT") en meer bepaald in het beheer van data, alsmede de archivering en het herstel daarvan.
Zij stelt hiertoe producten en diensten ontwikkeld te hebben, zoals geïntegreerde producten met disks, cassettes, encryptie van gegevens, databeheer software, evenals "intelligente" producten die vanuit een centraal punt back-up en archiefsystemen beheren en controleren.
(...)
2. Geïntimeerde, de NV Quantum ICT voert aan diensten aan te bieden inzake installatie en onderhoud van telefooncentrales, van actieve netwerkelementen en van beveiliging van netwerken, van switches voor datanetwerken evenals van software voor beveiliging van datanetwerken. Haar activiteit zou hoofdzakelijk geconcentreerd zijn rond de optimalisatie van de overdracht van gegevens via het telefoonnetwerk en het internet.
12. (...)
Wat de identiteit betreft tussen het gelaakte teken QUANTUM ICT zoals gebruikt door Quantum ICT en de woordmerken van Quantum Corporation, stelt het hof vast dat het gelaakte teken bestaat uit twee woordelementen of tekens, te weten Quantum en ICT. ICT is louter beschrijvend en staat voor "Informatie Communicatie Technologie". Dit teken heeft geen onderscheidend vermogen en vervult niet de functie van het merk, te weten de aanduiding van de herkomst van de dienst, doch duidt louter de deinst zelf aan. De combinatie van het teken QUANTUM met het teken ICT doet niets af aan hetgeen voorafgaat of maakt met andere woorden de combinatie van beide tekens niet onderscheidend op zich.
Hetgeen voorafgaat, geldt zowel op visueel als op auditief en begripsmatig vlak.
(...)
13. Gelet op hetgeen voorafgaat besluit het hof dat het teken QUANTUM ICT in zijn geheel beschouwd in vergelijking met de merken QUANTUM van Quantum Corporation verschillen vertoont die dermate onbeduidend zijn dat zij aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen en dat derhalve dient besloten te worden tot de gelijkheid van de vergeleken tekens en merken.15. (...)
Er kan niet ernstig betwist worden dat er in casu minstens een dreiging bestaat dat het gelaakte gebruik van de tekens "QUANTUM ICT" en "QUANTUM" door Quantum ICT afbreuk zou doen aan de herkomstfunctie of het onderscheidend vermogen van de ingeroepen merken van Quantum Corporation, hetgeen de wezenlijke functie van deze merken is. Het is immers, gelet op alle concrete omstandigheden van de zaak, waaronder het gegeven dat de beide partijen actief zijn in de ICT-sector en in die mate concurrerende activiteiten hebben, voldoende aannemelijk dat er een grote kans bestaat dat het gedrag van het relevante publiek in de toekomst zal wijzigen, omdat dit ervan zal uitgaan dat de ICT-waren en - diensten die door Quantum ICT geleverd worden onder de door haar gebruikte tekens, waren en diensten zijn die geleverd worden door Quantum Corporation, zijnde de houder van de merken "Quantum" waarvan sprake in het feitenrelaas, die deze merken reeds 30 jaar voor waren en diensten waarvoor ze werden ingeschreven (hetgeen door Quantum ICT niet wordt betwist). Aldus is er voldoende aannemelijk dat er een risico op verwatering bestaat van de merken van Quantum Corporation (...)
18. (...)
Aangezien één van de voorwaarden van artikel 4 van de Domeinnaamwet niet vervuld is, is de vordering van Quantum Corporation gesteund op dit artikel, ongegrond.
21. (...)
Daarenboven zijn de partijen beiden onder dezelfde handelsnaam actief in minstens deels dezelfde sector, met name deze van de ICT (cfr. supra), en zijn zij in die mate elkaars concurrenten, zelfs indien de waren en diensten die zij in concreto aanbieden niet allemaal identiek of soortgelijk zijn en/of volledig hetzelfde doelpubliek hebben (cfr. de waren en diensten waarvoor het Benelux0-merk Quantum ICT ingeschreven werd).Ten slotte zijn beide partijen actief binnen hetzelfde geografische gebied, aangezien Quantum ICT actief is in België en Quantum Corporation wereldwijd, en dus onder meer in België.
Met succes WMPC-beroep bij huisvuilophaling zonder toelating
Hof van Beroep Gent 18 november 2013, IEFbe 906 (Revetkoo tegen Leefbaar Wonen Kringloopcentrum - erkenning huisvuilophaling)Marktpraktijken. Partijen houden zijn ophalers en selectieve inzamelaars van bruikbare en duurzame verbruiksgoederen en hebben daartoe erkenning en overeenkomsten overlegt. Appellante beschikt over erkenning als overbrenger van niet gevaarlijke afvalstoffen, maar toont niet een exclusief recht tot ophaling aan. De aard van de (rechts)persoon noch het handelskarakter zijn relevant om van een 'onderneming' in de zin van 2 2 WMPC te spreken; de aard van de activiteit is determinerend. Appellante legt geen overeenkomst voor waaruit de opdracht tot inzameling blijkt, daarom kan geïntimeerde zich op 95 WMPC beroepen wanneer er ophalingen zonder toelating worden verricht.
7. "in tegenstelling tot [geïntimeerde] , legt [appellante] geen overeenkomst met IVBO (intercommunale voor vuilverwijdering en -verwijzing in Brugge en Ommeland) voor, waarbij zij opdracht kreeg tot selectieve inzameling van de bruikbare, duurzame verbruiksgoederen met het oog op hergebruik en reclyclage.
(...)
Weliswaar beschikt [geïntimeerde] niet over een exclusief recht tot ophaling, wat [geïntimeerde] trouwens nooit heeft gesteld, zij kan zich beroepen op art. 95 WMPC wanneer [appellante] ophalingen verricht zonder enige toelating van de betrokken overheden en aldus op een oneerlijke wijze de belangen schaadt van ondernemingen of verenigingen die hetzelfde doel nastreven"
8. Gelet op wat voorafgaat zijn er naar het oordeel van het hof geen redenen om, zoals door appellante in ondergeschikte orde gevorderd, het stakingsbevel te beperken tot de steden Brugge en Blankenberge.
Er is evenmin aanleiding om de door de eerste rechter opgelegde dwangsom van 6.500,00 EUR per overtreding van het opgelegde stakingsbevel te herleiden tot 250,00 EUR.
De onbestaande auditieve gelijkenis tussen figuratieve voorstelllingen
Hof van Beroep Brussel 29 april 2014, IEFbe 964 (POM Wonderful LLC tegen X)Merkenrecht. X heeft een Beneluxbeeldmerk POM 1247700 gedeponeerd in mei 2012. Opposante POM Wonderful roept merkrechten in die verbonden zijn aan drie Gemeenschapsmerken `POM ´: 6198253, 4704276 en 6275754. De oppositie is gericht tegen alle waren en diensten waarvoor het merk is ingeschreven op grond van artikel 2.14.1a en 2.3.b BVIE. Het hof verwerpt de vordering, omdat de tekens geen overeenstemming vertonen. Op auditief vlak valt er geen overeenstemming te ontwaren aangezien het een figuratieve voorstelling betreft die niet voor verwoording vatbaar is. Ook conceptueel is er geen gelijkenis.
29. Op auditief vlak valt er geen overeenstemming te ontwaren aangezien een figuratieve voorstelling, zoals het teken van verweerder, niet voor 'verwoording' vatbaar is. Het teken kan niet worden uitgesproken.
De auditieve gelijkenis is dus een onbestaande.
30. De betrokken tekens zijn ook conceptueel niet overeenstemmend: er is geen begripsmatige inhoud verbonden aan de betrokken tekens en ze zijn geheel verschillend opgevat in hun verschijningsvorm.
Het woord 'POM' heeft geen betekenis en is nuchter. De figuur in het teken van verweerder staat evenmin voor een begrip en is fantasierijk.
31. Zodoende moet worden besloten dat de tekens geen enkele overeenstemming vertonen.
32. Bij ontstentenis van enige overeenstemming tussen de tekens behoeft de vraag naar het overeenstemmend karakter van de waren en diensten geen verder onderzoek.
Enig verwarringsgevaar kan niet voorhanden zijn.
Jaarverslag Orde van Octrooigemachtigden over Benelux Patent Platform
Nederlandse Orde van Octrooigemachtigden, Orgaan 236, Convocaat en jaarverslag 2013.Pagina 11: Internet bereikbaarheid blijft essentieel. Onderdeel hiervan is het Benelux Patent Platform/IT samenwerking: Op 14 februari 2013 was de kick-off van dit platform. Het systeem is eerst getest en live gegaan in België. In Nederland zal deze in november 2014 live gaan. Het online filing systeem zal worden vernieuwd en een ‘my page’ wordt geïntroduceerd.
Lees verder
Nietig octrooi voor elektronisch betalen
Hof van Beroep Brussel 1 april 2014, IEFbe 961 (Luc tegen Atos Worldwide)Octrooirecht. Nietigheid wegens gebrek uitvinderswerkzaamheid. Atos heeft in 1999 een toestel “X-ZAM/SMASH” op de markt gebracht, bestemd voor elektronisch betalen. Eiser was houder van een octrooi BE 927 met als voorwerp een “mobiele interface met GSM protocol voor elektronisch bankieren”. In eerste aanleg is het octrooi van appellant nietig verklaard. Het hof besluit dat de uitvinding niet voldoet aan de voorwaarde van de uitvinderswerkzaamheid. Deze voorwaarde was reeds op 4 oktober 1999 niet vervuld, waardoor de nietigverklaring met terugwerkende kracht (ex tunc) geschiedt.
1. (…) Atos heeft in 1999 een toestel "X-ZAlvllSMASH" op de markt gebracht, bestemd voor elektronisch betalen. Dit toestel y3s aangesloten op het vaste telefonienetwerk. Aangezien het op een vast netwerk aangesloten diende te zijn, kon het niet gebruikt worden zonder aan de muur te zijn gekoppeld via een kabel.
2. De heer […] was houder van een Belgisch octrooi BE 1 012 927, hierna "BE 927", met als voorwerp een 'mobiele interface met GSM-protocol voor elektronisch bankieren", door de Dienst voor de Industriële Eigendom verleend op 5 juni 2001, met aanvangsdatum (datum indiening aanvraag) 4 oktober 1999, Het betrokken octrooi wed toegekend zonder voorafgaand onderzoek van zijn octrooieerbaarheid, zonder waarborg voor zijn waarde of van de juistheid van de beschrijving der uitvinding en op eigen risico van de aanvrager (cfr. stuk I van de heer […]).
20. (…) Aangezien er aanwijzingen bestonden in de stand van de techniek die de gemiddelde vakman, geconfronteerd met het technisch probleem, ertoe zouden gebracht hebben om deze stand van de techniek te wijzigen of aan te passen op basis van deze aanwijzingen ten einde de uitvinding te realiseren, aangezien BE 927 niet verder reikt dan de eenvoudige logische ontwikkeling van de stand van de techniek, en aangezien blijkt dat de vakman op de datum van de octrooiaanvraag (in casu 4 oktober 1999) op basis van zijn kennis van de stand van de techniek, op voor de hand liggende wijze tot hetgeen als uitvinding wordt opgeëist, zou gekomen zijn, voldoet de uitvinding niet aan de voorwaarde van uitvinderswerkzaamheid (en dus aan artikel 6 BOW).
23. Atos vordert de nietigverklaring van BE 927 met terugwerkende kracht. De nietigverklaring is ex tunc. Hiervoor werd uiteengezet waarom het hof oordeelt dat het voorwerp van het octrooi BE 921 niet voldoet aan de wettelijke voorwaarde van de uitvinderswerkzaamheid. Deze voorwaarde was reeds op 4 oktober 1999 niet vervuld.
Pas de bonne foi pour les produits contrefaits
Cour d'Appel de Bruxelles 20 mars 2014, IEFbe 960 (Silk & Co contre Jean Cassegrain)Droit d'auteur. Contrefaçon. Dommages et intérêts. Critères d'appréciation. Sous sa marque Longchamp, Cassegrain distribue des sacs, incorporant le modèle représenté ci-après. Dans le courant de l'année 2005, Silk & Co met sur le marché des sacs incorporant les modèles de Cassegrain. Silk & Co ne peut donc exciper d'une quelconque bonne foi. Il ne peut être soutenu que la somme forfaitaire de 60,00 € par sac allouée par le premier juge dépasse les limites d'une juste modération. La cour écarte des débats les conclusions de Silk & Co, reçoit l'appel mais le dit non fondé et met les dépens d'appel à charge de Silk & Co et la condamne à payer à Cassegrain une indemnité de procédure de 7.000,00 €.
9. Eu égard à la notoriété des sacs Longchamp et plus particulièrement des modèles Pliage, Silk & Co ne pouvait ignorer que les sacs qu’elle importait de Chine – pays mondialement connu pour ses exportations de produits contrefaisants – constituaient des contrefaçons, d’autant plus évidentes qu’il s’agissait de copies à l’identique des modèles déposés. Elle ne peut donc exciper d’une quelconque bonne foi. Comme la contrefaçon concerne des dessins et modèles (et pas des produits), il importe peu, pour l’appréciation de la bonne foi, que les produits n’auraient pas porté de signes distinctifs.
(...)
10. (...) En tenant compte de toutes les composantes du dommage (atteintes au monopole et au prestige de la marque, dépréciation des exemplaires originaux, perte des investissements, dommage moral, perte de chiffres d'affaires, frais d’exposer en vue de protéger la propriété intellectuelle, etc.), il ne peut être soutenu que la somme forfaitaire de 60,00 € par sac allouée par le premier juge dépasse les limites d'une juste modération.
(...)
Si le montant total est élevé, c'est uniquement en raison du nombre très important de produits contrefaisants : soutenir, comme l'a fait Silk & Co en termes de plaidoiries, qu'il y aurait lieu d'appliquer un plafond ou de globaliser le montant du dédommagement indépendamment de l'ampleur quantitative de la contrefaçon, reviendrait à décerner un brevet d'impunité aux très gros contrefacteurs pour ce qui excède ure certaine limite, ce qui ne peut être admis.