Merkaanvraag FC Barcelona-schild mist onderscheidend vermogen
Gerecht EU 10 december 2015, IEFbe 1613; ECLI:NL:EU:T:2015:952; T-615/14 (FC Barcelona)Merkenrecht. FC Barcelona heeft merkaanvraag gedaan voor de de omlijning van haar FCB-logo. Het OHIM verwierp deze aanvraag en het Gerecht gaat hierin mee. Volgens het Gerecht bezit het teken geen karakteristieken die de aandacht van de consument kan trekken en zal slechts als een vorm worden waargenomen. Het beroep wordt afgewezen op grond van gebrek aan onderscheidend vermogen.
58. Il convient de considérer que quasiment aucun des éléments de preuve ne concernent spécifiquement la marque demandée. En effet, ils se rattachent surtout à l’écusson du club de football de Barcelone, aux lettres majuscules « F », « C » et « B », initiales du nom du club, à la combinaison des couleurs bleu et rouge, qui sont celles du tee-shirt de l’équipe de football, et au drapeau catalan ainsi qu’à celui de la ville de Barcelone. En ce qui concerne les éléments de preuve consistant en des impressions du site « www.fcbarcelona.es », où apparaissent uniquement l’écusson de la requérante, il y a lieu d’observer que, au regard des impressions des sites Internet, ces preuves ne concernent pas les produits et services en cause. De même, s’agissant des éléments de preuve consistant en des publications du club de football de Barcelone, par lesquels la requérante cherche à démontrer qu’elle a utilisé la marque demandée pour la prestation des services éducatifs ou culturels compris dans la classe 41, il n’est pas possible d’établir, sur la base de ceux-ci, quel est le public pertinent auquel ils ont été adressés. En tout cas, ce public pertinent semble être limité à la communauté autonome de Catalogne (Espagne) ou à l’Espagne, étant donné que le texte est écrit en catalan, tandis que les signes utilisés consistent en un écusson coloré dont les contours coïncident avec ceux de la marque demandée et sur lequel se superposent les slogans suivants, rédigés en catalan : « Som el que mengem » (nous sommes ce que nous mangeons), « Som el que respectem » (nous sommes ce que nous respectons), « Som el que ens proposem » (nous sommes ce que nous nous proposons) ou « Som el que fem » (nous sommes ce que nous faisons).
59. En tout état de cause, la requérante n’a produit aucune déclaration des milieux concernés permettant d’établir que le signe en question était perçu par le public pertinent comme une indication de l’origine commerciale des produits et services en cause dans l’ensemble de l’Union.
60. Ainsi, il y a lieu de juger que, eu égard à la jurisprudence citée au point 48 ci-dessus, même si l’on considérait que la marque avait été utilisée comme un signe, aucun des éléments de preuve présentés par la requérante ne permet d’établir que les milieux intéressés ou, à tout le moins, une fraction significative de ceux-ci, identifient grâce à la marque demandée les produits et services visés par celle-ci. Les éléments de preuve présentés permettent seulement d’établir que le signe dont l’enregistrement a été demandé a été utilisé par la requérante tant en ce qui concerne lesdits produits et services que dans le cadre de différentes activités promotionnelles. Cependant, ils ne permettent pas d’établir que ledit signe sera perçu par le public pertinent comme une indication de l’origine commerciale des produits et services en cause.
Merkdepot eigen achternaam GELDOF nietigverklaard
Rechtbank van Koophandel Gent 9 april 2015, IEFbe 1612 (Engicon e.a. tegen Geldof)Merkenrecht. Recht op gebruik eigen naam. Depot ter kwader trouw. Eiseressen exploiteren een bedrijf in metaalconstructies onder de handelsnaam “Geldof metaalconstructie”. Zij vorderen, op grond van deze oudere handelsnaam, de doorhaling van het door mevrouw Geldof gedeponeerde Benelux merk GELDOF en beroepen zich hierbij op depot ter kwader trouw. De rechtbank oordeelt dat er inderdaad sprake van kwader trouw is nu zonder toestemming en concrete intentie tot gebruik is gedeponeerd en vernietigt het merkdepot. De vordering tot een verbod op nieuwe registratie wijst de rechtbank af, omdat zij niet kan ingrijpen op uitoefening van hypothetische rechten.
Registratie ter kwader trouw
Kwade trouw wordt in ieder geval uitgesloten wanneer de merkhouder, dan wel een andere relevante voorgebruiker, de toestemming tot gebruik zou hebben gegeven. Te dezen komt het gebruik van de benaming "GELDOF". in de overeenkomst van overdracht van aandelen afgesloten tussen partijen, op twee plaatsen aan bod.
(…)
Het staat vast dat er in hoofde van verweerster ten tijde van het depot geen concrete intentie was het zelf als merk te gebruiken voor de aanduiding van waren of diensten, maar eerder als een instrument om de activiteiten van eiseressen te belemmeren in hun (verdere) gebruik van de handelsnaam "GELDOF" terwijl de ingebrekestelling zelf bewijst dat dit gebruik in hoofde van eiseressen nog actueel was.Elke uittegging van de overeenkomst die erop zou neerkomen dat de voornoemde relevante bepalingen ervan een toestemming uitmaken voor verweerster en verkopende partu, om tot een onmiddellijk depot als Benelux woordmerk over te gaan, is niet bestaanbaar met het overige van de inhoud van de overeenkomst.
Het staat vast dat verweerster niet de toestemming van de houder van de oudere handelsnaam had bekomen tot depot van een identieke benaming voor soortgelijke waren of diensten.Ten overvloede bieden de na tussenvonnis van 26.06.2014 door verweerster bijgebrachte stukken, ongeacht of zij voldoen aan het tegensprekelijk karakter van de procedure, geen bewus van het feit dat zij voorbereidingen getroffen heeft om na 1 januari 2014 onder de eisen naam "GELDOF" zelfstandige activiteiten te ontwikkelen: de interne nota's, haalbaarheids- en opportuniteitsstudies bevatten niet de minste verwijzingen naar een toekomstige bedrijvigheid onder de benaming "GELDOF".
Een en ander is niet van aard haar kwade trouw te weerleggen.De omstandigheid van kwade trouw dient beoordeeld te worden op het tijdstip van het depot en rekening houdend met alle begeleidende omstandigheden (HvJ 11juni 2009, Lindt & Sprtigli/ Franz Hauswirth, C-529l07, BIE 2009, 59)
(…)Deze omstandigheden worden zonder ultzondering aangetroffen in het concreet litigieus geval: er is sprake van een gelijk teken voor dezelfde concurrerende activiteiten in een beperkte markt waar het verwarringrisico acuut is, terwijl de ware bedoelingen van de deposant ten tijde van het depot niet stroken met de goede trouw.
Het volstaat dat deze voorwaarden verenigd zijn om van een depot ter kwader trouw te kunnen spreken: de sanctie is geen andere dan de nietigverklaring van de registratie'
Aan het onderdeel van de vordering om verweerster verbod op te leggen om de naam "GELDOF", of enige daarmee overeenstemmende naam op enigerlei wijze als merk' in welk register dan ook, te deponeren voor identieke of soortgelijke waren en diensten als de waren en diensten waarvoor eiseressen het teken "GELDOF" gebruiken, op straffe van een dwangsom, kan geen gevolg gegeven worden gegeven.
De rechtbank is niet bij machte om anticipatief in te grijpen op de uitoefening van hypothetische toekomstige rechten.
BMM Student Award 2016
Studenten die een scriptie of een artikel hebben geschreven over een onderwerp dat voor BMM-leden van belang kan zijn, worden van harte uitgenodigd deze in te zenden, via hun scriptiebegeleider of per email: secretariaat@bmm.nl. Om mee te dingen naar de student award 2016 dient de inzending uiterlijk op 31 december 2015 door de jury te zijn ontvangen.
De winnende bijdrage zal in zijn geheel worden gepubliceerd op de BMM- website en, al dan niet in verkorte vorm, in het BMM-Bulletin. Het reglement kan geraadpleegd worden op www.bmm.nl. De BMM Student award wordt komend jaar tijdens de voorjaarsvergadering uitgereikt.
Tranférer le nom de domaine Ryanair.lu
Tribunal d'arrondissement de Luxembourg 18 november 2015, IEFbe 1610 (Ryanair.lu)Décision envoyée par Vincent Wellens, NautaDutilh. Au vu de toutes ces considérations, il y a lieu de retenir que la demande de la société Ryanair dirigée contre X est uniquement fondée sur base de la responsabilité délictuelle et qu'il y a lieu d'ordonner à X de transférer à ses frais le nom de domaine www.ryanair.lu à la société Ryanair. Il y a également lieu de condamner X à payer à la société Ryanair des dommages et intérêts à hauteur de 1.500 euros à titre de dommage moral.
Mock-trial under the 18th draft of the Rules of Procedures for the UPC
On 22 January 2016, EPLIT will run a mock-trial under the 18th draft of the Rules of Procedure for the Unified Patent Court (UPC). The case to be tried is between Improver Corporation and Remington Consumer Products and concerns a depilatory device, better known as the "Epilady" case. This case was litigated in the late 1980's and early 1990's before various national courts in Europe with drastically different outcomes. For that reason it serves as a reminder of why further harmonization of patent litigation in Europe is a worthy cause. The mock-trial will be staged before the Local Division of the UPC in Munich.
The panel of judges will consist of Prof Haedicke (Oberlandesgericht in Düsseldorf), Mr Zigann (Landgericht in Munich) and Mr Van Walderveen (District Court in The Hague). The panel has been extended with a technical judge, Mr Klein (formerly of the Boards of Appeal of the European Patent Office). The patent proprietor (Improver) will be represented by Rainer Beetz (Sonn and Partner, AT) and Leythem Wall (Finnegan Europe LLP, GB). The alleged infringing party (Remington) will be represented by Marek Lazewski (Lazewski Depo and Partners, PL) and Jan Stein (Ipracraft AB, SE).
The day will begin with a case management conference (CMC) in the morning, and the afternoon will comprise of the oral hearing. This will be followed by a questions and answers session for the audience.
The event will take place in the Sofitel Bayerpost, Bayerstrasse 12, Munich.
The admission fee is EUR 395 for EPLIT members and EUR 495 for non-EPLIT members. This will include lunch, as well as coffee and other refreshments and snacks throughout the day, and a drinks reception after the proceedings have concluded.
Places are limited so we advise you to register as early as possible by sending the application form to the EPLIT secretariat
Aantal taksen afgeschaft en verhoging 10% van de instandhoudingstaksen
Taksen en bijkomende taksen vanaf 1 januari 2016, Koninklijk besluit betreffende de taksen en toeslagen inzake uitvindingsoctrooien en aanvullende beschermingscertificatenOverwegende dat het Wetboek van economisch recht de vaststelling van een aantal taksen door de Koning facultatief maakt; dat dit besluit, gebruik makend van deze mogelijkheid, een aantal taksen afschaft; dat het met name de volgende taksen betreft : de taksen voor de kennisgeving van een overdracht, een overgang of een verlening van een licentie op een octrooiaanvraag, een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat (12 euro elk), de taks voor de indiening van het verzoek tot het bekomen van een nieuwheidsonderzoek van het internationale type (6 euro), en de taks voor de opeising van een voorrangsrecht (12 euro per opgeëist voorrangsrecht);
Overwegende dat dit besluit bovendien voorziet in een verhoging met 10% van de jaarlijkse instandhoudingstaksen van de octrooien en de aanvullende beschermingscertificaten, alsook van de toeslagen voor laattijdige betaling van de jaartaksen; dat dit gerechtvaardigd wordt door het feit dat de bedoelde jaartaksen en toeslagen niet meer geïndexeerd werden sinds 2007; dat overigens kan worden opgemerkt dat België behoort tot de landen van de Europese Octrooiorganisatie met de laagste toepasselijke tarieven op vlak van octrooien (...) Tabellen:
Tabellen via LegalWorld:
Te innen taksen | Tot en met 31 december 2015(bedrag in euro) | Vanaf 1 januari 2016 (bedrag in euro) |
Melding van smaadveroordeling in nieuwe boeken, geen schending 10 EVRM
EHRM 3 december 2015, IEFbe 1607; Requête no 30936/12 (Prompt tegen Frankrijk)Uit het persbericht: Vrijheid van meningsuiting. Prompt heeft een boek geschreven over de, nog steeds onopgeloste, dood van een vier-jarig jongetje. Het boek maakt melding van de moord op de vermeende dader door de vader en van het feit dat de moeder later wordt vervolgd voor de moord op het jongetje. Beide ouders starten een procedure op grond van smaad tegen Prompt. In de nationale procedures wordt Prompt veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de ouders. Tevens moet hij in elk nieuw exemplaar melding maken van deze veroordeling.
Het Hof oordeelt dat er geen schending van artikel 10 EVRM is. Er is geen strafrechtelijke boete opgelegd aan Prompt. Daarnaast reiken de nationale uitspraken niet zo ver dat de boeken uit de circulatie moeten worden gehaald en geldt het vermelden van de veroordeling alleen voor nieuwe exemplaren.
Verordening energielabels van stofzuigers niet vernietigt
Gerecht EU 11 november 2015, IEFbe 1606; ECLI:EU:T:2015:836 (Dyson)Reclamerecht. Energielabels. Richtlijn 2010/30/EU. Vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten. Verzoekster vordert de vernietiging van de Gedelegeerde verordening (EU) nr. 665/2013 en baseert dit op de onbevoegdheid van de Commissie, schending van gelijke behandeling en ontoereikende motivering van de bestreden verordening. Alle drie de middelen worden afgewezen en het beroep wordt verworpen.
Eerste middel, eerste onderdeel - onbevoegdheid Commissie
67. Tot afwijzing van deze grief volstaat het op te merken dat zij berust op uiterst speculatieve gegevens, waarbij geen sprake kan zijn van een kennelijk onjuiste beoordeling in de bestreden verordening.
Eerste middel, tweede onderdeel - onbevoegdheid Commissie
72. Het tweede onderdeel van verzoeksters eerste middel stelt in wezen kennelijk onjuiste beoordeling door de Commissie doordat zij geen informatieplicht over het verbruik van verbruiksgoederen, namelijk van de zakken en filters, heeft opgelegd, terwijl enerzijds de Commissie gehouden was de aan de consumenten verstrekte informatie over de tijdens het gebruik verbruikte essentiële hulpbronnen af te bakenen en anderzijds de zakken en filters tijdens het gebruik essentiële hulpbronnen zijn.
73. Weliswaar blijkt uit artikel 1, lid 2, van richtlijn 2010/30 dat zij „van toepassing [is] op energiegerelateerde producten met een significant direct of indirect effect op het energieverbruik en, waar van toepassing, op het verbruik van andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik”.
74. Dat neemt niet weg dat artikel 2, onder c), van richtlijn 2010/30 onder „andere belangrijke hulpbronnen” in de zin van deze richtlijn „water, chemische stoffen en alles wat een product bij normaal gebruik voorts verbruikt” verstaat.
76. Derhalve moet verzoeksters grief betreffende in wezen kennelijk onjuiste beoordeling over het gebrek aan informatie over verbruiksgoederen worden afgewezen.
Derde middel - schending gelijkheidsbeginsel
103. Volgens de rechtspraak is een uniforme behandeling van verschillende situaties gerechtvaardigd indien zij berust op een objectief en geschikt criterium (zie in die zin arrest Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., punt 38 supra, EU:C:2008:728, punt 47).
104. Nagegaan moet dus worden of de door de Commissie aangevoerde rechtvaardigingsgronden objectief en geschikt zijn gelet op de bij richtlijn 2010/30 nagestreefde doelstellingen.
107. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de Unierechter de Unie-autoriteiten in het kader van de uitoefening van de hun opgedragen bevoegdheden een ruime beoordelingsbevoegdheid toekent op gebieden waarop van hen politieke, economische en sociale keuzes worden verlangd en wanneer zij ingewikkelde beoordelingen moeten maken, maar zelfs wanneer zij een dergelijke bevoegdheid hebben, moeten de Unie-autoriteiten hun keuze baseren op objectieve en geschikte criteria, die in een passende verhouding staan tot het door de betrokken wetgeving nagestreefde doel, daarbij rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden en de op het tijdstip van de vaststelling van de betrokken handeling beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens (zie arrest Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., punt 38 hierboven, EU:C:2008:728, punten 57 en 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
108. In casu moest de Commissie, bij de uitoefening van haar beoordelingsbevoegdheid tot vaststelling van de bestreden verordening, haar keuze betreffende methoden om de energie-efficiëntie te meten, baseren op objectieve criteria overeenkomstig de bij richtlijn 2010/30 nagestreefde doelstellingen, namelijk de consumenten betrouwbare en uniforme informatie te verstrekken zodat zij kunnen kiezen voor efficiëntere producten.
109. Dienaangaande zijn, zoals blijkt uit de punten 70 tot en met 75 van het onderhavige arrest, de tests met gedeeltelijk gevulde stofcontainer zelf niet „circulair” tussen laboratoria getest, zodat de reproduceerbaarheid ervan kon worden betwist.
110. De omstandigheid dat de door verzoekster voorgestane tests niet tegelijk voldoen aan de criteria van betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en reproduceerbaarheid, vormt derhalve een objectieve reden die een uniforme behandeling van stofzuigers met verschillende technologieën, namelijk stofzuigers „met zak” en stofzuigers „zonder zak”, rechtvaardigt.
Tweede middel - ontoereikende motivering
121. Daaruit volgt dat artikel 7 van de bestreden verordening weliswaar niet uitdrukkelijk en in bijzonderheden de specifieke redenen uitlegt die de Commissie ertoe hebben gebracht te kiezen voor de meetmethoden die in de bestreden verordening in aanmerking zijn genomen.
122. Maar dat neemt niet weg dat wanneer het, zoals in casu, gaat om een handeling van regelgevende aard, in de motivering kan worden volstaan met de vermelding enerzijds van de situatie in haar geheel die tot de vaststelling ervan heeft geleid, en anderzijds van de daarmee nagestreefde algemene doelstellingen (arresten van 3 juli 1985, Abrias e.a./Commissie, 3/83, Jurispr., EU:C:1985:284, punt 30, en 10 maart 2005, Spanje/Raad, C‑342/03, Jurispr., EU:C:2005:151, punt 55).
123. Indien het door de instelling nagestreefde doel in wezen blijkt uit een handeling van algemene toepassing, zou het voorts te ver gaan om voor elke technische keuze een specifieke motivering te verlangen (zie arrest van 7 september 2006, Spanje/Raad, C‑310/04, Jurispr., EU:C:2006:521, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
129. Om dezelfde redenen was de Commissie niet gehouden nader uit te leggen waarom zij in artikel 7 van de bestreden verordening het onderzoek van de tests van energie-efficiëntie en het reinigingsvermogen van de stofzuiger met een gevulde stofcontainer wegens de stand van de technologische vooruitgang met vijf jaar heeft uitgesteld.
130. Zoals overigens blijkt uit het onderzoek van het eerste en het derde middel, stelde de motivering van de bestreden verordening op dat punt verzoekster in staat de redenering van de Commissie te kennen zodat zij de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kon kennen en het Gerecht zijn toezicht kan uitoefenen.
131. Deze beoordeling blijft onverlet door verzoeksters betoog betreffende de voorstukken en de toelichting bij de bestreden verordening, ongeacht of het gaat om de opmerkingen van de belanghebbende partijen, waaronder verzoekster, in de overlegprocedure dan wel de motivering van het voorstel dat leidde tot de bestreden verordening.
132. Tot afwijzing van dat betoog volstaat het namelijk erop te wijzen dat het niet is gericht tegen de bestreden handeling, maar tegen de handelingen die aan de vaststelling ervan voorafgingen, zodat met deze handelingen geen rekening kan worden gehouden om in de onderhavige zaak de externe wettigheid van de bestreden verordening te beoordelen.
Wijziging van tarieven is geen wijziging voorwaarden, waardoor contract boetevrij opzegbaar wordt
HvJ EU 26 november 2015, IEFbe 1605; C-326/14; ECLI:EU:C:2015:782 (Verein für Konsumenteninformation tegen A1 Telekom)Elektronischecommunicatienetwerken en -diensten - Gebruikersrechten - Recht van abonnees om hun contract zonder boete op te zeggen - Tariefwijziging uit hoofde van contractuele voorwaarden - Tariefverhoging bij verhoging van de consumentenprijs. Het hof verklaart voor recht:
Artikel 20, lid 2, van [Universeledienstrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een wijziging van de tarieven voor een dienst op het gebied van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten, die wordt doorgevoerd op basis van een beding voor tariefaanpassingen dat is opgenomen in de algemene verkoopvoorwaarden die worden gebruikt door een onderneming die deze diensten levert, volgens welk beding een dergelijke aanpassing afhankelijk is van een objectieve consumentenprijsindex die wordt opgesteld door een publieke instelling, geen „wijziging in de voorwaarden” vormt in de zin van deze bepaling, die de abonnee het recht geeft zijn contract zonder boete op te zeggen.
Gestelde vraag:
Is het in artikel 20, lid 2, van richtlijn 2002/22 voor abonnees bepaalde recht om het contract zonder boete op te zeggen ,wanneer zij op de hoogte worden gesteld van wijzigingen in de [contractuele] voorwaarden’, ook van toepassing op het geval dat een tariefaanpassing voortvloeit uit contractuele voorwaarden waarin reeds bij de sluiting van het contract is vastgelegd dat een tariefaanpassing (verhoging of verlaging) in de toekomst zal plaatsvinden overeenkomstig de veranderingen van een objectieve consumentenprijsindex, die de waardeontwikkeling van het geld weerspiegelt?
Pan-Europees verbod Impro op verkoop Xerox 'verbruiksgoederen' voor printers
Hof van Beroep Brussel 20 oktober 2015 & Rechtbank Koophandel Brussel 12 september 2013, IEFbe 1603 (Xerox tegen Impro)
Uitspraak aangebracht door Hannes Abraham, Philippe Péters en Tanguy de Haan, NautaDutilh. Merkenrecht. Pan-Europees verbod. Xerox produceert verbruiksgoederen voor printers en distribueert deze aan exclusieve partners en doorverkopers. Wanneer Impro deze partners en doorverkopers vraagt hen de overgebleven voorraden te verkopen start Xerox een procedure. Het ging hier met name om de producten met het teken ‘metered’, welken tot het eerste gebruik eigendom van Xerox blijven. Vraag was of Xerox haar exclusieve merkenrecht ten aanzien van de verbruiksartikelen had uitgeput. Het hof oordeelt dat de producten niet in de EEA op de markt zijn gebracht, danwel dat dit zonder toestemming van Xerox is gebeurd. In plaats van uitputting is er sprake van inbreuk door Impro. Er wordt een pan-Europees verbod door het hof uitgesproken en Impro mag niet langer producten onder de merknaam ‘Xerox’ te verhandelen.
31 Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat artikel 7, lid 1 van de Merkenrichtlijn zich verzet tegen nationale bepalingen volgens welke het aan een merk verbonden recht is uitgeput voor waren die onder dit merk door de houder of met zijn toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht.
Door te preciseren dat het op de markt brengen buiten de EER geen uitputting meebrengt van het recht van de merkhouder om zich tegen de invoer van deze waren zonder zijn toestemming te verzetten, heeft de Uniewetgever de merkhouder dus toegestaan, de eerste verhandeling van de van het merk voorziene waren in de EER te controleren (met name om de kwaliteit ervan te verzekeren), los van het feit dat deze waren eventueel eerst buiten die zone in de handel zijn gebracht. Het eventueel in de handel brengen van de merkhouder van waren buiten de EER heeft geen enkel uitdovend effect in de zin van artikel 7, lid 1 van de Merkenrichtlijn.
38. Xerox Corporation voert terecht aan dat uit het verslag opgesteld naar aanleiding van het beslag inzake namaak blijkt dat één van de belangrijkste leveranciers van Impro Europe in Zwitserland gevestigd is. Zwitserland maakt geen deel uit van de EER, zodat voor alle waren afkomstig van Zwitserse leveranciers uitputting niet mogelijk is. Xerox Corporation voert eveneens terecht aan dat, zelfs indien zij geen houder was van het merk Xerox in Zwitserland (wat zij weliswaar wel degelijk is), dit gegeven niet pertinent is en het dus ten onrechte door de eerste rechter in overweging werd genomen in het kader van de beoordeling van de uitputting van de merkenrecht van Xerox Corporation met betrekking tot goederen die afkomstig zijn van buiten de EER.
Daar het controlerecht van de merkhouder enkel in de EER geldt en uitgeoefend wordt, is enkel het bestaan van een geldig ingeschreven merk in di territorium relevant. de Vraag of het merk ook al dan niet buiten de EER (bijvoorbeeld in Zwitserland) is ingeschreven, is irrelevant.
42. Het aankopen, aanbieden, verkopen en in voorraad houden in de EER van authentieke producten van Xerox, voorzien van haar merken Xerox of Phaser, vergezeld van het teken ‘metered’ of voorzien van haar merken PagePack en eClick zijn inbreukmakende handelingen van gebruik in de zin van artikel 9.2. c) GMVO en artikel 2.20.2. c BVIE.
Impro Europe blijft in gebreke om enig element voor te leggen waaruit de toestemming van Xerox Corporation blijkt om (elk exemplaar van) haar authentieke producten binnen de EER aan te kopen, te verhandelen of in voorraad te houden.
Gelet op dit gebrek aan bewijs van toestemming vanwege Xerox Corporation, staat de inbreuk door Impro Europe op de merkrechten van Xerox Corporation vast.
De cumulatieve toepassingsvoorwaarden van de artikelen 2.20.1 a BVIE en 9.1. a) GMVO zijn immers vervuld, te weten gebruik in het economisch verkeer, van een teken dat gelijk is aan het merk, voor dezelfde waren of diensten als deze waarvoor het merk werd ingeschreven, dat afbreuk doet aan één van de functies van het merk.
Dat de eerste drie voorwaarden vervuld zijn, blijkt uit hetgeen hiervoor werd uiteengezet. Dat de vierde voorwaarde vervuld is, kan niet ernstig betwist worden. Iedere handeling van een derde die de houder van een in één of meerdere lidstaten ingeschreven merk belet gebruik te maken van zijn (in de hiervoor geciteerde rechtspraak van het Hof van Justitie erkende) recht om de eerste verhandeling van dat merk voorziene producten in de EER te controleren, doet immers naar haar aard en afbreuk aan de essentiële functie van het merk.
Xerox Corporation is gerechtigd zich te verzetten tegen de verhandeling van de litigieuze goederen in de EER, aangezien zij hiervoor geen toestemming heeft verleend.
Op andere blogs:
IPKat