HvJ EU: Bitcoin is wettig betaalmiddel en dus vrijgesteld van BTW
HvJ EU 22 oktober 2015, IEFbe 1551; C-264/14 (Skatteverket tegen David Hedqvist)
Prejudiciële verwijzing - Inwisselen van de virtuele valuta "bitcoin" tegen traditionele valuta's - vrijstelling. Het Hof verklaart voor recht:
1) Artikel 2, lid 1, onder c), van [BTW-richtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat handelingen zoals die aan de orde in het hoofdgeding – die bestaan in het inwisselen van traditionele valuta’s tegen eenheden van de virtuele valuta „bitcoin” en omgekeerd, die worden verricht tegen betaling van een bedrag dat overeenkomt met de marge die ontstaat uit het verschil tussen de prijs waarvoor de betrokken marktdeelnemer de valuta’s koopt en de prijs waarvoor hij deze verkoopt aan zijn klanten –, diensten onder bezwarende titel in de zin van deze bepaling vormen.
2) Artikel 135, lid 1, onder e), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat diensten zoals die aan de orde in het hoofdgeding – die bestaan in het inwisselen van traditionele valuta’s tegen eenheden van de virtuele valuta „bitcoin” en omgekeerd, die worden verricht tegen betaling van een bedrag dat overeenkomt met de marge die ontstaat uit het verschil tussen de prijs waarvoor de betrokken marktdeelnemer de valuta koopt en de prijs waarvoor hij deze verkoopt aan zijn klanten –, van de btw vrijgestelde handelingen vormen in de zin van deze bepaling. Artikel 135, lid 1, onder d), en f), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat dergelijke diensten niet binnen de werkingssfeer van deze bepalingen vallen.
Prejudiciële vragen die gesteld zijn:
1) Moet artikel 2, lid 1, van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat handelingen in de vorm van wat is omschreven als de inwisseling van virtuele valuta’s tegen traditionele valuta’s en omgekeerd, die worden verricht voor een tegenprestatie die de dienstverrichter bij de vaststelling van de wisselkoers mede aanrekent, een dienst onder bezwarende titel vormen?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 135, lid 1, [van deze richtlijn] dan aldus worden uitgelegd dat voormelde wisselhandelingen zijn vrijgesteld van belasting?”
Op andere blogs:
Hln.be
Legalworld.be
XO voor kaas is van Cognac overgewaaide leeftijdsaanduiding
Vzr. Rechtbank Den Haag 22 oktober 2015, IEFbe 1550 (XO-kaas; Wijngaard tegen Vergeer)
Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straaten en Robert Span, Kneppelhout & Korthals Advocaten. Merkenrecht. Soort en hoedanigheid. Wijngaard houdt zich al drie generaties bezig met het het affineren en verhandelen van exclusieve kazen en houdster van diverse XO-merken. Vergeer rijpt, verpakt en verhandelt kaas en heeft sinds kort het teken X.O. aangebracht. Vergeer betoogt dat XO een afkorting van ‘Extra Old’/’Extra Oud’ is en een kenmerk van kaas beschrijft, namelijk de soort en hoedanigheid in termen van rijpingsduur/leeftijd. Ze maakt voldoende aannemelijk dat het teken XO gangbaar is geworden als algemene aanduiding van de leeftijd van een aantal voedings- en drankwaren. De oorsprong van dit teken is van het codesysteem voor de leeftijdsaanduiding van cognac. Dit is ‘overgewaaid’ naar andere gedestilleerde dranken en later ook naar andere waren. Er is een niet te verwaarlozen kans dat de XO-merken nietig zullen worden verklaard in de aanhangig gemaakte procedures.
4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat het teken XO reeds zeer lang als leeftijdsaanduiding van cognac wordt gebruikt. XO is in dat verband een afkorting van de aanduiding ‘Extra Old’, naast bijvoorbeeld de afkortingen VS voor ‘Very Special’ en VSOP voor ‘Very Special Old Pale’, en geeft de ‘leeftijd’ van de cognac aan, waarbij geldt dat de kwaliteit van de cognac stijgt naarmate de cognac ouder is. De aanduiding XO is sinds de veertiende, herziene uitgave uit 2005 ook opgenomen in Van Dale’s Groot woordenboek van de Nederlandse taal7 en wordt verklaard als ‘extra old ((kwaliteitsaanduiding van) cognac of een andere brandenwijnsoort, beter dan VVSOP’8).4.6. Onvoldoende weersproken is verder dat het teken XO (soms ook geschreven als X.O.), behalve voor cognac, in Europa ook als leeftijdsaanduiding wordt gebruikt voor andere (gedestilleerde) dranken zoals armagnac, whisky (productie 3 gedaagde) en jenever (productie 3 gedaagde), maar daarnaast ook als kwaliteitsaanduiding voor sigaren (productie 4 gedaagde), Waygu rundvlees (productie 6 gedaagde) en Marmite (productie 5 gedaagde).
4.7. De discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de XO-merken ook beschrijvend zijn voor de waar kaas. Vergeer heeft aan de hand van een aantal voorbeelden van concrete producten9 laten zien dat er in Europa verschillende kazen worden verhandeld, ook al van voor de datum van de depots, zoals de Franse Mimolette, met gebruikmaking van het teken XO (soms ook geschreven als X.O.) om de leeftijd van de kaas, i.e. extra oud, aan te duiden. Ook heeft Vergeer twee verklaringen van restauranteigenaren overgelegd10 waaruit volgt dat het teken XO binnen de gastronomie direct wordt geassocieerd met ‘extra oud’ en geldt als een algemene aanduiding die de leeftijd van voedings- en drankwaren aangeeft. Ten slotte heeft Vergeer ook een videofragment11 in het geding gebracht waarin een dame wordt getoond die op de markt bij een kaashandelaar vraagt: “heeft u XO kaas?”, waarop de marktkoopman reageert met: “Jazeker, extra oude kaas”.
4.9. Artikel 7 lid 1 sub c GMVo respectievelijk artikel 2.28 lid 1 sub c BVIE bepalen dat de nietigheid kan worden ingeroepen van de inschrijving van een merk dat uitsluitend bestaat uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of het tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten. Het woord ‘kunnen’ geeft aan dat het voor de toepassing van deze weigeringsgrond niet nodig is dat het merk de betreffende kenmerken op het tijdstip van de inschrijvingsaanvraag daadwerkelijk beschrijft, maar dat voldoende is dat die kenmerken door het merk kunnen worden beschreven. Zelfs als het merk de kenmerken thans nog niet beschrijft, vindt de weigeringsgrond toepassing als het redelijkerwijs mogelijk is dat het merk die in de toekomst wel zal gaan beschrijven.12
4.11. Naar voorlopig oordeel heeft Vergeer voldoende aannemelijk gemaakt dat het teken XO gangbaar is geworden als algemene aanduiding van de leeftijd van een aantal voedings- en drankwaren. Waar het gebruik van dit teken zijn oorsprong vindt in een codesysteem voor de leeftijdsaanduiding van cognac, is dit ‘overgewaaid’ naar andere gedestilleerde dranken en later ook naar de waren die zijn opgesomd in r.o. 4.6.
HvJ EU: Verwarring door overnemen oude lettercombinatie in jonger merk met toevoeging beschrijvende woordcombinatie
HvJ EU 22 oktober 2015, IEFbe 1549; C-20/14; ECLI:EU:C:2015:714 (BGW)
Zie eerder: IEF 13594. Jonger merk [BGW Bundesverband der deutschen Gesundheitswirtschaft] bestaande uit nevenschikking van een lettercombinatie die het woordelement van het oudere merk [BGW Beratungs‑Gesellschaft Wirtschaft mbH] overneemt en een combinatie van woorden waarvan de beginletters de letters van de lettercombinatie herhalen. Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 4, lid 1, onder b), van [merkenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat er in geval van dezelfde en soortgelijke waren en diensten bij het relevante publiek sprake kan zijn van gevaar voor verwarring van een ouder merk, bestaande uit een lettercombinatie met onderscheidend vermogen, die het dominerende bestanddeel van dat merk met een gemiddeld onderscheidend vermogen vormt, met een jonger merk dat die lettercombinatie overneemt met toevoeging van een beschrijvende woordcombinatie die bestaat uit woorden waarvan de beginletters overeenkomen met de letters van de woorden van die combinatie, zodat zij door dat publiek wordt waargenomen als de afkorting van die woordcombinatie.
Op andere blogs:
IPKat
Onderscheidend door onnatuurlijke plaatsing van uitroepteken !SOLID
Voorz. Rechtbank van Koophandel Brussel 28 juli 2015, IEFbe 1547 (CNS GROUP / LIDL) Merkenrecht. Handelsnaamrecht. CNS GROUP, een textielbedrijf in Scandinavië, produceert en verdeelt kledij over vier merken waaronder !SOLID. Zij is houdster van het Gemeenschaps- en Benelux-gecombineerde woord-beeldmerk "!Solid". LIDL is uitbater van discountvoedingswinkels en opent 4 outlet winkels in België onder de Beneluxmerknaam SOL!D OUTLET STORE. Het teken !SOLID komt voor merkbescherming in aanmerking omdat het in het normale taalgebruik voor de consument niet meteen de betekenis van enig kenmerk van waren of diensten heeft. Het teken krijgt door een toevoeging van een uitroepteken vooraan net meer onderscheidend vermogen door de "onnatuurlijke" plaatsing ervan. Geen nietigverklaring, het merk wordt normaal gebruikt. Het merk en teken verschillen visueel in details die de consument niet zal onthouden. De toevoeging Outlet Store is te verwaarlozen en er is kans op verwarring. LIDL pleegt met SOL!D inbreuk op !SOLID.
36. LIDL brengt geen enkel voorbeeld naar voor dat handelt over een uitroepteken vooraan. Naar het oordeel van de stakingsrechter krijgt het teken door een toevoeging van een uitroepteken vooraan net meer onderscheidend vermogen door de "onnatuurlijke" plaatsing ervan.
37. De stakingsrechter kan zich dan ook niet vinden in de beslissing van het Bundespatentgericht die de aanvraag van het merk "!Solid" weigerde en stelde dat het uiroepteken geen onderscheidend karakter verleende aan het merkteken. (...)
43. Uit het voorgaande blijkt dat er geen aanleiding bestaat om het merk van eisende partij nietig te verklaren. (...)
59. CNS Group bewijst derhalve dat zij het merk "!Solid" in het Benelux-gebied gebruikt overeenkomstig de wezenlijke functie van het merk, namelijk het waarborgen van de identiteit van de oorsprong van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, teneinde voor die waren of diensten afzet te vinden of te behouden. Er kan niet ernstig worden beweerd dat CNS Group haar merk op de Benelux markt louter symbolisch gebruikt met het enkele doel, de aan haar merk verbonden rechten te behouden.
60. De tegenvordering van LIDL tot vervallenverklaring van het Beneluxmerk is derhalve ongegrond.
95. Uit het feit dat !Solid en Sol!d een dermate zelfstandige plaats innemen zowel in het merk van eisende partij als in het teken van verwerende partij kan afgeleid worden dat er in casu sprake is van visuele overeenstemming. Deze wordt naar het oordeel van de stakingsrechter nog versterkt doort he feit dat de consument het teken verwerende partij doorgaans vluchtig en van een grotere afstand zal waarnemen. (...) De woorden domineren in beide tekens en kunnen bij het relevante publiek tot verwarring aanleiding geven. (...)
96. Dat het teken van verwerende partij een onderschrift "OUTLET STORE" bevat doet hier geen afbreuk aan. (...)
98. Het vergeleken merk en teken verschillen visueel in details die de consument niet zal onthouden. Detais en dus ook detailverschillen ontsnappen aan de aandacht van de gemiddelde consument. Merk en teken zijn derhalve visueel in grote mate overeenstemmend.
101. Er is derhalve in casu wel sprake van begripsmatige overeenstemming.
104. Op auditief vlak zijn merk en teken dus eveneens in grote overeenstemmend.
118. Aan de merken van eisende partij, die een zeker onderscheidend vermogen hebben verworven, zonder echter op bekendheid te kunnen beogen, komt derhalve een grotere beschermingsomvang toe.
120. De stakingsrechter besluit met betrekking tot het verwarringsgevaar dat (...) het merk en het teken in grote mate met elkaar overeenstemmen en het merk van eisende partij een zeker onderscheidend vermogen heeft, het relevante publiek zoals door stakingsrechter bepaald kan menen dat de waren en diensten van eisende partij en de waren en diensten van verwerende partij van dezelfde onderneming of van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn.
122. De kans op verwarring volstaat als bewijs van het verwarringsgevaar. Eisende partij moet geen effectieve verwarring bewijzen.
Hogere voorziening: De onjuiste toepassing van 'betrokken sector' in het modellenrecht
Hogere voorziening ingesteld bij HvJ EU 11 juli 2015, IEFbe 1448; C-361/15P (Easy Sanitairy Solutions - Doucheafvoergoot)
Modellenrecht. De "betrokken sector" is niet beperkt tot die van de sector van het voortbrengsel van het model. De middelen en voornaamste argumenten tegen arrest van Gerecht EU [IEFbe 1341]:
Middel 1, Onderdeel a): Het Gerecht heeft artikel 25, lid 1, sub b), juncto artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/20021 geschonden door te overwegen en beslissen dat een ouder model dat is verwerkt in of toegepast op een ander voortbrengsel dan dat waarop een later model betrekking heeft, in beginsel relevant is voor de beoordeling van de nieuwheid, in de zin van artikel 5 van verordening nr. 6/2002, van dit latere model en dat de formulering van laatstgenoemd artikel zou uitsluiten dat een model als nieuw kan worden beschouwd wanneer een identiek model eerder voor het publiek beschikbaar is gesteld, ongeacht het voortbrengsel waarin dat oudere model is verwerkt of waarop het is toegepast. Het oordeel van het Gerecht dat de "betrokken sector" in de zin van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002 niet beperkt is tot die van het voortbrengsel waarin het litigieuze model zal worden verwerkt of waarop dit zal worden toegepast, is rechtens onjuist.
Onderdeel b): Het Gerecht heeft de artikelen 25, lid 1, onder b), juncto artikel 5 van verordening nr. 6/2002 geschonden door te overwegen en beslissen dat een gemeenschapsmodel niet als nieuw kan worden beschouwd in de zin van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 6/2002 indien een identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld vóór de in die bepaling gestelde data, ook al zou dit oudere model worden verwerkt in of toegepast op een ander voortbrengsel dan het voortbrengsel of de voortbrengselen die uit hoofde van artikel 36, lid 2, van verordening nr. 6/2002 in de aanvrage zijn opgegeven.
Onderdeel c): Het Gerecht heeft artikel 10, artikel 19 en artikel 36, lid 6, van verordening nr. 6/2002 geschonden door te oordelen dat deze artikelen met zich brengen dat de houder van een ingeschreven modelrecht derden kan beletten het model waarvan hij houder is alsmede elk model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt zonder diens toestemming te gebruiken in alle types voortbrengselen.
Middel 2: Het Gerecht heeft door te overwegen zoals het heeft gedaan in de laatste zin van punt 137 van zijn beslissing de grenzen van de rechtmatigheidstoetsing overschreden en heeft aldus artikel 61 van verordening nr. 6/2002 geschonden.
Inbreuk op modelrecht Babymoov Babyni en staking exacte kopie doseerdoos
Voorz. Rechtbank van Koophandel Brussel 21 november 2014, IEFbe 1545 (ALT Partners Babymoov c.s. tegen Vox Populi en Chamo)Modellenrecht. Auteursrecht. ALT Partners Babymoov is gespecialiseerd in kinderverzorging, Vox Populi is producent van babyproducten van het merk "Bo Jungle" die zij levert aan babyartikelgroothandelaar Chamo. Er bestaat een exclusieve distributieovereenkomst tussen ALT Partners en Chamo. Alt Partners is titularis van het gemeenschapsmodelrecht op Babymoov Babyni. Met het model Bo Jungle B-nest maakt zij inbreuk, omdat er geen visuele verschillen zijn.
De B-Bottle Warmer Flower maakt geen auteursrechtinbreuk op de Babymoov Chauffe Biberons: de gelijkenissen zijn van functionele en ergonomische aard. Wel is er auteursrechtinbreuk op de tekst van de verpakking. De poederdoseerdozen van ALT zijn niet origineel en worden niet auteursrechtelijk beschermd. De tekst van de verpakking van de bewaardoosjes van Babymoov Baby Bol evenmin. De Babymoov Amis de bain ontbeert alle originaliteit. Ook het gebruik van het woord "vriendjes" is banaal en alomtegenwoordig in de wereld van kinderspeelgoed. De Jungle B-Dose van verwerende partij moet wel gestaakt worden omdat dit een exacte kopie betreft. Het woord "Dose" kan niet worden verboden. Er is geen sprake van slaafse kopie, namaak of aanhaking bij de doseer- en bewaardoosjes van Alt Partners. Vorderingen van ALT Partners zijn deels gegrond.
40. De stakingsrechter beslut dat de Babymoov Babyni wel degelijk bescherming geniet als gemeenschapsmodel. De vordering tot nietigverklaring van verwerende partijen is ongegrond.
48. De stakingsrechter besluit dat het model Bo Jungle B-nest van verwerende partijen inbreukmakend is op het Gemeenschapsmodel (...) van eisende partijen. Dit oordeel van de vordering is derhalve gegrond.
65. De verdere vergelijkenissen die op vormelijk vlak zouden kunnen bestaan zijn allemaal bepaald door de functionele en ergonomische vereisten van het product.
70. (...) De betrokken tekst draagt dus wel degelijk het stempel van de auteur, zodat zij wel degelijk origineel is.
78. Het aantal voorbeelden tonen dat de poederdoseerdozen van eisende partij niet de bestaande tendensen overstijgen en dus neit origineel zijn.
79. Het ontwerp is derhalve niet auteursrechtelijk beschermd.
85. Het ontwerp is niet auteursrechtelijk beschermd.
90. De verschillende andere voorbeelden die verwerende partijen aanhalen bewijzen het gebrek aan originaliteit (...).
91. Eisende partijen voeren aan dat de benaming van verwerende partijen "Bo Jungle B-Friends" zou aanhaken op de benaming van "Babymoov Les Amis du bain". Het gebruik van het woord vriendjes (...), is geheel banaal en alomtegenwoordig in de wereld van het kinderspeelgoed, in het bijzonder in de wereld van de bad speeltjes. (...)
104. Naar het oordeel zijn dergelijke banale en alomtegenwoordige elementen niet van aard om verwarring te stichten.
113. Uit het voorgaande blijkt dat er in casu geen namaak, slaafse kopie of aanhaking is. Bovendien is elk gevaar tot verwarring omwille van onder meer de verschillen tussen de producten en de verschillende tekens waraonder zij op de markt worden gebracht, objectief uitgesloten.
122. Er is derhalve geen onrechtmatige nabootsing of aanhaking. Eisende partijen bewijzen evenmin enige begeleidende omstandigheden zoals verwarringstichting of afleiding van goodwill.
133. De stakingsrechter is van oordeel dat de rechten van partijen afdoende worden beschermd door het opleggen van een stakingsbevel waaraan een dwangsom wordt verbonden. (...)
Grondwettelijk hof wijst bezwaren tegen 'Visum kunstenaar' af
Grondwettelijk Hof 17 september 2015, IEFbe 1544 (Concertation Permanente des Employeurs des Arts de la Scène en Communauté française de Belgique)In steekwoorden: Sociaal recht - Sociale zekerheid - Kunstenaars - Vermoeden van onderwerping aan de sociale zekerheid van de werknemers - Verplichting om het "visum kunstenaar" te verkrijgen - 1. Activiteitensector - 2. Beslissingen van de Commissie Kunstenaars - Methodologie bepaald in het huishoudelijk reglement - 3. Taalstelsel. # Europees recht - 1. Vrij verkeer van werknemers - 2. Vrije dienstverrichting - 3. Vrijheid van ondernemerschap. # Rechten en vrijheden - 1. Economische, sociale en culturele rechten - a. Recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid - b. Recht op sociale zekerheid - 2. Wettigheidsbeginsel in strafzaken - Vereisten van nauwkeurigheid, duidelijkheid en voorspelbaarheid van strafwetten - 3. Algemene rechtsbeginselen - Rechtszekerheid.
B.2.10. De voornaamste wijzigingen die de bestreden bepaling aanbrengt, hebben betrekking op de invoering van een « visum kunstenaar » en op de rol van de « Commissie Kunstenaars ». Het « visum kunstenaar » maakt het de houder ervan mogelijk zijn hoedanigheid van onderworpene aan de sociale zekerheid van de werknemers onder het stelsel van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969 aan te tonen. Het wordt verstrekt aan de kunstenaars die het aanvragen via de Commissie Kunstenaars, opgericht bij artikel 172 van de programmawet van 24 december 2002. Met het oog het uitreiken van dat visum moet de Commissie Kunstenaars nagaan of de prestaties of werken van de aanvrager een artistieke aard hebben rekening houdend met, enerzijds, de activiteitensector ervan en, anderzijds, de methodologie bepaald in haar huishoudelijk reglement, dat moet worden bekrachtigd bij een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit
Ongeblurd in documentaire over religieuze bekering is privacyinbreuk
EHRM 13 oktober 2015, IEFbe 1541; Application No. 37428/06 (Bremner tegen Turkije) - persberichtOnrechtmatige publicatie. Mediarecht. Privacy. In een televisie-uitzending wordt de heer Bremner met een verborgen camera gefilmd en niet geblurred getoond. De heer Bremner verkondigd het evangelische Christelijke geloof en werd omschreven als een buitenlandse 'pedlar of religion' die zich met geheime activiteiten in Turkije bezighoudt. Het Hof constateerde dat het tonen van zijn gezicht, dus zonder 'blurring', niet kan bijdragen aan een debat van algemeen belang, ongeacht de mate van publieke belangstelling voor religieuze bekeringen.
76. En ce qui concerne la méthode utilisée pour réaliser le reportage, la Cour considère que l’usage d’une technique aussi intrusive et aussi attentatoire à la vie privée que celle de la caméra cachée doit en principe être restreint. Néanmoins, la Cour n’ignore pas l’importance des moyens d’investigation secrets pour l’élaboration de certains types de reportage. En effet, dans certains cas, l’usage de la caméra cachée peut s’avérer nécessaire pour le journaliste, par exemple lorsque les informations sont difficiles à obtenir par un autre moyen (comparer avec l’affaire De La Flor Cabrera, précitée, § 40, qui portait sur la réalisation d’un enregistrement vidéo sans le consentement de la personne filmée à des fins d’administration de la preuve dans un débat judiciaire). Toutefois, cet outil de dernier ressort doit être utilisé dans le respect des règles déontologiques et en faisant preuve de retenue.
77. Quant à la balance des droits en jeu, la Cour réitère les critères mentionnés au paragraphe 69 plus haut, dont notamment la contribution à un débat d’intérêt général, la notoriété de la personne visée, l’objet du reportage ainsi que la forme et les répercussions de la publication.
81. Dans ces conditions, la diffusion de l’image du requérant sans précaution ne saurait être regardée comme une contribution à un quelconque débat d’intérêt général pour la société, quel que soit le degré d’intérêt de celle-ci envers la question du prosélytisme religieux
82. À cet égard, la Cour rappelle que dans l’affaire Haldimann, précitée, qui concernait les sanctions infligées à des journalistes en raison de la diffusion de l’enregistrement, réalisé en caméra caché, d’une prétendue négociation entre un courtier en assurance et un journaliste, la Cour avait conclu à la violation du droit à la liberté d’expression des requérants. Pour ce faire, elle avait considéré comme déterminante la circonstance que les requérants avait pixélisé le visage du courtier et modifié sa voie (voir le paragraphe 65 de l’arrêt en question).
83. De surcroît, la Cour note qu’aucune des juridictions internes ne semble avoir procédé à une évaluation de ce dernier point, celui de la contribution au débat d’intérêt général de la diffusion de l’image du requérant sans floutage.
EHRM: Tekst over leider van terroristische organisatie leidt niet tot haatzaaiing
EHRM 6 oktober 2015, IEFbe 1540; Application no. 44227/04 (Belek en Velioglu tegen Turkije) - persbericht
Vrijheid van meningsuiting. De zaak betrof een artikel van de aanvragers over de gevangen leden van het KADEK. Zij hebben kritiek op de omstandigheden in de gevangenis van Abdullah Öcalan, de leider van een terroristische organisatie. Dit wilde zij publiceren in een dagblad. Het Hof constateerde dat de tekst als geheel niet oproept tot geweld, gewapend verzet of opstand. Het riep ook niet op tot haatzaaiing, dat de meest zwaarwegende factor is. Derhalve, schending van art. 10 EVRM: vrijheid van meningsuiting.
24. La Cour relève en l’espèce que l’article litigieux faisait référence à une déclaration des membres emprisonnés du KADEK, qui réclamaient une solution démocratique pour la résolution de la question kurde tout en soulignant l’importance et la nécessité d’une loi d’amnistie. Cette déclaration critiquait également les conditions de détention d’Abdullah Öcalan, le leader de cette organisation, ainsi que les dispositions de la législation portant sur le statut et la réinsertion des « repentis ».
25. La Cour a porté une attention particulière aux termes employés dans ce texte et au contexte de sa publication, en tenant compte des circonstances qui entouraient le cas soumis à son examen, en particulier des difficultés liées à la lutte contre le terrorisme (Sürek c. Turquie (no 4) [GC], no 24762/94, § 58, 8 juillet 1999). Elle constate que, pris dans son ensemble, ce texte ne contenait aucun appel à l’usage de la violence, à la résistance armée ou au soulèvement et qu’il ne constituait pas un discours de haine, ce qui est à ses yeux l’élément essentiel à prendre en considération.
26. La Cour a examiné en outre les motifs de la condamnation des requérants figurant dans les décisions des juridictions internes (voir paragraphe 9 ci-dessus): ces motifs ne sauraient être considérés, tels quels, comme suffisants pour justifier l’ingérence faite dans le droit des requérants à la liberté d’expression. Par conséquent, elle ne voit pas de raison de s’écarter de la conclusion à laquelle elle est parvenue notamment dans les affaires Gözel et Özer, précitée, et Belek, précitée.
27. Partant, il y a eu violation de l’article 10 de la Convention.
NILG Conference 'Law and Governance in the Digital Era'
Programme 10:15 Big Data and Web 3.0 - Mapping the Challenges of New Technologies 11:15 Coffee Break 11:45 Public/Private Interface – Assessing the Potential of Regulatory Tools 12:45 Lunch Break 13:45 Case Studies – Part 1 Session B ‘Internet of Things’ Session C ‘Smart Borders’ 14:45 Coffee Break 15:15 Case Studies – Part 2 Session B ‘3D Printing’ Session C ‘Law Enforcement and ISP Liability’ 16:15 Governance Challenges Revisited 17:30 Closing and drinks (Borrel) --- Description To shed light on these facets of law and governance in the digital era, the conference first offers two plenary sessions. Seeking to explore the present interplay of technology and legal norms, the first session maps current regulatory dilemmas that are triggered by digital technology: from access to information for the purposes of text and data mining to legal risks associated with the use of advanced information technologies. On this basis, the second session discusses the potential of available regulatory tools in the public and private sphere. To which extent can traditional legislation still be seen as an appropriate answer? Which level of abstraction is required? Which level of harmonization of national approaches is desirable? Is it conceivable to combine public and private norm setting and enforcement initiatives? How much room should be provided for self-regulation? With the morning sessions laying groundwork for a more detailed problem analysis, it becomes possible to focus on individual developments at the crossroads of law and technology in parallel afternoon sessions: from liability risks evolving from driverless cars, privacy issues surrounding the recording of private use and consumption patterns as a result of the internet of things, the hidden control of borders through digital data exchange in the first series of parallel sessions to changes in notary services based on digital applications, the reconsideration of intellectual property norms in the light of 3D printing and the involvement of Internet services providers in law enforcement in the second series of parallel sessions. Bringing together the results of the discussion, the final roundtable of session chairs will yield deeper insights into the interaction between law and technology, the role and impact of public and private regulation and, ultimately, the chances of governance in the digital era. Certificates Venue Registration fees Sign up here |
eduLex, onderdeel van deLex b.v. Postbus 3564 1001 AJ Amsterdam | |
| |
HEADER: West Indisch Huis |