IEFBE 3912
14 mei 2025
Uitspraak

Prejudiciële vragen over modelrechten en marktverzadiging door hof van beroep Brussel ingetrokken

 
IEFBE 3911
13 mei 2025
Uitspraak

Gerecht oordeelt over normaal gebruik van twee RTL-beeldmerken

 
IEFBE 3910
8 mei 2025
Artikel

IViR Summer Course on Copyright Law and Policy

 
IEFBE 1308

Medialaan vertoont sponsorlogo tijdens kinderprogramma

VRM 12 januari 2015, IEFbe 1309 (K3 Kan Het)
Mediarecht. Vertonen sponsorlogo. Medialaan zendt het programma K3 Kan Het! uit. Het programma bevat productplaatsing zonder vermelding van het PP-logo. Medialaan geeft aan dat ‘K3 Kan het!’ geen eigen programma is of in opdracht van Medialaan werd geproduceerd. Het programma is eigendom van NV Studio 100 en werd ook door hen geproduceerd. Medialaan bezit enkel de licentie op de uitzendrechten. De VRM besluit dan ook dat vtmKzoom geen inbreuk heeft begaan op de bepalingen m.b.t. productplaatsing. Op het einde van het programma wordt de sponsor ‘Garage De Linde’ visueel vermeld. Het Mediadecreet (artikel 97) bepaalt dat het vermelden of vertonen van het logo van een sponsor verbonden is tijdens kinderprogramma’s. De bepalingen met betrekking tot sponsoring uit het Mediadecreet, bevatten geen soortgelijke uitzondering op de verantwoordelijkheid van omroeporganisaties voor de uitzending van programma’s die niet door de omroeporganisaties zelf geproduceerd of besteld zijn. Bijgevolg heeft Medialaan door het vertonen van een sponsorlogo tijdens het programma ‘K3 Kan Het!’ artikel 97 van het Mediadecreet geschonden. Omdat dergelijke inbreuk voor het eerst bij Medialaan wordt vastgesteld, wordt een waarschuwing opgelegd.

De beoordeling:

10.1. Bij het toezicht op de naleving van de bepalingen van het Mediadecreet die betrekking hebben op de omroeporganisaties en hun omroepdiensten, geldt als uitgangspunt dat de omroeporganisaties steeds zelf verantwoordelijk zijn voor de omroepdiensten die zij aanbieden en gesanctioneerd kunnen worden door de VRM bij overtredingen op deze bepalingen. Onderliggende contractuele afspraken met betrekking tot de uitgezonden omroepdiensten tussen de omroeporganisatie en andere partijen, doen daaraan geen afbreuk.

10.2. Artikel 100, § 1, 4°, van het Mediadecreet voorziet echter in een specifieke uitzondering hierop. De verplichting voor omroeporganisaties om kijkers duidelijk te wijzen op de aanwezigheid van productplaatsing in programma’s, geldt enkel als het programma in kwestie is geproduceerd of besteld door de omroeporganisatie zelf of door een aan haar verbonden onderneming

10.3. De bepalingen met betrekking tot sponsoring, en meer bepaald artikel 97 van het Mediadecreet, bevatten geen soortgelijke uitzondering op de verantwoordelijkheid van de omroeporganisaties voor de uitzending van programma’s die niet door de omroeporganisaties zelf geproduceerd of besteld zijn. Het feit dat Medialaan het programma ‘K3 Kan Het!’ niet zelf heeft geproduceerd of besteld, zelf geen sponsorovereenkomst heeft afgesloten en contractueel verplicht was om de credits op de aftiteling uit te zenden, impliceert niet dat er in hoofde van Medialaan geen sprake kan zijn van een  inbreuk op artikel 97 van het Mediadecreet.

Artikel 97 van het Mediadecreet bepaalt dat het vermelden of vertonen van het logo van een sponsor  verboden is tijdens kinderprogramma's of op teletekstpagina's die gericht zijn op kinderen.

Hoewel het sponsorlogo is getoond naar het einde van het programma toe, is de VRM van oordeel dat er in het voorliggende geval sprake is van tonen “tijdens” het programma, in de zin van artikel 97 van het mediadecreet.

 

IEFBE 1307

Oppositie tegen SAVOY CLUB alsnog afgewezen wegens non-usus SAVOY

Hof Den Haag 28 april 2015, IEFbe 1307 (Vaise tegen Jansen)
Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg, Klos Morel Vos & Reeskamp. Merkenrecht. Vaise heeft een internationale registratie aangevraagd voor het woordmerk SAVOY CLUB, Jansen heeft met beroep op zijn woordmerk SAVOY oppositie ingesteld, het BBIE heeft de oppositie afgesloten en de inschrijving - wegens afstand op recht op depot - geweigerd in januari 2014. Vaise heeft Jansens (andere, gelijkende) SAVOY-merken vervallen laten verklaren wegens non-usus [IEF 14154]. In zijn reactie weerspreekt Jansen niet de duidelijke stelling dat het merk geen basis kon vormen voor de oppositie. Het Hof gaat er vanuit dat er geen normaal gebruik is gemaakt van het merk in de relevante periode. De oppositie wordt afgewezen en het merk wordt alsnog ingeschreven.

Kosten van de oppositie (die zou zijn afgesloten als Vaise in die fase vervallenverklaring van het juiste merk zou hebben gevorderd of om gebruiksbewijzen zou hebben verzocht) en van het beroep worden gecompenseerd.

7. (...)In artikel 2.16, lid 3, aanhef en sub d, BVIE is bepaald dat de oppositieprocedure wordt afgesloten wanneer dat (oudere) merk niet meer geldig is. De vraag rijst opo deze bepalingen overeenkomstig kunnen worden toegepast wanneer, zoals in casu, de dagvaarding tot vervallenverklaring pas tijdens de beroepsprocedure is ingesteld en of de oppositie al reeds op grond van de daarop volgende vervallenverklaring kan worden afgewezen. Enerzijds lijkt de opposant ook dan geen belang meer bij zijn vordering te hebben, maar anderzijds volgt uit 2.16 lid 3, sub a BVIE, juncto regel 1.29, sub 2, van het Uitvoeringsreglement van het BVIE dat de oppositie neit kan slagen indien de opposant niet voldoende bewijs heeft overlegd van normaal gebruik in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van het merk waartegen de oppositie zich richt. De datum van publicatie was 14 februari 2013, zodat relevant zou zijn of het merk in de periode 13 februari 2008 tot 14 februari 2013 (niet) normaal is gebruikt. In het kader van een procedure tot nietigverklaring wegens rangorde zou de daarvóór liggende depotdatum bepalend zijn. Bij voormelde brief van 3 april 2015 van mr. Van den Berg zijn aan het hof voormeld verstekvonnis en de daaraan ten grondslag liggende dagvaarding van 27 juni 2014, gezonden. Uit deze stukken kan (slechts) worden afgeleid dat het merk gedurende ten minste vijf jaar voor de datum van de inleidende dagvaarding, derhalve van 26 juni 2009 tot 27 juni 2014 niet normaal is gebruikt.

8. Het hof is van oordeel dat voormelde vraag geen beantwoording behoeft nu Vaise, die al in haar beroepschrift en tijdens de mondelingen behandeling het verweer heeft gevoerd dat de oppositie niet kan slagen omdat gedurende vijf jaar geen normaal gebruik is gemaakt van het merk, in de brief van 3 maart 2015 stelt dat duidelijk is dat het merk van Jansen geen basis kon vormen voor de ingestelde oppositie en verzoekt de oppositie alsnog ongegrond te verklaren en Jansen in zijn reactie op deze brief bij brief van 17 maart 2015 deze stelling en het daarop gebaseerde verzoek niet heeft weersproken.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat geen normaal gebruik is gemaakt van het merk in de relevante periode van vijf jaar en zal de beslissing van het Bureau vernietiging en de oppositie alsnog afwijzen.

9.Gelet op de gang van zaken in de oppositiefase, waarbij de gemachtigde van Vaise zich heeft beroepen op een procedure tot vervallenverklaring van een merk dat niet aan de oppositie ten grondslag was gelegd en niet om gebruiksbewijzen heeft verzocht, waardoor deze beroepsprocedure noodzakelijk is geworden, zal het hof de kosten van de oppositie (die zou zijn afgesloten als Vaise in die fase vervallenverklaring van het juiste merk zou hebben gevorderd of om gebruiksbewijzen zou hebben verzocht) en van het beroep compenseren.
IEFBE 1306

Niet te kwader trouw of lichtzinnig overgegaan tot het vorderen van royalties

Hof van Beroep Antwerpen 16 maart 2015, IEFbe 1306 (X tegen WPG Uitgevers) (link 2)
Auteursrecht. Royalties. X werkte als freelance scenarist voor WPG. X vordert betaling van royalties. Precieze verkoopcijfers zijn niet langer te achterhalen. Echter, uit niets blijkt dat de appellant te kwader trouw of lichtzinnig zou zijn overgegaan tot het vorderen van de geïntimeerde van de door hem aangerekende bedragen. Het hof veroordeelt WPG tot betaling aan X uit hoofde van royalties tot het onbetwiste bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente.

De beoordeling:

5.6.De onzekerheid of de twijfel die omtrent een aangevoerd, maar betwist feit (hier de precieze verkoopcijfers) blijft bestaan na de bewijsvoering, moeten in aanmerking worden genomen tegen degene die de bewijslast draagt. De appellant draagt dienaangaande het bewijsrisico (vgl. Cass. 20 maart 2006, Arr. cass. 2006, 645).

5.7. Daaruit volgt dat de vordering van de appellant tot het bekomen van auteursrechten ten laste van de geïntimeerde, als ongegrond moet worden afgewezen, dit althans in de mate  waarin die vordering door de geïntimeerde betwist wordt, dit is voor zover ze het door de geïntimeerde voorgestelde bedrag van 15.807,00 EUR in hoofdsom overschrijdt.

5.9. Uit niets blijkt dat de appellant te kwader trouw of lichtzinnig zou zijn overgegaan tot het vorderen van de geïntimeerde van de door hem aangerekende bedragen. Dat de voorwaarden voor toekenning van een schadevergoeding wegens tergend of roekeloos geding zouden vervuld zijn is derhalve niet bewezen. De tegenvordering van de geïntimeerde strekkende tot toekenning uit dien hoofde van schadeloosstelling ten bedrage van 12.000,00 EUR wordt bijgevolg afgewezen als ongegrond.

5.10. Als in het ongelijk gestelde partij wordt de geïntimeerde veroordeeld tot de kosten van de beide aanleggen (artikel 1017, eerste lid Ger.W).
IEFBE 1305

Onrechtmatig geregistreerde domeinnamen is handelsnaaminbreuk

Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen 13 maart 2015, IEFbe 1305, (Max Laser tegen Faure Beauty)
Uitspraak ingezonden door Geert Philipsen, GSJ advocaten. Merkenrecht. Domeinnamen. Handelsnamen Max Laser baat een ontharingsinstituut uit in Antwerpen. Het beeldmerk MAXLASER wordt op 28 februari 2013 ingeschreven. In de loop van februari 2013 stelt Max Laser vast dat domeinnamen met de handelsnaam MAX LASER doorwijzen naar de website van Faure Beauty. De rechtbank neem geen merkenrechtelijke inbreuk aan omdat de merkenrechtelijke registratie van latere datum is dan de domeinnaamregistratie. Inbreuk door het gebruik van onrechtmatig geregistreerde domeinnamen wordt wel aanvaard aangezien MAX LASER een geldige handelsnaam is.

De beoordeling:
1. Het beeldmerk "MAX-LASER"

20. De merkenrechtelijke bescherming neemt pas een aanvang op de datum van registratie (i.e. 14 maart 2013). FAURE BEAUTY stelt dat registratie voorafgaandelijk deze datum ligt zodat de BVIE niet kan toegepast worden omtrent de registratie. Hieromtrent wordt geen argumentatie gevoerd door MAX LASER. ln dit kader dient eveneens aangegeven te worden dat FAURE BEAUTY evenmin aanvoert op welk concreet (sub)artikel van de BVIE MAX LASER een inbreuk zou begaan. De vermeende merkenrechtelijke inbreuk wordt dan ook niet aanvaard.

2. De handelsnaam “MAX LASER"

21. [...]  Er dient aan 3 onderscheiden voorwaarden voldaan te zijn. Getoetst aan de feiten van het geval komt de rechtbank tot de hierna weergegeven beoordeling:

wettelijke voorwaarden Toetsing 
Identieke of overeenstemmende domeinnaam dat hij verwarring kan doen ontstaan.Gezien het bovenstaande wordt aangenomen dat MAX LASER een geldige handelsnaam is.
De domeinnaamhouder heeft geen recht of legitiem belang jegens de domeinnaam.Hieromtrent wordt geen argumentatie gevoerd.
De domeinnaam wordt geregistreerd met doel een derde te schaden of met het doel er ongerechtvaardigd voordeel uit te halen.De rechtbank aanvaardt dat MAX LASER voordeel haalde uit het aannemen van de domeinnaam www.maxlaser.be dan wel www.max-laser.be.
De domeinnaaminbreuk wordt aanvaard.
22. Naast de inbreukmakende registratie (cfr. artikel XII.22 WER) wordt het gebruik van de domeinnamen beschouwd als een inbreuk op artikel VI.104 WER. Om onder het verbod van vermeld artikel te ressorteren, dient aan volgende voorwaarden voldaan te zijn. De betrokken partijen moeten ondernemingen zijn. De ene onderneming moet zich schuldig maken aan daden die gekwalificeerd kunnen worden als onrechtmatige marktpraktijken ten aanzien van de andere onderneming. De andere onderneming  wordt hierdoor in haar beroepsbelangen geschaad of kan hierdoor geschaad worden.

23. Door het inbreukmakende gebruik van de onrechtmatig geregistreerde domeinnaam wordt de inbreuk op vermeld artikel (in de periode tussen het effectief gebruik en het terug ter beschikking stellen vaan de bewust domeinnamen) voldoende naar recht bewezen.
IEFBE 1304

Personalia: Portelio versterkt team en opent bijkomende vestigingen

Uit het persbericht: Het doet ons plezier U te kunnen melden dat wij ons team aanzienlijk hebben versterkt door het aantrekken van mr. Glenn Fredrix en mr. Veerle Waeterloos. Glenn vervoegt ons als vennoot. Hij is actief in het handels- en vennootschapsrecht en heeft een bijzondere expertise in het distributierecht (o.a. in de modesector). Veerle treedt toe als of counsel en heeft een bijzondere expertise in grensoverschrijdende dossiers binnen de Belgisch-Duitse context. Zij spreekt ook perfect Duits.

Glenn en Veerle zijn beiden lid van de balie van Antwerpen. Veerle is daarnaast ook ingeschreven aan de balie van Keulen/Bonn. Deze versterking gaat dan ook gepaard met het openen van twee bijkomende vestigingen, één aan de Napelsstraat 2 te 2000 Antwerpen en één aan de Waldburgstrasse 12 te 53177 Bonn.

Ons volledig geïntegreerd team zal voortaan, met de U vertrouwde aanpak, verder gaan onder de nieuwe naam "Portelio" (de naam Integra Gent verdwijnt dus).

www.portelio.be

IEFBE 1303

Beslag inzake namaak mag enkel worden gebruikt in IE-procedures

Hof van Beroep Gent 30 maart 2015, IEFbe 1303 (X / Y & Stereyo)
Uitspraak ingezonden door Karin Ottelohe, Advocant. Beslag inzake namaak. Auteursrecht. Y & bvba Stereyo hebben banden met nv X verbroken, waarna X een beslag inzake namaak verzoekt bij de Afdelingsvoorzitter van de rechtbank van koophandel te Gent, afdeling Gent. Deze willigt 8 augustus het verzoekschrift in. Beslag inzake namaak wordt betekend en uitgevoerd op 22 augustus 2014. De rechter in eerste aanleg verklaart later in de in het hoger beroep bestreden beschikking van 22 september 2014 dat X wordt verboden om: het proces-verbaal van beslag inzake namaak van 22 augustus 2014, het op 5 september 2014 door deskundige Walter Huys neergelegd verslag, en de bijlagen aan dit verslag, vrij te geven en/of te gebruiken in een procedure ten gronde of in kort geding die er niet op gericht is om de beweerde inbreuk op de beweerdelijk aan X toebehorende intellectuele rechten te horen vaststellen, onder verbeurte van een dwangsom [...].

Voorwerp van het hoger beroep

13. X tekent beperkt hoger beroep aan met grieven, die het Hof als volgt samenvat. 1) De bestreden beschikking Is onduidelijk omdat de motivering "bijzonder summier en onduidelijk" is. Met name verduidelijkt de Voorzitter niet wanneer er een "voldoende link met de beweerde geschonden intellectuele rechten [bestaat] en niet eender welke procedure". X is van mening dat zij het verslag mag gebruiken in elke procedure die gevoerd wordt naar aanleiding van de gegevens die ze ter gelegenheid van het beslag inzake namaak aangetroffen heeft. 2) De bestreden beschikking is strijdig met artikel 1369bls/7 Ger. Wb .. Dit artikel viseert niet het proces-verbaal van beslag inzake namaak. Ook de vertrouwelijkheid van het deskundigenverslag en de bijlagen erbij zijn niet wettelijk gegarandeerd, zodat de beschikking wettelijke grondslag mist. Ten onrechte heeft de eerste rechter artikel 13.69bis/7 en /9 Ger. Wb. samen gelezen. Verder past X artikel 1369bis/9 Ger. Wb. a contrario toe. 3) De eerste rechter Is de ratio legis van de procedure tot beschrijvend beslag inzake namaak en van artikel 1369bis/7 Ger. Wb. in het bijzonder "uit het oog verloren". 4) De bestreden beslissing schendt de rechten van verdediging van X. De beperking die aan X wordt opgelegd, Is niet aan Stereyo en de heer Y opgelegd. In een andere procedure werd zij hierdoor met een wapen ongelijkheld geconfronteerd, waardoor zij, volgens X, verloor in de andere procedure.

De gronden van de beslissing en het antwoord op de middelen

15. Voorafgaandelijk wordt In eerste instantie herhaald dat het hoger beroep beperkt is tot het verbod dat de Voorzitter van de rechtbank van koophandel in de bestreden beschikking opgelegd heeft. De geding inleidende dagvaarding van de heer Y en Stereyo in derdenverzet tegen de beschikking tot het leggen van een beschrijvend beslag inzake namaak is tweeledig. In een eerste gedeelte vorderen zij met toepassing van artikel 735 §1 Ger. Wb. het verbod op te leggen om het pv van beslag inzake namaak van 22 augustus 2014, het verslag van de deskundige van 5 september 2014 en de bijlagen erbij vrij te geven en/of te gebruiken In enige procedure ten gronde of in kort geding die niet een procedure betreft in kort geding of ten gronde die er niet op gericht is de beweerde inbreuk op beweerde intellectuele rechten te horen vaststellen, de oorsprong ervan, de bestemming en de hoegrootheid ervan. X heeft naar zeggen van Stereyo en de heer Y inderdaad in de procedure tot gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord het beslag inzake namaak aangewend naar aanleiding van het indienen van de schuldvordering van VER tegen X. Zij heeft het verslag ook gebruikt in de procedure in kort geding, voor het Hof gekend onder rolnummer 2014/RK/178. Hierover heeft de Voorzitter van de rechtbank van koophandel uitspraak gedaan. In een tweede gedeelte is de vernietiging van de beschikking tot het leggen van een beschrijvend beslag inzake namaak gevorderd. Dit deel heeft de Voorzitter naar de bijzondere rol verwezen. Het gedeelte van de betwisting dat de Voorzitter naar de bijzondere rol verzonden heeft, hebben de partijen uitgesloten van de huidige betwisting In de procedure in hoger beroep. De zaak Is bijgevolg niet in haar geheel aanhangig.

17. Er dient een onderscheid gemaakt te warden tussen drie zaken: 1) de rechtsgeldigheid van een bewijsmiddel en de bewijswaarde ervan; 2) de bevoegdheid van de Voorzitter van de rechtbank, die zoals in kort geding ten gronde oordeelt over een verzoek tot beslag inzake namaak om beslissingen te nemen over de waarde van het deskundigenverslag en de eventuele bijlagen; 3) de bevoegdheid van de Voorzitter van de rechtbank die zoals in kort geding oordeelt om een voorlopige maatregel te nemen over het verslag van de deskundige, met toepassing van artikel 19, lid 3 Ger. Wb.

22. Artikel 1369bis/7 §2 Ger. Wb. bepaalt dat het verslag van de deskundige tot beslag inzake namaak evenals alle stukken, monsters of inlichtingen, vergaard gedurende de handelingen van beschrijving, vertrouwelijk zijn. Ze mogen slechts vrijgegeven of gebruikt worden door de verzoeker of zijn rechthebbende binnen het kader van een procedure ten gronde of in kort geding. Gelet op de wettelijke doelstelling van het beslag inzake namaak moeten de procedure ten gronde en de procedure in kort geding, waarin het verslag en de vaststellingen aangewend kunnen worden, de vaststelling en het rechtsherstel van de beweerde namaak beogen. In procedures die een ander oogmerk hebben dan de handhaving van intellectuele rechten, zoals de gerechtelijke reorganisatie, valt het dan ook te verwachten dat de gevatte rechter dit bewijsmiddel zal weren, nu het verslag In een beslag inzake namaak wettelijk niet in een dergelijke procedure gebruikt kan worden. Het argument van X dat artikel 1369bis/7 Ger. Wb. niet beperkt is tot "namaakprocedures" (p. 23 van haar conclusie In hoger beroep) en dat er anders over oordelen tegen de wet is, wordt bijgevolg als ongegrond verworpen.

24. Zonder aan de bevoegdheid van enige rechter ten gronde te raken zegt het Hof voor recht op grond van artikel 1369bis/7 en 9 Ger. Wb. dat het deskundigenverslag en de bijlagen ervan, zoals neergelegd op 5 september 2014, enkel mogen aangewend warden door X In procedures die de handhaving van haar beweerde auteursrechten tot voorwerp hebben. Deze beperking van de aanwending van het deskundigen verslag en alle stukken, monsters of inlichtingen vergaard gedurende de handelingen van beschrijving is volledig in overeenstemming met de wettelijke opdracht van de deskundige tot beschrijvend beslag inzake namaak. (zie ook randnummer 21 hiervoor) Artikel 1369bis/7 §2 en 9 Ger. Wb. leggen enkel beperkingen op aan de verzoeker. In deze zaak is dat X. Het argument dat dit tot onbillijke situaties zou leiden, weegt niet op tegen de wettelijke bepalingen ter zake. Het is uiteraard wel zo dat in de procedure op derdenverzet het verslag en de bijhorende stukken, monsters en inlichtingen nog voorgelegd kunnen warden, nu incidenten na het leggen van .het beslag inzake namaak op grond van artikel 1369bls/8 Ger. Wb. tot de bevoegdheid van de gevatte rechter behoren en nu precies het toestaan van het beschrijvend beslag betwist wordt.

Indien X andere inbreuken dan inbreuken op intellectuele rechten verwijt aan de bvba Stereyo en de heer Y, dan dient zij de daartoe geëigende procedures In te stellen.

Zie voor eerste aanleg IEFbe 1001

 

IEFBE 1302

Hostingprovider niet aansprakelijk door te algemene kennisgeving

Rechtbank Brussel 2 april 2015, IEFbe 1302 (X tegen Y & Telenet)
Uitspraak ingezonden door Karel Janssens en Thomas De Meese, Crowell & Moring LLP. Auteursrecht. Aansprakelijkheid tussenpersonen. Hosting. Fotograaf en auteursrechthebbende X stelt gebruiker Y en ISP Telenet aansprakelijk voor inbreukmakend gebruik van zijn foto's op website Pixagogo. Volgens X zou Telenet niet tijdig hebben gereageerd op zijn kennisgeving van de onrechtmatige foto’s, en kan zij dus ook niet genieten van de vrijstelling van aansprakelijkheid die geldt voor hosting dienstverleners (art. 14 Richtlijn 2000/31). Vordering wordt afgewezen ten aanzien van Telenet, wordt toegewezen ten aanzien van Y.

Aansprakelijkheid wegens inbreuk Telenet
De beoordeling:

11. [...] Om na te gaan of voldaan is aan de voorwaarden die in artikel 14 van de Richtlijn 2000/31 zijn gesteld, opdat vrijstelling van aansprakelijkheid kan worden genoten, moet worden vastgesteld dat de dienstverlener niet "daadwerkelijk kennis [had] van de onwettige activiteit of informatie" en, wanneer het een schadeactie betreft, "geen kennis [had] van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteiten of informatie duidelijk blijkt" of, nadat hij dusdanige kennis heeft verkregen, dat hij prompt heeft gehandeld om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.
[...]
Een kennisgeving betekent niet dat het voordeel van de vrijstelling van aansprakelijkheid als voorzien in artikel 14 van richtlijn 2000/31 automatisch verloren gaat, aangezien de kennisgeving van vermeend onwettige activiteiten of informatie onvoldoende nauwkeurig en onderbouwd kan blijken te zijn. De rechtbank moet beoordelen of, gelet op de inlichtingen die aldus aan de beheerder zijn verstrekt, deze kennis had van feiten of omstandigheden op grond waarvan een behoedzame marktdeelnemer de onwettigheid had moeten vaststellen (in die zin HvJEU, L'Oreal / eBay International e.a., C-324/09, 12 juli 2011, ov. 118 e.v.)

13. Terecht stelt Telenet dat opdat er sprake zou zijn van daadwerkelijke kennis in hoofde van de hostdienstverlener, het niet volstaat dat de klager een algemene kennisgeving doet aan deze dienstverlener. Bovendien is vereist dat deze kennisgeving voldoende precies en nauwkeurig en voldoende gedetailleerd is, zodat de hostdienstverlener de inbreukmakende inhoud kan identificeren. Zo dient een kennisgeving van de klager onder meer de exacte vindplaats van de litigieuze webpagina's en/of informatie van de klant van de hosting dienstverlener aan te duiden.
[...]
De brief van 5 maart 2009 van eiser was in casu onvoldoende precies en nauwkeurig en bevatte onvoldoende elementen op grond waarvan een behoedzame marktdeelnemer de onwettigheid van de betrokken reproducties had moeten vaststellen. De brief  bevatte met name niet alle elementen die Telenet dienden toe te laten om de betrokken informatie te identificeren om ze te verwijderen of de toegang ervan onmogelijk te maken.
[...]
Overigens kan uit de wet van 11 maart 2003, noch uit de richtlijn 2000/31 een verplichting worden afgeleid voor de hosting dienstverlener om zelf op zoek te gaan naar inbreukmakend materiaal, wanneer hij in kennis wordt gesteld van een mogelijke inbreuk, maar de klager heeft nagelaten om de inbreukmakende reproducties met voldoende nauwkeurigheid aan te duiden.
[...]

14. Eiser voert nog aan dat Telenet laattijdig zou hebben gereageerd.
Het is juist dat Telenet pas op 19 maart 2009 om bijkomende informatie heeft verzocht in antwoord op de brief van 5 maart 2009. Deze omstandigheid doet evenwel niet af aan het feit dat Telenet zich kan beroepen op de vrijstelling van aansprakelijkheid van artikel 20 van de wet van 11 maart 2003, nu zij ingevolge het gebrek aan nauwkeurigheid van de kennisgeving van 5 maart 2009 niet geacht kon worden kennis te hebben gehad van feiten of omstandigheden op grond waarvan zij de onwettigheid van de gereproduceerde foto's had moeten vaststellen. Derhalve rustte op Telenet ook niet de verplichting om prompt de informatie te verwijderen of ontoegankelijk te maken.
[...]

15. in zoverre eiser voorhoudt dat Telenet zelf aansprakelijk is als inbreukmaker, doordat zij de door Y geplaatste foto's heeft door gekopieerd naar andere websites dan www.pixagogo.be [...] gaat eiser voorbij aan de draagwijdte van artikel 20, 1 van de wet van 11 maart 2003 en artikel 14 van de richtlijn 2000/31.

17. Om die reden kan Telenet zich niettegenstaande de brief van 5 maart 2009 beroepen op de vrijstelling van aansprakelijkheid, zoals vervat in artikel 20, 1 van de wet van 11 maart 2003. Telenet diende aldus evenmin over te gaan tot de kennisgeving bedoeld in artikel 20,3 van dezelfde wet.

18. De vordering is ongegrond in zoverre tegen Telenet gericht.

 

IEFBE 1301

Driewielers met modulaire opbouw

Voorz. Rechtbank van Koophandel Brussel 15 april 2015, IEFbe 1301 (Smart Trike tegen Fun)
Uitspraak aangebracht door Olivier Vrins, Altius. Tegen vonnis staat nog beroep open. Modelrecht. Terugroepactie. Smart Trike is houdster van een Gemeenschapsmodelrecht voor een driewieler die in verschillende stappen meegroeit met het kind. Via fun.be wordt een driewieler met loopstang aangeboden. Verwerende partij verwijst naar de fabrikant die iedere inbreuk betwist en zelf houder is van een modelrecht (in Hong Kong). De stakingsrechter beveelt iedere (verdere) inbreuk op het gemeenschapsmodelrecht van de driewieler van eiser en een terugroepactie. 

15. (...) Hoewel het criterium "geen andere algemene indruk" weliswaar geen verwarringsgevaar vereist, zal bij verwarringsgevaar tussen twee modellen logischerwijze geen andere algemene indruk worden gewekt. Bijgevolg wordt in de rechtspraak toch, weze het impliciet, beroep gedaan op dit criterium. Dergelijk verwarringsgevaar voorhanden zijn indien de geïnformeerde gebruiker de producten visueel kan beschouwen als verwisselbaar.
IEFBE 1299

Misleidende handelspraktijk al heeft informatie betrekking op slechts een consument

HvJ EU 16 april 2015, IEFbe 1299; ECLI:EU:C:2015:225 (Hongaarse consumentenbescherming tegen UPC)
Reclamerecht. Richtlijn 2005/29/EG – Oneerlijke handelspraktijken – Verstrekking van onjuiste informatie door een telecommunicatiebedrijf aan een abonnee met extra kosten als gevolg – Aanmerking als ,misleidende handelspraktijk’. HvJ EU antwoordt: 1) [richtlijn oneerlijke handelspraktijken] moet aldus worden uitgelegd dat de verstrekking van onjuiste informatie door een handelaar aan een consument, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, moet worden aangemerkt als „misleidende handelspraktijk” in de zin van die richtlijn, ook al had die verstrekking van informatie slechts op één consument betrekking.

 2) Richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat een handelspraktijk die voldoet aan alle in artikel 6, lid 1, van die richtlijn genoemde criteria om te kunnen spreken van een misleidende praktijk jegens de consument, als oneerlijk en daarmee als verboden op grond van artikel 5, lid 1, van de richtlijn kan worden aangemerkt zonder dat nog behoeft te worden nagegaan of die praktijk ook in strijd is met de vereisten van professionele toewijding in de zin van artikel 5, lid 2, onder a), van de richtlijn.

Vragen:

1)      Dient artikel 5 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken aldus te worden uitgelegd dat in het geval van misleidende handelspraktijken in de zin van lid 4 van dat artikel de criteria van lid 2, onder a), van dat artikel niet afzonderlijk mogen worden getoetst?
2)      Kan de verstrekking van op onwaarheden berustende informatie aan één enkele consument worden aangemerkt als een handelspraktijk in de zin van die richtlijn?
IEFBE 1300

Conclusie AG: Handhavingsrichtlijn zet nationaal bankgeheim opzij

Conclusie AG HvJ EU 16 april 2015, IEFbe 1300; ECLI:EU:C:2015:243; zaak C-580/13 ( Coty Germany tegen Stadtsparkasse Magdeburg)
Prejudiciële vragen [IEF 13423].  Verkoop van namaakgoederen Davidoff Hot Water. Artikel 8, leden 1 en 3, onder e) richtlijn 2004/48/EG. Recht op informatie tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een IE-recht. Bankgeheim. Artikelen 8, 17, lid 2, 47 en 52, lid 1 Handvest EU-Grondrechten. Evenredigheid van de beperking van een grondrecht. AG concludeert:

Artikel 8, lid 3, onder e), van handhavingsrichtlijn 2004/48/EG, moet aldus worden uitgelegd, dat het in de weg staat aan een nationale regeling die als onvoorwaardelijk gevolg heeft dat een bankinstelling met een beroep op het bankgeheim een aan artikel 8, lid 1, onder c), van die richtlijn ontleend verzoek om informatie over de naam en het adres van een bankrekeninghouder kan afwijzen. Een dergelijk gevolg is alleen met artikel 8, lid 3, onder e), van die richtlijn verenigbaar, voor zover het voortvloeit uit een voorafgaande door de nationale rechter te verrichten afweging waardoor de rechtmatigheid van de beperking van de door de bestreden nationale regeling getroffen grondrechten in de zin van artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wordt gewaarborgd.

Gestelde vraag:

Moet artikel 8, lid 3, onder e), van richtlijn 2004/48/EG aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een nationale regeling die in een geval als het hoofdgeding een bankinstelling toestaat om met een beroep op het bankgeheim te weigeren informatie als bedoeld in artikel 8, lid 1, sub c, van deze richtlijn te verstrekken over de naam en het adres van een rekeninghouder?