Auteursrecht - Droit d'auteur  

IEFBE 460

Werkwijze wordt effectief aan rechterlijk toezicht onttrokken

Rechtbank van Koophandel Antwerpen 19 juli 2013, A/13/5414 (SABAM tegen ID&T)
Uitspraak ingezonden door Christian Dekoninck, Crowell & Moring. Auteursrecht. Naburige rechten. Muziekrechten. ID&T organiseert verschillende muziekfestivals, waaronder het evenement Tomorrowland. De grondslag voor deze zaak betreft de tussen partijen bestaande discussie over de toepassing van de tarieven gehanteerd door SABAM, met als resultaat dat ID&T in het verleden te weinig, of geen auteursrechten betaalde. SABAM vordert dat ID&T geen muzieknummers uit haar repertoire mag mededelen aan het publiek, in het bijzonder tijdens het festival Tomorrowland.

Er is sprake van een auteursrechtinbreuk door ID&T, aldus de voorzitter van de rechtbank. Al zou er slechts één nummer uit het SABAM-repertoire worden afgespeeld. Gelet op de omvang en het genre van het repertoire, moet worden vastgesteld dat er nummers uit het repertoire van SABAM zullen worden afgespeeld. Het gevorderde verbod is er niet op gericht de mededeling aan het publiek van werken uit het repertoire van SABAM te verhinderen, maar is er op gericht dat ID&T voorafgaand aan het festival haar instemming met het tarief van SABAM zou getuigen.

Dat SABAM haar tarieven toegepast wil zien is volkomen logisch, echter mag haar machtspositie er niet toe leiden dat er geen onderzoek van de toepassing of vaststelling van deze tarieven meer mogelijk zou zijn door een onafhankelijke rechter. De rechtbank is van oordeel dat de weigering van SABAM en de vordering tot het verbod tot gevolg hebben dat haar werkwijze effectief aan een rechterlijk toezicht wordt onttrokken, waardoor zij misbruik maakt van haar machtspositie. Het verbod tot mededeling aan het publiek moet worden geweigerd.

9. We moeten realist zijn: wat wij hier ook beslissen, zullen twee dingen alleszins gebeuren: (1) Tomorrowland 2013 zal plaats grijpen (waarbij er zeker werk uit het repertoire van SABAM zal worden gebruikt), en (2) ID&T zal aan SABAM moeten betalen.

SABAM 'vraagt' immers 'enkel dat het gebruik van de muziek wordt vergoed' (conclusie, p. 51, nr 121). Dit principe wordt niet betwist door ID&T: deze wil enkel de mogelijkheid behouden tot discussie over de concrete berekening van deze vergoeding.

Het verbod dat SABAM hier echter (zo'n twee maanden vóór dit evenement) vroeg (in het kader van een discussie die jaren aansleept), is er niet op gericht de mededeling aan het publiek van werken uit haar repertoire te verhinderen. SABAM wenst enkel dat ID&T vooraf haar instemming zou betuigen met het 'tarief 211'.

In zoverre is het SABAM niet te doen om het verhinderen van het misdrijf van namaking, in de zin van artikel 80 van de Auteurswet, maar wenst zij een juridisch sterkere positie in de 'aflevering 2013' van het vervolgverhaal tussen haar en ID&T. Immers, indien ID&T thans zou aangeven dat zij het tarief 211 voorbehoudloos aanvaardt, zou dit impliceren dat de discussie omtrent de toepassing ervan die ID&T (terecht of ten onrechte) voert, zo goed als wordt uitgesloten. Deze laatste zou immers eerst, en bijkomend moeten bewijzen dat haar instemming aangetast is door een wilsgebrek, wat alleszins niet eenvoudig zou zijn (vgl. Dowaai 24 oktober 1979, R.I.D.A. 1980, vol. 103, p. 160).

Dat SABAM haar tarieven toegepast wil zien, is volkomen logisch. Haar machtspositie (die zijzelf erkent, zie conclusies p. 52, nr 123), mag er echter niet toe leiden dat er geen onderzoek van de toepassing of vaststelling van deze tarieven meer tarieven meer mogelijk zou zijn door een onafhankelijke rechter, die zal uitmaken of de bezwaren geformuleerd door ID&T al dan niet terecht zijn.

In zoverre de weigering van SABAM, en de vordering tot verbod die eraan gekoppeld is dan ook tot (onrechtstreeks) gevolg heeft dat haar werkwijze effectief aan een rechterlijk toezicht wordt onttrokken, maakt het misbruik uit van haar machtspositie.

IEFBE 452

Prejudiciële vragen: browsen gaat verder dan de tijdelijke kopie-exceptie toestaat

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 24 juni 2013, zaak C-360/13 (Public Relations Consultants Association tegen The Newspaper Licensing Agency)
Prejudiciële vragen gesteld door Supreme Court, Verenigd Koninkrijk.
Zie eerder IEF 12571, nu met de vertaalde vragen.
Wanneer een computergebruiker pagina’s op internet bekijkt vereist het technisch procedé dat tijdelijk een kopie van de pagina op het scherm van gebruiker wordt geplaatst. Zo’n kopie blijft na raadpleging achter in het geheugen van de computer en doorgaans op den duur (automatisch) overschreven. Een gebruiker zal alleen de pagina’s printen die hij daadwerkelijk nodig heeft. Verzoekster (PRCA) stelt dat deze ‘ongewilde’ kopieën voldoen aan de beschrijving in artikel 5, lid 1, van RL 2001/29 (tijdelijk, van voorbijgaande of incidentele aard en als onderdeel van een technisch procedé) en dat daarvoor dus geen toestemming van de auteursrechthebbende is vereist. De richtlijn rept in pt 33 considerans RL 2001/29 al van ‘handelingen die ‘browsing’ mogelijk maken’.

Het HvJ EU heeft eerder bepaald dat het bekijken van beelden op een televisiescherm aan artikel 5 lid 1 van de RL voldoet. Verweersters (The Newspaper Licensing Agency Limited e.a.) stellen echter dat de kopieën op computerscherm helemaal niet zo tijdelijk zijn als verzoekster beweert. Het is geen deel van het procedé maar vormt het eindresultaat = de doorgifte van gegevens vanaf de server waarop de betreffende webpagina is opgeslagen naar de computer van gebruiker. Zij wijzen ook op de doelstelling van RL 2001/29 de auteursrechthebbenden „een hoog beschermingsniveau” te verzekeren. Uitzonderingen moeten dan ook strikt worden uitgelegd.

In omstandigheden waarin:
(i) een eindgebruiker een webpagina bekijkt zonder deze pagina te downloaden, te printen of op enige ander wijze een kopie ervan te maken;
(ii) kopieën van deze webpagina automatisch op het scherm verschijnen en in het cache-internetgeheugen van de harde schijf van de computer van de eindgebruiker worden opgeslagen;
(iii) het maken van deze kopieën noodzakelijk is voor het technische procedé dat correct en doeltreffend surfen op het internet mogelijk maakt;
(iv) de op het scherm weergegeven kopie aldaar blijft staan tot de eindgebruiker de betrokken pagina verlaat, en zij dan ingevolge de normale werking van de computer automatisch wordt gewist;
(v) de in het cachegeheugen opgenomen kopie aldaar blijft opgeslagen tot zij door andere gegevens wordt verdrongen doordat de eindgebruiker andere webpagina’s bekijkt, en zij dan ingevolge de normale werking van de computer automatisch wordt gewist;
(vi) de kopieën slechts worden bewaard voor de duur van de gewone procedés die met het sub (iv) en (v) hierboven beschreven internetgebruik gepaard gaan;
zijn dergelijke kopieën dan (i) tijdelijk, (ii) van voorbijgaande of incidentele aard, en (iii) vormen zij een integraal en essentieel onderdeel van het technische procedé in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij]?
IEFBE 447

Het citaat in Midnight in Paris

Een redactionele bijdrage van Thijs van den Heuvel, Bird & Bird LLP.
Deze vrijdagmiddagbijdrage gaat niet over de - in de avondschemering van Parijs verreden - afsluitende etappe van de Tour de France 2013, maar over auteursrecht. Aanleiding is een recente uitspraak uit de Verenigde Staten over Woody Allen's film Midnight in Paris [red. US District Court Mississippi 18 juli 2013, CASE NO. 3:12cv100 (Faulkner tegen Sony Pictures)]. In deze, met een Oscar bekroonde, film spreekt de hoofdpersoon de volgende woorden: “The past is not dead. Actually, it’s not even past. You know who said that? Faulkner, and he was right. I met him too. I ran into him at a dinner party.

Een mooi citaat, maar volgens de mensen die waken over de rechten van William Faulkner is hier sprake van inbreuk op zijn auteursrecht. In Faulkner's boek Requiem for a Nun (1950) komt de volgende zin voor: "The past is never dead. It’s not even past.

Lees verder op IE-Forum.nl, IEF 12923.

IEFBE 429

Arrest Amazon: richtlijn verzet zich niet tegen terugbetaling van thuiskopievergoeding

HvJ EU 11 juli 2013, zaak C-521/11 (Amazon.com) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door het Oberste Gerichtshof, Oostenrijk.
Uit perscommuniqué nr. 89/13
: De heffing zonder onderscheid van een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik bij de eerste verkoop van dragers kan onder bepaalde omstandigheden in overeenstemming zijn met het recht van de Unie. Bovendien kan onder bepaalde omstandigheden een weerlegbaar vermoeden worden gehanteerd dat aan particulieren verkochte dragers voor privégebruik zijn bestemd.

Auteursrecht. Billijke compensatie. Oplegging zonder onderscheid, maar met eventueel recht op terugbetaling van vergoeding voor kopiëren voor privégebruik bestemd voor financiering van compensatie. Uitkering opbrengst deels aan rechthebbenden en deels aan sociale of culturele instellingen. Dubbele betaling van vergoeding voor kopiëren voor privégebruik bij grensoverschrijdende transactie. Uitlegging van de artikelen 2 en 5 van richtlijn 2001/29/EG (InfoSoc). Reproductierecht. Wettelijke regeling van een lidstaat die voorziet in, enerzijds, de toepassing zonder onderscheid van de vergoeding voor het kopiëren voor privé-gebruik ten aanzien van alle informatiedragers en, anderzijds, de terugbetaling van die vergoeding bij uitvoer van de informatiedrager vóór de verkoop ervan aan een eindgebruiker of bij reproductie met toestemming van de rechthebbende.

Het Hof verklaart voor recht:

1) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 (...) moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan zonder onderscheid een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd wanneer voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers die geschikt zijn voor reproductie op zijn grondgebied in het verkeer worden gebracht, doch deze regeling eveneens voorziet in een recht op terugbetaling van de betaalde vergoeding ingeval deze dragers uiteindelijk worden gebruikt op een manier die niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt, indien praktische moeilijkheden een dergelijk stelsel van financiering van de billijke compensatie rechtvaardigen en het recht op terugbetaling doeltreffend is en de teruggave van de betaalde vergoeding niet uiterst moeilijk maakt, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan in het licht van de omstandigheden van het nationale stelsel en de grenzen die door deze richtlijn zijn gesteld.

2) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet verzet tegen de invoering door een lidstaat van een weerlegbaar vermoeden van privégebruik van dragers die geschikt zijn voor reproductie wanneer deze dragers door levering aan natuurlijke personen in het verkeer worden gebracht, in het kader van een stelsel voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie door middel van een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik ten laste van personen die deze dragers voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel op het grondgebied van de betrokken lidstaat in het verkeer brengen, indien praktische moeilijkheden bij de vaststelling of de betrokken dragers voor privédoeleinden worden gebruikt, een dergelijk vermoeden rechtvaardigen en voor zover dat vermoeden er niet toe leidt dat de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd in situaties waarin het uiteindelijke gebruik van de dragers kennelijk niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt.

3) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het in die bepalingen bedoelde recht op een billijke compensatie, of de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik die bestemd is voor de financiering van die compensatie, niet kan worden uitgesloten op grond van het feit dat de helft van de opbrengst uit hoofde van die compensatie of vergoeding niet rechtstreeks aan de rechthebbenden van die compensatie wordt uitgekeerd, maar aan sociale en culturele instellingen ten behoeve van deze rechthebbenden, voor zover deze sociale en culturele instellingen zich daadwerkelijk inzetten voor deze rechthebbenden en de werkwijze van deze instellingen niet discriminerend is. Het staat aan de nationale rechter een en ander na te gaan.

4) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat de verplichting die een lidstaat oplegt om een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen die bestemd is voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie wanneer bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers in het verkeer worden gebracht die geschikt zijn voor reproductie, niet kan worden uitgesloten omdat in een andere lidstaat al een analoge vergoeding is betaald.

Gestelde vragen:

1) Is er sprake van een ‚billijke compensatie’ in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29, wanneer
a) de rechthebbenden als bedoeld in artikel 2 van richtlijn 2001/29 een uitsluitend door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht hebben op een billijke vergoeding jegens degene die dragers die geschikt zijn voor de reproductie van hun werken, als eerste bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het binnenland in het verkeer brengt,
b) dit recht niet ervan afhankelijk is of de dragers in het verkeer worden gebracht door levering aan tussenhandelaren, aan natuurlijke of rechtspersonen voor niet-privégebruik, dan wel aan natuurlijke personen voor privégebruik,
c) doch degene die de dragers met toestemming van de rechthebbende gebruikt voor reproductie, of wederuitvoert alvorens deze aan eindverbruikers te verkopen, recht op terugbetaling van de vergoeding heeft tegenover de auteursrechtenorganisatie?

2) Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord:
a) Is er dan sprake van een ‚billijke compensatie’ in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 wanneer het in vraag 1, sub a, beschreven recht enkel bestaat bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen die de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privédoeleinden?
b) Indien vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:
Moet dan bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen, tot het tegendeel wordt bewezen, worden aangenomen dat de dragers worden gebruikt voor het reproduceren voor privédoeleinden?

3) Indien vraag 1 of vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:
Volgt dan uit artikel 5 van richtlijn 2001/29 of een andere bepaling van Unierecht dat het door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht op een billijke compensatie niet bestaat wanneer de auteursrechtenorganisatie wettelijk verplicht is om de helft van de opbrengst niet aan de rechthebbenden uit te keren, maar aan sociale en culturele instellingen?

4) Indien vraag 1 of vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:
Staat dan artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 of een andere bepaling van Unierecht in de weg aan een door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht op een billijke compensatie, wanneer in een andere lidstaat – zij het wellicht op een met het Unierecht strijdige grondslag – reeds een passende vergoeding voor het in het verkeer brengen van de dragers is betaald?”

IEFBE 427

Europees Parlement neemt unaniem rapport online muziekdiensten aan

MEPs support easier licensing for EU-wide online music services, 20130708IPR16829
Music - an art for itself - Headphones and music notes / musical notation systemUit het persbericht: On-line music service providers will get licenses more easily and musicians will receive royalties more quickly, enabling consumers to enjoy a wider range of music on-line, under rules approved on Tuesday by the Legal Affairs Committee.

"This text, adopted unanimously, is a key proposal for the digital single market. Simple and transparent licensing of copyright means more legal offers and easier access to online content for consumers. This reform also ensures fair remuneration for artists and will develop new business opportunities," said the rapporteur, Marielle Gallo (EPP, FR).

The proposal backed by legal affairs MEPs aims to make it easier for service providers to obtain licenses for on-line music services. It also seeks to improve protection of authors’ rights by making sure that royalties are collected more efficiently from service providers and distributed to artists more fairly and more quickly.

Encouraging new and better online music services
This should encourage the creation of new EU-wide on-line music services and help boost sales. In future, instead of having to deal with authors' collective management organisations in each EU member states, service providers could obtain licenses from a small number of such organisations operating across EU borders.

MEPs passed an amendment to ensure that smaller and less popular repertoires also have access to the market by requiring these collecting organisations to issue licenses under the same conditions for all repertoires.

Proper and timely remuneration to artists
MEPs amended the Commission proposal to ensure that rightholders receive their royalties more quickly, by cutting the deadline for paying them from 12 to three months from the end of the financial year in which the right revenue was collected.

Another amendment by MEPs gives authors and artists better control over the management of their rights. The rules will ensure that artists will have the freedom to choose the collecting society and that they can participate more easily in the decision-making process.

Next steps
The report was adopted by Legal Affairs Committee by 22 votes to 0, with 0 abstentions. The committee negotiators received a mandate to start negotiations with EU ministers.

Tips over de concrete tekst van dit rapport, wij houden ons aanbevolen: redactie@ie-forum.nl

IEFBE 423

Paris: No general duty for YouTube to monitor content

Cour d'appel de Paris 21 juni 2013, 11/09195 (SPPF tegen YouTube)
Naburige rechten. The 1709 blog schrijft: In a recent case involving SPPF (the French collecting society for record labels' neighbouring right in sound recordings) and Youtube, the Paris Court of Appeals, siding with Youtube, stated in no uncertain terms that Youtube, as a provider of hosting services, is under no general duty to monitor the content posted to its platform and that the takedown of a given piece of content by a hoster can only take place after proper prior notification has been given by the rightsholder and that this is so even when the same piece of content has already been the subject-matter of a notification.

The Court thus echoes the position taken by the Supreme Court (Cour de cassation) in a series of ruling on July 12, 2012.  In the more recent ruling, the Appeals Court relies solely on statutory provisions (sections 6-I-2, 6-I-5 of the LCEN) and not on the 2012 rulings (not that unusal in a civil law jurisdiction such as France where stare decisis does not apply).

Link to July 12, 2012 rulings here

Qu’elles font valoir que tant la directive 2000/31 CE transposée par la loi LCEN du 21 juin 2004 que les articles 6-1-7, alinéa 1 et 2, et 6-1-5 de cette loi excluent une obligation er générale de surveillance des informations transmises ou stockées ou de recherche active de faits illicites, et qu’il s’en déduit - ainsi, d’ailleurs, que jugé par la juridiction communautaire et nombre d’autres juridictions - que tout fait nouveau nécessite une nouvelle notification;
(...)
Qu’il résulte, en revanche, des dispositions combinées des articles 6-1-2, 6-1-5 et 6-1-5 de la loi LCEN que l’hébergeur n’est pas soumis à une obligation générale de surveillance et que le retrait d’un contenu par un hébergeur, eût-il déjà fait l’objet d’une notification, ne peut intervenir sans notification préalable ;

IEFBE 421

Reproductievergoeding kan worden geheven over verhandeling van een printer of een computer

HvJ EU 27 juni 2013, gevoegde zaken C-457/11; C-458/11; C-459/11; C-460/11 (Verwertungsgesellschaft Wort; VG Wort tegen elektronicafabrikanten) - dossier - persbericht
Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding. Tijdvak van omzetting Richtlijn 2001/29/EG. De vergoeding voor de reproductie van beschermde werken kan worden geheven over de verhandeling van een printer of een computer. De lidstaten beschikken over een ruime beoordelingsmarge om te bepalen wie de schuldenaar is
van deze vergoeding die tot doel heeft de auteurs schadeloos te stellen voor de zonder hun toestemming gemaakte reproductie van hun werk.

Het Hof verklaart voor recht:

4) Het begrip „reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het reproducties omvat die worden vervaardigd met behulp van een printer en een pc, in het geval waarin deze apparaten met elkaar zijn verbonden. In dat geval staat het de lidstaten vrij een systeem in te stellen waarin de billijke compensatie wordt voldaan door degenen die beschikken over een apparaat dat op niet-autonome wijze bijdraagt tot de één geheel vormende werkwijze voor de reproductie van het werk of ander beschermd materiaal op de gegeven drager, voor zover die personen de mogelijkheid hebben de kosten van de heffing af te wentelen op hun klanten, met dien verstande dat het totale bedrag van de billijke compensatie die verschuldigd is als vergoeding van de door de auteur ten gevolge van die één geheel vormende werkwijze geleden schade, niet wezenlijk mag verschillen van het bedrag dat is vastgesteld voor de reproductie die middels één enkel apparaat wordt verkregen.

1) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij raakt de gebruikmaking van werken en ander beschermd materiaal niet in het tijdvak tussen 22 juni 2001, datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, en 22 december 2002, datum waarop de termijn voor omzetting daarvan verstreek.

2) In het kader van een uitzondering of beperking als bedoeld in artikel 5, leden 2 of 3, van richtlijn 2001/29 heeft een eventuele handeling waarbij een rechthebbende de reproductie van zijn werk of ander beschermd materiaal heeft toegestaan, geen invloed op de billijke compensatie, ongeacht of deze krachtens de toepasselijke bepaling van die richtlijn verplicht dan wel facultatief is voorzien.

3) De omstandigheid dat gebruik kan worden gemaakt van technische voorzieningen als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2001/29, kan de in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn gestelde voorwaarde van een billijke compensatie niet doen vervallen.

4) (zie hierboven)

Vragen:

1. Moet de richtlijn bij de uitlegging van het nationale recht reeds worden toegepast op gebeurtenissen die ná het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn op 22 juni 2001, maar vóór het tijdstip van de toepasselijkheid van deze richtlijn, op 22 december 2002, hebben plaatsgevonden?
2. Gaat het bij de reproductie met een printer om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn?
3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de restricties op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3 van richtlijn voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de printer, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een ander toestel of van een reeks andere toestellen als schuldenaars van een passende bezoldiging worden aangemerkt, op grond dat zij voor het maken van reproducties geschikte apparatuur vervaardigen?
4. Doet de omstandigheid dat overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn gebruik van technische voorzieningen kan worden gemaakt, de bij artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn betreffende het recht op een billijke compensatie gestelde voorwaarde op zich reeds vervallen?
5. Vervallen de voorwaarde inzake een billijke compensatie (artikel 5, lid 2, sub a en b, van de richtlijn) alsook de mogelijkheid daartoe (zie punt 36 van de considerans van de richtlijn), wanneer de rechthebbenden uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van hun werken hebben ingestemd?

Op andere blogs:
IPKat (Copyright levies, computers and printers: court gives the final Wort)
SCL The IT Law Community (ECJ Supports Copyright Levy on Printers and Computers)

IEFBE 419

Mededeling aan het publiek bij aanklikbare link op toegankelijke site

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 15 mei 2013, zaak C-279/13 (C More Entertainment tegen Sandberg) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Högsta domstolen, Zweden.
Sandberg linkt op zijn internetsite naar een uitzending van ijshockeymatches. Verzoekster C More entertainment verkoopt de uitzendingen, die alleen ‘direct’ te zien zijn, voor SEK 89 per wedstrijd. Zij heeft de domeinnaam beschermd met behulp van een paywall en is niet vindbaar op het web. Verweerder stelt dat hij de link op een internetsite heeft gevonden. Of daarbij is gehackt of dat verweerder geld heeft ontvangen is niet in geding [Red. vergelijke Svensson IEF 12057].

Doordat verweerders website voor iedereen toegankelijk is en degene die de link aanklikt meteen (onbetaald) toegang heeft tot verzoeksters website loopt verzoekster inkomsten mis. Al direct bij de start van het bedrijf in 2007 vraagt verzoekster, eerst telefonisch, later schriftelijk, verweerder de link van zijn website te verwijderen maar hij weigert. De doorgifte stopt pas nadat verzoekster een technische bescherming heeft ingebouwd. Verweerder wordt gedagvaard wegens schending van de Zweedse Wet op het auteursrecht. Verzoekster eist vergoeding voor gebruik en voor immateriële schade en haar vordering wordt toegewezen.

In beroep vraagt verweerder een prejudiciële vraag aan het HvJ EU voor te leggen maar dat verzoek wordt niet gehonoreerd. De rechter oordeelt dat de handelwijze van verweerder valt onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’. Hij onderzoekt ook verweerders claim dat internetadressen die op het world wide web te vinden zijn (in onderhavig geval omdat verzoekster haar materiaal niet technisch had beschermd) vrij zijn, maar concludeerde dat geen enkel feit kon worden vastgesteld waaruit instemming van verzoekster met de praktijken van verweerder kon worden afgeleid.

De zaak komt vervolgens voor de hoogste Zweeds rechter die kijkt of verweerder, door via zijn internetwebsite te linken naar op zich legale uitzendingen, inbreuk heeft gepleegd op het recht van de houders van het recht tot mededeling aan het publiek. De rechter concludeert dat noch uit de Richtlijn, noch uit de jurisprudentie van het HvJ EU duidelijk kan worden afgeleid wat wordt bedoeld met ‘mededeling aan het publiek’. Ook rijst de vraag of de rechten van de houders uitputtend geregeld zijn of dat de LS manoeuvreerruimte hebben.

Hij besluit de volgende vragen aan het HvJ EU te stellen:

1 Is sprake van ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer op een voor iedereen toegankelijke website een aanklikbare link beschikbaar wordt gesteld naar een door de houder van het auteursrecht op het werk uitgezonden werk?
2 Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang hoe wordt gelinkt?
3 Speelt het een rol indien de toegang tot het werk waarnaar wordt gelinkt, op enige wijze beperkt is?
4 Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van auteurs door onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29?
5 Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van de houder van het auteursrecht door onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/29?

IEFBE 413

Meeste lidstaten wensen meer studie en consultatie aanpassing heffingenstelsel

Verslag Raad voor Concurrentievermogen, Kamerstukken II, 2012/13, 21 501-30, nr. 311. -  Bijlage bij Kamerstukken II
Tijdens het interne markt- en industriedeel vond er op basis van een voortgangsrapport een oriënterend debat plaats over de hervorming van de accountantsmarkt. De Raad wisselde van gedachten over de modernisering van het Europees auteursrecht, mede op basis van een toelichting door oud-Commissaris Vitorino op zijn rapport met aanbevelingen over heffingen voor privékopieën en reprografie [IEF 12297].

Modernisering auteursrecht
Over deze mededeling gaf de Commissie aan dat in 2014 een objectieve analyse zal worden gemaakt op basis waarvan een besluit zal worden genomen over een eventuele aanpassing van het Europees regelgevend kader. In november 2013 zal een plenaire zitting met stakeholders worden georganiseerd, waarvoor ook de Raad en het Europees Parlement worden uitgenodigd. Doel van dit traject is om tot praktische oplossingen te komen op vier onderdelen van het auteursrecht (vergroting grensoverschrijdend aanbod, user generated content, audiovisueel erfgoed en tekst- en data mining), zonder dat er direct wetgevingsvoorstellen nodig zijn.

Lidstaten gaven in hun reacties aan dat diepgaand onderzoek van alle problemen nodig is. Sommige lidstaten, waaronder Nederland, wezen op de behoefte aan een toekomstbestendig en technologieneutraal auteursrecht. Nederland gaf aan te streven naar een auteursrechtelijk systeem dat niet alleen aansluit bij de huidige stand van de (digitale) technologie, maar ook is toegerust op toekomstige ontwikkelingen.

Aanbevelingen van Vitorino over heffingen voor privé-kopieën en reprografie Als inleiding op de bespreking van het rapport gaf Commissaris Barnier aan dat het rapport is bedoeld als een frisse en onafhankelijke blik op dit onderwerp. Hij gaf aan zich er van bewust te zijn dat in sommige lidstaten momenteel wetgeving wordt opgesteld op het gebied van thuiskopieheffingen. De heer Vitorino begon met de opmerking dat het lastig is over de thuiskopieheffing gemeenschappelijke uitgangspunten te vinden. Sommige aanbevelingen in zijn rapport bleken volgens Vitorino breed gedragen te worden door de geconsulteerde stakeholders, zoals de aanbeveling dat de heffingen zichtbaar moeten zijn. Andere aanbevelingen bleken echter controversiëler, zoals de aanbeveling om de aansprakelijkheid voor de heffing te verplaatsen van de fabrikant/importeur naar de detailhandelaar. Ook wees Vitorino erop dat het onderwerp van online diensten, licentiering en privékopie aan de orde is in de zaak C-457/11 WORT, zodat het Europese Hof van Justitie zich binnenkort over dit onderwerp zal uitlaten.

De meeste lidstaten gaven aan dat er eerst meer studies en consultaties moeten worden verricht voordat kan worden ingeschat of hervormings- en harmonisatievoorstellen op EU-niveau wenselijk zijn. Ook vonden veel lidstaten dat eerst de rechtspraak van het Hof van Justitie moet worden afgewacht. Veel lidstaten uitten bezwaar tegen Vitorino’s aanbeveling om de heffingsplicht van de importeur/fabrikant naar de detailhandelaar te verplaatsen. Volgens de lidstaten zou dit leiden tot een kostbaar en niet goed handhaafbaar heffingssysteem. Enkele lidstaten, waaronder Nederland, spraken de wens uit te komen tot een technologieneutraal, flexibel en modern auteursrecht. Nederland heeft daarbij aangegeven na te willen denken over een alternatief voor het thuiskopieheffingenstelsel, dat toegerust is op de verwachte technologische ontwikkelingen in de komende jaren.

In zijn reactie op de opmerkingen van de lidstaten gaven zowel Vitorino als de Commissie aan dat duidelijk is dat het huidige heffingenstelsel aanpassing behoeft. In 2014 zal de Commissie beoordelen of wetgeving op EU-niveau ten aanzien van de heffingen voor de thuiskopie opportuun is.
IEFBE 407

Frankrijk: Apple moet (voorlopig) 5 miljoen iPad-thuiskopievergoeding betalen

Tribunal de grande instance de Paris, 30 mei 2013, (Apple tegen Copie France)
iPad 3G and iPad Wi-FiIn't kort: Apple heeft van consumenten de compensatie op grond van Besluit 13 van de commissie thuiskopieheffing (commission de la copie privée) gecollecteerd. Apple had ernstige twijfel over de wettigheid van dat Besluit, maar heeft al wel 5 miljoen euro gecollecteerd. Het gerecht staat toe de beslissing van de Franse Raad van State af te wachten, niettemin heeft Copie France haar vordering gebaseerd op een hogere wet, namelijk artikel L-331-1 van de Franse Code de la Propriété intellectuelle, waar Besluit 13 slechts een uitwerking van is.

Apple zegt dat de tekst van Besluit 13 in haast werd goedgekeurd, zonder enige analyse van het gebruik en het zijn dezelfde tarieven als die zijn vastgesteld bij Besluit nr. ​​11. Besluit nr. 11 werd echter door de Raad van State ongedaan gemaakt, omdat het aan aandacht ontbrak voor het zakelijke gebruik van de multimedia mobiele telefoons, en door de toepassing van het Padawan-arrest [IEF 9171]. Het gerecht houdt de zaak aan tot de Franse Raad van State over de rechtmatigheid van Besluit 13 heeft geoordeeld. Het gerecht beveelt een voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis (betaling €5 miljoen) met het oog op een tijdelijk, maar snel herstel van de schade geleden door Copie France.

Sur la demande reconventionnelle de la société Copie France
La société Copie France sollicite l’allocation d’une provision dans l’hypothèse d’un sursis à statuer. Cette demande n’est pas contradictoire avec le prononcé du sursis dans la mesure où la société Copie France ne fonde pas sa demande sur la décision n°13 contestée mais sur d’autres règles de droit d’une valeur supérieure.
Il y a lieu de constater que l’éventuelle annulation de la décision n°13 de la Commission n’affecte pas la validité de l’article L331-1 du code de la propriété intellectuelle dont elle n’est que l’application et qui fixe le principe de la rémunération pour copie privée des auteurs artistes-interprètes et producteurs de phonogrammes ou vidéogrammes.
La décision n°13 est en effet une simple modalité pratique de mise en œuvre de ce principe et elle ne doit pas être considérée comme une règle spéciale qui dérogerait à une règle générale laquelle ne pourrait lui être substituée, mais simplement comme une application de la loi nationale, elle-même conforme au droit communautaire qui demande aux Etats qui admettent l’exception de copie privée, d’organiser une compensation équitable. La société Copie France est donc bien fondée à invoquer le principe de la rémunération pour copie privée pour solliciter une indemnité compensatrice de la perte qu’elle subit du fait des difficultés actuelles pour recouvrer les sommes dues à ce titre.
Par ailleurs la loi met à la charge des fabricants et importateurs d’appareils d’enregistrement le paiement de la compensation équitable à charge pour eux de la répercuter sur le consommateur final qui bénéficie de l’exception de copie privée.
Ainsi les sociétés Apple qui fournissent le matériel d’enregistrement et qui au surplus reconnaissent avoir collecté le montant de la rémunération pour copie privée auprès des consommateurs finals, sont bien les débiteurs de l’indemnité due à la société Copie France.
Pour apprécier le montant de cette indemnité, la société Copie France propose de se reporter au barème prévue par la décision n°14 de la Commission, qui aboutit aux mêmes sommes que toutes les décisions antérieurs et qui fait également l’objet d’un recours devant le Conseil d’Etat.
Aussi au vu des éléments d’appréciation soumis au tribunal il y a lieu de condamner les sociétés Apple à payer à la société Copie France une provision de 5 000 000 €.
L’exécution provisoire compatible avec la nature de l’affaire doit être ordonnée afin d’assurer une réparation provisoire rapide du préjudice subi par la société Copie France.

DÉCISION
Statuant publiquement, par mise à disposition au greffe, contradictoirement et en premier ressort,
. Déclare recevables les demandes des sociétés Apple distribution international et Apple France,
. Sursoit à statuer sur leurs demandes jusqu’à l’arrêt du Conseil d’Etat statuant sur la validité de la décision n °13 de la Commission,
. Condamne in solidum les sociétés Apple distribution international et Apple France à payer à la société Copie France la somme provisionnelle de 5 000 000 € à valoir sur le montant de la compensation équitable pour la période de février à décembre 2011,
. Dit que l’affaire est retirée du rôle et y sera réinscrite à la demande de la partie la plus diligente une fois l’arrêt du Conseil d’Etat rendu,
. Ordonne l’exécution provisoire,
. Réserve les dépens et les frais irrépétibles.