DOSSIERS
Alle dossiers

Marktpraktijken - Pratiques du commerce  

IEFBE 1420

De aansprakelijkheid van bookingsites voor onrechtmatige reviews

Sofie DE POURCQ, "De aansprakelijkheid van bookingsites voor onrechtmatige reviews", TPR 2014, afl. 3, 1157-1206.
Samenvatting via LegalWorld. Wie een hotel wil boeken, baseert zich vaak op de mening van andere reizigers. Die meningen zijn zowel terug te vinden op bookingsites als op specifieke websites die louter dienen om reviews over verschillende hotels te verzamelen (hierna verwijst de term 'bookingsite' naar beide soorten websites). Dankzij die reviews is het voor de reizigers niet alleen eenvoudiger om een hotelkeuze te maken, maar worden ze ook enigszins beschermd tegen mogelijke negatieve ervaringen.

Soms verschijnen er echter onrechtmatige reviews op dergelijke websites. In dat geval bestaat de kans dat de uitbater van het beoordeelde hotel de uitbater van de bookingsite daarvoor aansprakelijk wil stellen. In deze bijdrage wordt besproken of de uitbaters van bookingsites in die hypothese de aansprakelijkheidsvrijstelling van de Richtlijn Elektronische Handel kunnen genieten. Om het antwoord op deze vraag te formuleren werd een rechtsvergelijkende studie van het Belgische, Nederlandse, Franse en Duitse recht uitgevoerd.

Kwalificatie als hostprovider?
De Richtlijn Elektronische Handel creëert onder meer een aansprakelijkheidsvrijstelling voor hostproviders. Aangezien de definitie van het begrip 'hostprovider' ruim en evolutief wordt geïnterpreteerd, lijken uitbaters van bookingsites als hostprovider te kunnen worden gekwalificeerd. Zowel het Hof van Justitie als het Belgische Hof van Cassatie hebben echter benadrukt dat een hostprovider een passieve rol moet vervullen en dus geen kennis of controle mag hebben over de informatie die wordt opgeslagen. Deze bijkomende vereiste creëert mogelijk problemen voor uitbaters van bookingsites die een controle uitvoeren van de reviews. Het is namelijk onduidelijk of die uitbaters nog een passieve rol vervullen en bijgevolg als hostprovider kunnen worden beschouwd. Dit leidt tot rechtsonzekerheid.

Voorwaarden aansprakelijkheidsvrijstelling en mogelijke rechterlijke maatregelen
De aansprakelijkheidsvrijstelling is onderworpen aan enkele voorwaarden. Bij de invulling en de toepassing van die voorwaarden kunnen echter moeilijkheden ontstaan. Daarnaast kan de rechter aan een hostprovider die de aansprakelijkheidsvrijstelling geniet, maatregelen opleggen om toekomstige inbreuken te voorkomen. Het is echter niet volledig duidelijk welke maatregelen toegestaan zijn. De maatregelen mogen immers enkel tot een specifieke en niet tot een algemene toezichtsverplichting leiden. De Richtlijn Elektronische Handel definieert die begrippen evenwel niet.

Het was de doelstelling van de Richtlijn Elektronische Handel om bij de tussenpersonen die in het internetverkeer optreden de rechtsonzekerheid over hun eventuele aansprakelijkheid voor onrechtmatige inhoud die afkomstig is van internetgebruikers, weg te nemen. We stellen echter vast dat er nog steeds rechtsonzekerheid bestaat. De Richtlijn Elektronische Handel verdient dan ook een negatieve beoordeling.

Lees meer

IEFBE 1287

Le concept du ballon n'est ni nouveau, ni original

Tribunal de commerce Tournai 27 février 2014, IEFbe 1287 (Les Aiguilleurs contre Cofidis)
Jugements envoyée par Eric De Gryse, Simont Braun. Pratiques honnêtes du marché. Droit d'auteur. Les Aiguilleurs qui est une agence indépendante de conseil en communication a été contactée fin de l'année 2008 pour participer à un concours non rénuméré organisé par un intermédiaire de COFIDIS. La S.A. Les Aiguilleurs postule que son action soit déclarée recevable et fondée et qu'en conséquence, le Tribunal condamne "COFIDIS Belgique et COFIDIS France, (...) au paiement d'une somme de 400.000 EUR pour le préjudice causé par la contrefaçon de la création originale de l'agence LES AIGUILLEURS". Mais attendu que le concept du ballon n'est ni nouveau, ni original et ce concept a été utilisé et est utilisé de manière très régulière dans de très nombreuses publicités. Le tribunal déclare la demande recevable mais non fondée.

IEFBE 1250

ICE-Watch, pas de droit d'auteur, inspirée du modèle de la Rolex Oyster 1927

Cour d’appel de Liège, 13 novembre 2014, IEFbe 1250 (Ice Universal tegen KMB en IMPS)
Décision envoyée par Philippe Campolini, Simont Braun, Olivier Sasserath en Eric Laevens, MVVP. Droit d'auteur. Emballage. ICE expose avoir créé en 2006 un produit d'horlogerie-bijouterie de fantaisie appelé "ICE-Watch", s'agissant d'une montre-bracelet d'allure sportive à lunette ronde pivotante, inspirée du modèle de la Rolex Oyster de 1927, dont toutes les parties s'accordent pour considérer qu'elle est tombée dans le domaine public. ICE a déposé La marque verbale ICE-WATCH. La montre ICE WATCH connaît un succès indéniable. Le premier juge dit les demandes non fondées en ce qu'elles portant sur une atteinte au droit d'auteur sur les montres; dit les demandes de ICE irrecevable en ce qu'elles portent sur une atteinte au droit d'auteur sur l'emballage de la montre ou en combinaison avec les montres; dit les demandes non fondées en ce qu'elles sont fondées sur les usages honnêtes en matière de pratiques du marché. La cour confirme le jugement entrepris.

VI. Du droit d'auteur revendiqué pour les produits ICE WATCH
3. IMPS conteste à raison l'originalité de l'œuvre ainsi revendiquée. En effet, la cour relève que:
ICE ne conteste pas que les montres colorées qu'elle a mises en commerce constituent simplement "une nouvelle variation sur le thème de la montre sportive de style ROLEX, laquelle, dans l'état actuel de l'art horloger actuel, constitue un genre ressortissant au domaine public" (...) Il subsiste ainsi un doute raisonnable sur l'originalité des modèles de montre invoqués (...), lesquels ne peuvent bénéficier de la protection du droit d'auteur.
(...)
L'action de ICE en ce qu'elle vise l'emballage (seul et) en combinaison avec la montre sur pied du droit d'auteur est dénuée de tout fondement dès lors qu'il n'est pas démontré que l'ensemble constitue un réel effort intellectuel de création de la part de ICE.

VII. De la concurrence parasitaire
3. Aucun des moyens avancés par ICE à cet égard ne résiste à l'analyse des pièces produites par ICE.

En effet, pour les motifs précités, ICE ne peut prétendre avoir développé, en ce qui concerne l'emballage extérieur, un produit original, pour l'avoir directement emprunté au modèle de la brique LEGO ayant fait l'objet du dépôt de deux marque tridimensionnelles, comportement qui a été sanctionné par l'arrêt de la cour d'appel de Bruxelles précité.

IEFBE 1240

B-pakjes haken parasitair aan bij het verdwijnend BELGA-merk

Voorz. Rechtbank van Koophandel (en afd.) Antwerpen 3 maart 2015, IEFbe 1240 (Tabacofina en British American Tobacco tegen Torrekens en Landewyck)
Uitspraak ingezonden door Michaël De Vroey, Baker & McKenzie. Merkenrecht sub b en c weerhouden. Oneerlijke marktpraktijken. Tabaksreclameverbod. Eiser is titularis van woordmerk BELGA en diverse woordbeeldmerken voor tabakswaren. BAT verdeelt onder meer Lucky Strike, Pall Mall en Belga en kondigt een gefaseerde migratie aan van BELGA naar LUCKY STRIKE middels kartonnen wikkels, ook wel sleeves genoemd. Landewyck-Torrekens brengt sinds eind oktober een nieuwe sigaret onder het merk "B" op de markt, zij deed dit omdat zij op de hoogte was van de verdwijning van BELGA in het segment van de 'soft packs'. De voorzitter verklaart gegrond dat het gebruik van de witte letter 'B' op een rode achtergrond (al dan niet in combinatie met Belgische driekleur en een kroon), strijdige daden door schending tabaksreclameverbod, parasitaire aanhaking, verwarringstichting en misleiding met zich meebrengen. De voorzitter beveelt terughaling en vernietiging van inbreukmakende B-pakjes.

5. (...) TORREKENS biedt de sigaretten aan (...) en stelt dat door het gebruik van het teken 'B', de nationale driekleur en de afbeelding van een kroon, het Belgisch imago van het merk wordt onderlijnd.

Leestips: C.2 en C.3.

IEFBE 1130

'Nieuwsbrief' over vermeende modelinbreuk vormt oneerlijke praktijk

Voorz Rechtbank van Koophandel (en afd.) Antwerpen 6 januari 2015, IEFbe 1130 (R&G Equipment tegen Veredus)
Uitspraak aangebracht door Dieter Geernaert, Praetica. Kort geding. WER. Modellenrecht. De door Veredus verspreide berichtgeving aan klanten van R&G met een waarschuwing over vermeende inbreuken door R&G, vormt inbreukmakende vergelijkende reclame. Het gaat om producten voor de ruitersport, in het bijzonder peesbeschermings/beenkappen. Het vonnis waarheen wordt verwezen is gebrekkig vertaald en de gebruikte letters zijn schreeuwerig, zodat van een neutrale mededeling geen sprake is. Het gebruik van “patented” in een lidstaat waarvoor geen octrooibescherming bestaat, is bovendien misleidend. De rechter wijst de vorderingen toe.

Misleiding:

11. De nieuwsbrief wordt als misleidend beschouwd en dit op grond van de volgende overwegingen:
- De gebrekkige vertaling van het Italiaans naar het Engels maakt de inhoud ervan voor de geadresseerde onduidelijk. Dat de rechtbank heeft geoordeeld “ten gunste van een voorlopige maatregel kan niet in overeenstemming worden gebracht met de beoordeling van de rechtbank.
- Indien ene rechterlijke uitspraak wordt meegedeeld aan potentiële afnemers (klanten van concurrenten), dient dit met de nodige voorzichtigheid te gebeuren. Meestal is de communicatie ervan (om die reden) onderhevig aan de toestemming van de rechtbank. Deze toestemming werd blijkbaar niet gevraagd aan de Rechtbank in Perugia. (...) In het schrijven wordt geen onderscheid gemaakt omtrent de reikwijdte van het stakingsbevel afhankelijk van het gewraakte model. Zo strekt de reikwijdte zich enkel in België uit omtrent de in kort geding beoordeelde Europese modelinbreuk en niet omtrent de beoordeelde inbreuk op nationale wetgeving.
- Het gebruik van vet en rood ingekleurde woorden (...) heeft als gevolg dat de geadresseerde enkel deze begrippen zal lezen en indien heel de tekst zou worden gelezen dat minstens deze woorden als brandpunten zullen blijven smeulen.
(...)

Gebrek aan objectiviteit:

12. (...) De gevolgtrekking dat de verkoop van alle drie modellen in België zou verboden zijn, kan niet in overeenstemming worden gebracht met een objectieve vergelijking tussen het oorspronkelijke Veredus model en het vermeend inbreukmakend model van de concurrent. (...).

Schaden en kleineren:

13. (...) De onduidelijke inhoud (supra), het gebruik van vet en rood (supra) en de meegedeelde vermeende inbreukmakend modellen (terwijl maar één Europese modelinbreuk werd aanvaard) als slechtmakend vergelijkende reclame beschouwd in de zin van art. VI.17 §1 5 WER. De nieuwsbrief wordt niet beschouwd als een neutrale mededeling doch eerder als slechtmakende informatie.

“Patented”:

17. Het gebruik van het begrip “patented” op producten die verdeeld worden in een lidstaat waar geen octrooibescherming bestaat wordt als misleidend beschouwd (VI.97,6e WER). (...)

Volledigheidshalve wordt aangegeven dat het begrip “patented” enkel vermag te verwijzen naar een octrooibescherming en niet naar een eventuele gemeenschapsmodelbescherming. (...)
IEFBE 906

Met succes WMPC-beroep bij huisvuilophaling zonder toelating

Hof van Beroep Gent 18 november 2013, IEFbe 906 (Revetkoo tegen Leefbaar Wonen Kringloopcentrum - erkenning huisvuilophaling)
Marktpraktijken. Partijen houden zijn ophalers en selectieve inzamelaars van bruikbare en duurzame verbruiksgoederen en hebben daartoe erkenning en overeenkomsten overlegt. Appellante beschikt over erkenning als overbrenger van niet gevaarlijke afvalstoffen, maar toont niet een exclusief recht tot ophaling aan. De aard van de (rechts)persoon noch het handelskarakter zijn relevant om van een 'onderneming' in de zin van 2 2 WMPC te spreken; de aard van de activiteit is determinerend. Appellante legt geen overeenkomst voor waaruit de opdracht tot inzameling blijkt, daarom kan geïntimeerde zich op 95 WMPC beroepen wanneer er ophalingen zonder toelating worden verricht.

7. "in tegenstelling tot [geïntimeerde] , legt [appellante] geen overeenkomst met IVBO (intercommunale voor vuilverwijdering en -verwijzing in Brugge en Ommeland) voor, waarbij zij opdracht kreeg tot selectieve inzameling van de bruikbare, duurzame verbruiksgoederen met het oog op hergebruik en reclyclage.
(...)
Weliswaar beschikt [geïntimeerde] niet over een exclusief recht tot ophaling, wat [geïntimeerde] trouwens nooit heeft gesteld, zij kan zich beroepen op art. 95 WMPC wanneer [appellante]  ophalingen verricht zonder enige toelating van de betrokken overheden en aldus op een oneerlijke wijze de belangen schaadt van ondernemingen of verenigingen die hetzelfde doel nastreven"

8. Gelet op wat voorafgaat zijn er naar het oordeel van het hof geen redenen om, zoals door appellante in ondergeschikte orde gevorderd, het stakingsbevel te beperken tot de steden Brugge en Blankenberge.

Er is evenmin aanleiding om de door de eerste rechter opgelegde dwangsom van 6.500,00 EUR per overtreding van het opgelegde stakingsbevel te herleiden tot 250,00 EUR.
IEFBE 927

Gebruik signaal TV Vlaanderen door Bhaalu geen oneerlijke marktpraktijk noch parasitaire en oneerlijke mededinging

Voorz. Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Hasselt, 2 juli 2014, IEFbe 927(M7 Group tegen Right Brain Interface)
Uitspraak en analyse ingezonden door Willem-Jan Cosemans, OLSWANG. Artikel 95 WMPC, thans VI.104 WER. Oneerlijke marktpraktijk. Parasitaire en oneerlijke mededinging. Vordering tot staking. Ongegrond.

M7 Group biedt in Vlaanderen satelliettelevisie aan onder de benaming TV VLAANDEREN. Right Brain Interface is een jong technologiebedrijf dat in de voorbije jaren een zogenaamde “Collaborative Video Recorder” heeft ontwikkeld, waarbij de hardware in de cloud opereert en in onverdeeldheid toebehoort aan een gemeenschap van gebruikers die samen van deze hardware gebruikmaken. Programma’s kunnen enkel worden opgenomen indien de gebruiker gerechtigd is deze te bekijken en geabonneerd is bij een distributeur (bijv. TV Vlaanderen, Belgacom, Telenet, …). Dit systeem brengt Right Brain op de markt onder de naam “Bhaalu”. M7 Group meent dat Right Brain zich schuldig maakt aan een oneerlijke marktpraktijk omdat de Bhaalu apparatuur uitsluitend/hoofdzakelijk het tv-signaal van M7 Group gebruikt om het vervolgens door te geven aan derden die geen klant zijn van haar. Dit gebruik zou tevens strijdig zijn met haar algemene voorwaarden. Ten slotte meent M7 Group dat Right Brain zich schuldig maakt aan parasitaire en oneerlijke mededinging omdat zij het signaal van M7 Group afneemt zonder zelf technische kosten te maken waardoor zij een onrechtmatig concurrentieel voordeel verkrijgt.

De rechtbank benadrukt vooreerst dat zij in het kader van deze procedure geen onderzoek kan doen naar de schending door Right Brain van de intellectuele eigendomsrechten van de tv-zenders. Beide partijen zijn volgens de rechtbank geen concurrenten van elkaar op de Belgische markt. De rechtbank is van mening dat Right Brain de nodige schikkingen dient te treffen om een daadwerkelijke en sluitende controle van de abonnementen bij een distributeur mogelijk te maken alvorens het gebruik van Bhaalu toe te laten aan haar klanten. De stakingsvordering is evenwel niet gesteund op de afwezigheid van dergelijk verificatiesysteem zodat de rechtbank hier geen uitspraak over doet. De stakingsvordering van M7 Group gebaseerd op het misbruik van haar signaal acht de rechtbank ongegrond. De rechtbank volgt Right Brain in haar voorstelling van de werking van het systeem van Bhaalu en is van mening dat M7 Group niet aantoont dat Right Brain één satellietsignaal uit de lucht ontvangt om dat vervolgens aan alle Bhaalu-gebruikers ter beschikking te stellen, noch dat de Bhaalu-gebruiker een signaal doorgeeft aan een derde. Tenslotte is de rechtbank van mening dat M7 Group niet aantoont dat zij schade zal leiden door het medegebruik van haar signalen door Bhaalu-gebruikers die een abonnement bij een andere tv-provider hebben.

Opmerking: Voor de rechtbank van koophandel te Antwerpen is momenteel een procedure hangende als gevolg van een stakingsvordering die de Vlaamse zenders Medialaan, SBS en VRT hebben ingediend tegen Bhaalu wegens schending van hun auteursrechten. Voor een overzicht van gelijkaardige procedures wereldwijd kunt u hier [IEF 929] terecht.

IEFBE 923

Wet marktpraktijken zondert onterecht vrije beroepen uit

HvJ EU 10 juli 2014, IEFbe 923, zaak C-421/12 (Commissie/België) - dossier
Oneerlijke handelspraktijken. De Commissie stelt dat België niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens artikel 3, lid 1 juncto artikel 2, sub b en d, van de richtlijn 2005/29 (oneerlijke handelspraktijken), door beoefenaars van een vrij beroep, tandartsen en kinesisten van de werkingssfeer van de wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming uit te zonderen.

Daarnaast bepalen de artikelen 20, 21 en 29 van diezelfde wet dat elke aankondiging van een prijsvermindering moet verwijzen naar een door de wet vastgestelde prijs, in casu de laagste prijs die is gevraagd tijdens de maand vóór de eerste dag van de betrokken aankondiging. Voorts verbieden die bepalingen, enerzijds, een prijsvermindering voor een periode van meer dan een maand aan te kondigen en, anderzijds, dergelijke aankondigingen voor minder dan een dag te doen. Volgens de Commissie verzet de richtlijn oneerlijke handelspraktijken zich tegen dergelijke strengere nationale bepalingen. Bovendien stelt de Commissie dat de in de wet betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante en kermisactiviteiten opgenomen verbodsbepaling op colportage en het verbod dat bepaalde producten via de ambulante handel worden verkocht, net als bij de tweede tekortkoming ook in dit geval richtlijn 2005/29 geen dergelijke verbodsbepalingen bevat en zich dus tegen die nationale bepalingen verzet.

Het Hof verklaart voor recht dat België door het handhaven van eerder genoemde bepalingen de krachtens op hem rustende verplichtingen van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken niet is nagekomen.

42      Het Koninkrijk België heeft toegegeven dat de eerste grief gegrond is, maar stelt dat de door de Commissie aangevoerde niet-nakoming in feite „gecorrigeerd” is door de gevolgen van de arresten nr. 55/2011 van 6 april 2011 en nr. 192/2011 van 15 december 2011 waarbij het Grondwettelijk Hof de artikelen 2, 2°, en 3, § 2, van de wet van 6 april 2010 ongrondwettig heeft verklaard.

43      In herinnering zij echter gebracht dat volgens vaste rechtspraak van het Hof een lidstaat zich niet op nationale bepalingen, praktijken of situaties kan beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit normen van Unierecht (zie met name arresten Commissie/Luxemburg, C‑450/00, EU:C:2001:519, punt 8, en Commissie/Luxemburg, C‑375/04, EU:C:2005:264, punt 11).

61      Bijgevolg is een dergelijke nationale regeling, waarbij praktijken die niet zijn vermeld in bijlage I bij richtlijn 2005/29 in het algemeen worden verboden, zonder dat individueel wordt getoetst of zij „oneerlijk” zijn volgens de in de artikelen 5 tot en met 9 van die richtlijn geformuleerde criteria, niet te rijmen met de inhoud van artikel 4 van die richtlijn en is zij in strijd met de door die richtlijn nagestreefde volledige harmonisatie, ook al beoogt die regeling een hoger niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen (zie in die zin arrest Plus Warenhandelsgesellschaft, EU:C:2010:12, punten 41, 45 en 53).

72      Artikel 4 van richtlijn 2005/29 verzet zich tegen de handhaving van dergelijke strengere nationale maatregelen, behoudens het bepaalde in artikel 3, lid 5, van die richtlijn, namelijk dat „[d]e lidstaten [...] gedurende een periode van zes jaar, te rekenen vanaf 12.06.2007 op het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied nationale bepalingen [kunnen] blijven toepassen die strenger of prescriptiever zijn dan de bepalingen van deze richtlijn en die uitvoering geven aan richtlijnen die clausules voor minimale harmonisatie bevatten”.

78      Gelet op een en ander is het Koninkrijk België de krachtens de artikelen 2, sub b en d, 3 en 4, van richtlijn 2005/29 op hem rustende verplichtingen niet nagekomen, door beoefenaars van een vrij beroep, tandartsen en kinesisten uit te sluiten van de werkingssfeer van de wet van 14 juli 1991, waarbij richtlijn 2005/29 in intern recht is omgezet, door de artikelen 20, 21 en 29 van de wet van 6 april 2010 te handhaven en door artikel 4, lid 3, van de wet van 25 juni 1993 en artikel 5, lid 1, van het koninklijk besluit van 24 september 2006 te handhaven.

1) Het Koninkrijk België is

– door beoefenaars van een vrij beroep, tandartsen en kinesisten uit te sluiten van de werkingssfeer van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, zoals gewijzigd bij de wet van 5 juni 2007, waarbij richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) is omgezet in Belgisch recht;

– door de artikelen 20, 21 en 29 van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming te handhaven, en

– door artikel 4, lid 3, van de wet van 25 juni 1993 betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante en kermisactiviteiten, zoals gewijzigd bij de wet van 4 juli 2005, en artikel 5, lid 1, van het koninklijk besluit van 24 september 2006 betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante activiteiten te handhaven,

de krachtens de artikelen 2, sub b en d, 3 en 4 van richtlijn 2005/29 op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

IEFBE 905

"Peper en Zout" schorten auteursrechtelijk beschermd

Hof van Beroep Gent 17 december 2012, IEFbe 905 (SDE sa tegen Van Manen)
Uitspraak ingezonden door André D'Halluin, D'Halluin, Lattrez & Van Remoortel. Auteursrecht. Eerlijke marktpraktijken. SDE (vennootschap naar Frans recht) brengt pannenlappen, ovenwanten en schorten op de markt. De bedrukking op deze goederen werd ontworpen door twee ontwerpers, die de vermogensrechtelijke auteursrechten aan SDE hebben overgedragen. BV Van Manen (vennootschap naar Nederlands recht) verkocht gedurende een periode schorten, ovenwanten en pannenlappen met exact dezelfde bedrukking, op een andere soort stof. Na een ingebrekestelling door SDE haalde Van Manen de goederen van de markt. Het hof stelt vast dat er sprake is van auteursrechtelijk beschermd werk en dat er dus sprake is van inbreuk door Van Manen. Tevens is er gehandeld in strijd met de eerlijke marktpraktijken.

10. Dat de termen "Peper en Zout", "Salt and Pepper", "Sel et Poivre", "Salz und Pfeffer" op zichzelf niet bijzonder zijn en verwijzen naar gewone en zelfs banale elementen uit de keuken, is niet ter zake. Bij de beoordeling van het oorspronkelijke karakter speelt geen ander criterium dan de uitdrukking van de creatieve vaardigheden van de auteur door het maken van vrije en creatieve keuzes (zie hiervoor randnummer 9). De woorden werden zodanig gecombineerd en zo weergegeven dat zij een oorspronkelijk karakter verkrijgen.

16. De goederen die de bv Van Manen's Handelsonderneming Veenendaal op de markt gebracht heeft, creëren in hoofde van het relevante doelpubliek verwarring omtrent de herkomst. Wat in de verdeelpunten van de bv Van Manen's Handelsonderneming Veenendaal aangetroffen werd, lijkt dermate op de goederen van de sa SDE dat de consument kan denken dat het om dezelfde goederen gaat, terwijl dit niet het geval is.

Bovendien heeft de bv Van Manen's Handelsonderneming Veenendaal kunnen meegenieten van de investering van de sa SDE, zonder hiervoor enige vergoeding te betalen.
IEFBE 907

Schadeforfait heeft niets te maken met intellectuele luiheid van de Rechtbank noch met natte vinger-berekening

Rechtbank van Koophandel Dendermonde 24 januari 2014, IEFbe 907 (Luxafoil tegen De Kock Glasfolie)
Uitspraak ingezonden door Geert Philipsen, GSJ advocaten en Tanguy de Haan en Florence Verhoestraete, NautaDutilh. Internationale rechtsmacht Belgische rechter. Schadevergoeding reputatie middels forfait. Aangenomen wordt dat de onrechtmatige daad via het internet valt binnen het toepassingsgebied van artikel 5 sub 3 EEX-Verordening. Verweerster post anoniem berichten op diverse internetfora (www.clubvan30.nl ; www.bouwinfo.be ; www.trosradar.nl). Eiseres beroept zich op artikel 95-96 WMPC en gewaagt van slechtmaking. Rechtbank heeft vereiste internationale rechtsmacht ex 5 sub 3 EEX-Verordening. Belgische Wet Marktpraktijken van toepassing. De vraag rijst of er sprake is van afbrekende vergelijkende reclame. Zeker in concurrentiële verhoudingen tussen handelaars kunnen zich tal van situaties voordoen waar een inmenging in de expresssievrijheid via de rechter noodzakelijk en verantwoord kan zijn. Schadevergoedingsforfait €12.500,00.

Rechtbank is niet bevoegd een stakingsbevel te geven, maar slechts beperkt tot toekennen van schadevergoeding. De fout wordt bewezen geacht. Er Vooreerst mag niet uit het oog worden verloren dat de professionele reputatie een voortdurende oorzaak vormt voor aantrekking van klanten en opbouw en aangroei van cliënteel: de reputatie geldt immers als materiële component van de goodwill.
(...)
Wat de impact op de omzet (verkoopscijfers) van eiseres zou geweest zijn van de promotiecampagne zonder de gewraakte berichtgeving van de zijde van verweerster is bijgevolg moeilijk, zoniet onmogelijk te achterhalen.

Tenslotte moet de schade aan het imago en de commerciële reputatie van eiseres ook niet overdreven worden : consumenten zijn heden ten dage nogal kritisch ingesteld, zodat zij in de regel doorgaans ook weten dat berichtgeving van concurrenten, zelfs al is die weinig flatterend of ronduit grievend, met de nodige korrel zout moet genomen worden.

De voor eiseres grievende uitlatingen van verweerster zijn voorts gebeurd op internetfora (en niet in een algemeen verspreid medium, zoals de geschreven pers of de televisie) gedurende een relatief beperkte tijdsspanne.

De conclusie luidt dat de schade van eiseres al bij al meevalt, hoewel anderzijds met een aan de zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan gesteld worden dat er toch een minimale schade kan verondersteld worden in hoofde van eiseres (o.a. door het gegeven dat de zoekfuncties op het Internet op de naam van het door eiseres aangeboden product een connectie of link voorzagen naar de litigieuze websites/internetfora).

Vermits de schade materieel niet concreet becijferbaar blijkt, kan de vergoeding voor deze schade enkel begroot worden onder de vorm van een forfait en dus billijkheidshalve : dit heeft niets te maken met intellectuele luiheid van de Rechtbank noch met een arbitraire “natte vinger”-berekening, doch met een aantal onoverkomelijke praktische bezwaren waarmee de Rechtbank zich geconfronteerd ziet.

Overigens maakt eiseres zelf gewag van een forfaitair schadebedrag.
(...)
Bijgevolg bestaat er, daargelaten de vraag naar het gebeurlijke bedrijfseigen en/of concurrentiegevoelig karakter van de beoogde informatie, geen enkele reden of noodzaak om aan eiseres het bevel op te leggen bepaalde - door verweerster nader geviseerde - (wetenschappelijke test)rapporten voor te leggen.