DOSSIERS
Alle dossiers

Mediarecht - Droit des médias  

IEFBE 1753

Door de media gehypete politiearrestatie in strijd met EVRM

EHRM - Cour eur. D.H. 31 mrt 2016, IEFBE 1753; req.nr. 55388/10 (Stoyaniv e.a. tegen Bulgarije), https://www.ie-forum.be/artikelen/door-de-media-gehypete-politiearrestatie-in-strijd-met-evrm

EHRM 31 maart 2016, IEF 15836; IEFbe 1753; req.nr. 55388/10 (Stoyaniv e.a. tegen Bulgarije)
Mediarecht. Bij een serie politiearrestaties was ook de media aanwezig, die verslag deden en uitzonden op TV en nieuwssites. Bij de arrestatie van Stayanov(i) was er geen rechtvaardiging om hem/haar gedurende bijna een uur geboeid naakt of enkel in ondergoed buiten zijn huis te laten zitten. Veiligheidsdiensten mogen niet op deze wijze degraderend handelen (art. 3 EVRM). Mede door het online verspreiden van de beelden door het ministerie van informatie, is er schending van artikel 8 EVRM. Opmerkingen van de minister (en politici en het openbaar ministerie) verder gingen dat het overbrengen van informatie over de strafrechtelijke procedure en levert schending van 6 lid 2 EVRM op.

IEFBE 1711

EHRM benadrukt belang van bescherming bronnen en klokkenluiders

EHRM 19 januari 2016, IEFbe 1711 (Görmüs e.a. tegen Turkije)
Met samenvatting van Emiel Jurjens, Kennedy Van der Laan/Mediareport. Deze recente uitspraak van het EHRM draait om een artikel in het Turkse tijdschrift Nokta uit 2007, waarin onthuld werd dat het Turkse leger een systeem van classificatie van journalisten hanteerde waarin deze als ‘favourable’ of ‘hostile’ werden aangemerkt. ‘Hostile’ journalisten werden uitgesloten van deelname aan activiteiten van het Turkse leger. Na publicatie trof het Turkse leger vergaande maatregelen tegen Nokta, met als doel de identiteit van de bronnen van het artikel te achterhalen. Het EHRM oordeelt (arrest in het Frans, samenvatting -pdf- in het Engels) dat Turkije daarbij de rechten van de betrokken journalisten onder artikel 10 EVRM heeft geschonden.

De scoop van Nokta was gebaseerd op vertrouwelijke documenten van het Turkse leger zelf, die door een klokkenluider aan Nokta waren verstrekt. Na de publicatie viel het leger onaangekondigd binnen bij Nokta en nam het kopieeen van de vertrouwelijke documenten in beslag. Ook werden forensische kopieen gemaakt van gegevens op 46 computers op de redactie. Hoofdredacteur Görmüş en verschillende bij de zaak betrokken onderzoeksjournalisten maakten daarop bezwaar bij de Turkse rechter, maar deze keurde de gang van zaken goed en verwierp tot in hoogste instantie het beroep.

Het EHRM begint de gebruikelijke belangenafweging met een onderzoek of het gewraakte artikel bijdraagt aan een ‘public debate’. Dat is al snel duidelijk: het artikel handelde over de rol en de handelswijze van het Turkse leger in de Turkse samenleving, waarmee het zonder meer bijdraagt aan een debat van ‘public interest’.

Daarop volgt een belangenafweging tussen enerzijds het recht op bronbescherming en de bescherming van klokkenluiders (in het Frans prachtig “lanceurs d’alerte”), en anderzijds het feit dat de informatie als vertrouwelijk was aangemerkt en het gegeven dat het vertrouwen in de overheid beschermenswaardig is.

Het EHRM oordeelt dat de handelswijze van de Turkse overheid zeer verstrekkend was. De journalisten hadden bij de inval meteen kopieën verstrekt van de documenten die zij van de klokkenluider hadden gekregen: niettemin werden alsnog grote hoeveelheden data in beslag genomen. Dit alles met het doel (impliciet danwel expliciet) om achter de identiteit van de klokkenluider te komen. Deze interventie was dermate zwaar dat het EHRM oordeelt dat zij een groot chilling effect heeft gehad op potentiële bronnen die de pers willen helpen om misstanden in het leger aan de kaak te stellen.

Het EHRM oordeelt voorts uitdrukkelijk dat artikel 10 EVRM bescherming biedt aan klokkenluiders, ook als deze in publieke dienst zijn. Het EHRM heeft daarvoor een vast toetsingskader ontwikkeld (zie in dit kader J.P. van den Brink en E.W. Jurjens, “Bescherming van klokkenluiders onder artikel 10 EVRM”, NTM 2015-1 en MR 2015-042 en het Guja/Moldavië-arrest, nr. 14277/04).

Eén van de relevante factoren daarbij kan zijn of er gebruik is gemaakt van interne procedures om de misstand aan de kaak te stellen binnen de organisatie waar de klokkenluider werkt voordat deze naar de pers stapt. In dit geval merkt het EHRM echter op dat de Turkse wet niet voorziet in dergelijke procedures. Om die reden komt het EHRM tot het oordeel dat het de journalisten niet tegengeworpen mag worden dat de klokkenluider niet eerst bij zijn meerderen had aangeklopt voordat hij of zij Nokta benaderde.

Vervolgens besteedt het EHRM aandacht aan het gegeven dat de stukken die Nokta in handen had gekregen als vertrouwelijk waren aangemerkt. Gezien het stukken betreft over de interne organisatie van het leger geeft het EHRM toe dat dit vertrouwelijke karakter “a priori justifié” zou kunnen zijn. Echter, dergelijke vertrouwelijkheid is niet absoluut en dient niet koste wat kost gehandhaafd te worden. Het EHRM is er niet van overtuigd dat er een goede reden bestond om de documenten als vertrouwelijk aan te merken. Allereerst omdat de publicatie van de stukken niet tot negatieve gevolgen had geleid, maar ook omdat het aanmerken als vertrouwelijk van documenten waaruit discriminatie van overheidswege blijkt niet gerechtvaardigd is.

Ook het andere argument van de Turkse Staat – dat het van belang is om het vertrouwen in overheidsinstanties, in casu het leger, te bewaren – verwerpt het EHRM. Dit kan een relevante factor zijn, maar in dit geval oordeelt het EHRM dat er dermate een groot belang bij de misstand die wordt blootgelegd in het artikel is dat dit zwaarder weegt dan het behouden van publiek vertrouwen in het leger.

Gezien het zwaarwegende publieke belang bij publicatie van het artikel en de disproportionaliteit van de handelswijze van de Turkse overheid enerzijds, en de beperkte belangen bij vertrouwelijkheid en het in standhouden van het vertrouwen in de overheid anderzijds, oordeelt het EHRM dat de Turkse Staat inbreuk heeft gemaakt op artikel 10 EVRM.

IEFBE 1707

HvJ EU: Sponsorlogo's in andere programma's tellen wel, maar zwarte seconden tellen niet mee in maximumreclamezendtijd per klokuur

HvJ EU 17 februari 2016, IEFbe 1707; C-314/14; ECLI:EU:C:2016:89 (Sanoma - Nelonen Media)
Zie eerder: IEF 14233, IEFbe 993. Richtlijn 2010/13/EU. Artikel 19, lid 1. Scheiding van de televisiereclame en de programma’s. Opgedeeld scherm - Artikel 23, leden 1 en 2 - Beperking van de zendtijd voor televisiereclamespots tot 20% per klokuur - Sponsorboodschappen - Andere verwijzingen naar een sponsor - ‚Zwarte seconden’. Het HvJ EU antwoordt:

1) Artikel 19, lid 1, van [richtlijn audiovisuele mediadiensten 2010/13/EU], moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan het is toegestaan dat een opgedeeld beeldscherm waarop de programma-aftiteling in het ene deel verschijnt en een programmaoverzicht in het andere om het programma dat wordt beëindigd te scheiden van de erop volgende reclameonderbreking, niet noodzakelijkerwijs wordt gecombineerd met, of wordt gevolgd door, een akoestisch of optisch middel, mits een dergelijk middel om te scheiden – het is aan de verwijzende rechterlijke instantie om dat te verifiëren – op zich beantwoordt aan de in de eerste volzin van dat artikel 19, lid 1, vermelde vereisten.

2) Artikel 23, lid 2, van richtlijn 2010/13 moet aldus worden uitgelegd dat sponsorlogo’s die in het kader van andere programma’s dan het gesponsorde programma worden uitgezonden, zoals die in het hoofdgeding, moeten worden meegerekend voor de in artikel 23, lid 1, van die richtlijn vastgelegde maximumreclamezendtijd per klokuur.

3) Artikel 23, lid 1, van richtlijn 2010/13 moet in het geval waarin een lidstaat geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid, een striktere regel dan die neergelegd in dat artikel in te voeren, aldus worden uitgelegd, niet alleen dat het zich er niet tegen verzet dat „zwarte seconden” tussen de afzonderlijke spots van een televisiereclameonderbreking of tussen die onderbreking en het erop volgende televisieprogramma worden meegerekend voor het maximumaandeel van 20 % per klokuur voor televisiereclame, maar ook dat het gebiedt dat die seconden worden meegerekend.

Gestelde vragen IEFbe 993:

1) Moet artikel 19, lid 1, van richtlijn 2010/13/EU in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat dit zich ertegen verzet dat de nationale wettelijke bepalingen zo worden uitgelegd dat de opdeling van het beeldscherm niet wordt aangemerkt als reclameleader die zorgt voor een scheiding tussen het audiovisuele programma en de televisiereclame, daarbij in aanmerking nemend dat een deel van het beeld is voorbehouden voor de programma-aftiteling en een ander deel voor de voorbeschouwing van de daaropvolgende uitzendingen op het kanaal van een omroep door middel van een programmaoverzicht, terwijl noch in het gedeelde beeldscherm noch daarna een akoestisch of optisch middel wordt uitgezonden dat uitdrukkelijk het begin van een reclame-onderbreking markeert?

 

2) In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet artikel 23, lid 2, van deze richtlijn dan in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat sponsorlogo’s die in het kader van andere programma’s dan de gesponsorde programma’s worden uitgezonden, worden aangemerkt als ‚reclamespots’ in de zin van artikel 23, lid 1, van de richtlijn, die voor de maximaal toegelaten reclamezendtijd moeten worden meegerekend?

 

3) In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet het begrip ‚reclamespots’ in artikel 23, lid 1, van deze richtlijn in samenhang met het zinsdeel ‚mag het aandeel [...] per klokuur niet meer dan 20 % bedragen’ ter omschrijving van de maximaal toegelaten reclamezendtijd, in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat de ‚zwarte seconden’ tussen afzonderlijke reclamespots en aan het einde van een reclame-onderbreking tot de reclamezendtijd worden gerekend?

IEFBE 1692

EHRM: nieuwssite niet aansprakelijk voor ‘rude and vulgar comments’

EHRM 2 februari 2016, IEFbe 1692; 22947/13 (Hungarian Association of Content Providers en Index.hu tegen Hongarije)
Met samenvatting van Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan/Mediareport. Eerder deze maand kwam het EHRM met een belangrijk arrest over de aansprakelijkheid van nieuwssites voor comments van derden: MTE en Index t. Hongarije. Het lijkt goed nieuws voor sites die lezers ruimte geven om comments te plaatsen. Sites lijken daar minder snel aansprakelijk voor te kunnen worden gesteld dan leek na het bekende Delfi arrest uit 2015. In Delfi bepaalde de Grote Kamer van het EHRM dat de Estse nieuwssite Delfi terecht aansprakelijk was gehouden voor comments die onder nieuwsartikelen op haar website waren gepubliceerd. Het EHRM lijkt in Index de impact van Delfi te willen inperken. Het toelaten van ongefilterde comments kan op zich geen reden zijn om de site waar de comments staan aansprakelijk te houden, ook niet als de site had moeten beseffen dat sommige comments mogelijk onrechtmatig zouden zijn. Zo’n regel zou de vrijheid om informatie te verstrekken op het internet ondermijnen.

Het EHRM benadukt verder dat de stijl die in veel comments wordt gebruikt deel uitmaakt van de uitingsvorm en dus ook wordt beschermd door de uitingsvrijheid. Ook op andere punten veel interessants voor de perspraktijk in deze uitspraak.

Feiten
De Hongaarse nieuwsportal Index (Index.hu ZRT) en MTE (Magyar Tartalomszolgáltatók Egyesülete), het overkoepelende orgaan van Hongaarse internet content providers, werden in Hongarije veroordeeld voor het weergeven van comments van derden. Zij opinies gepubliceerd over een bedrijf dat 30 dagen lang gratis advertentiediensten bood, en na verloop van die termijn opeens een bedrag in rekening bracht, zonder de klanten daarover vooraf te informeren. Dit lokte comments uit als:

- “They have talked about these two rubbish real estate websites a thousand times already.

- “Is this not that Benkő-Sándor-sort-of sly, rubbish, mug company again? I ran into it two years ago, since then they have kept sending me emails about my overdue debts and this and that. I am above 100,000 [Hungarian forints] now. I have not paid and I am not going to. That’s it.

En de wat bijzondere:
- “People like this should go and shit a hedgehog and spend all their money on their mothers’ tombs until they drop dead.”

Het bedrijf vond dat haar reputatie was besmeurd en dat sprake was van inbreuk op haar artikel 8 EVRM rechten. Zij hield beide portals aansprakelijk voor de comments die derden onder de opiniestukken hadden geschreven. Daarop haalde de portals de comments offline.

De Hongaarse rechter vond dat ook een comment van een derde gewoon redactionele content is, dat ze ontoelaatbaar waren en hield de portals daarvoor aansprakelijk. Dit oordeel hield stand tot aan de hoogste Hongaarse rechter, waarop de portals naar het EHRM stapten. Zij vonden de veroordeling een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van meningsuiting (10 EVRM).

Het EHRM wijst op de bekende factoren uit zijn vaste rechtspraak (Couderc/Paris Match, Von Hannover v. (no. 2) en Axel Springer) die relevant zijn voor de afweging tussen artikelen 8 en 10 EVRM, en met name: “contribution to a debate of public interest, the subject of the report, the prior conduct of the person concerned, the content, form and consequences of the publication, and the gravity of the penalty imposed on the journalists or publishers“. Die factoren komen hierna aan de orde.

Geen uitspraak over safe harbor bescherming; kan in Nederland anders uitvallen
De Hongaarse rechter oordeelde dat de portals geen beroep toekwam op de safe harbor bescherming voor internet tussenpersonen. Deze bescherming (bijvoorbeeld onder de E-Commerce Richtlijn) bepaalt dat hosts van content in principe niet aansprakelijk zijn voor claims als zij prompt reageren op een klacht. Het is onder deze regeling verder verboden een filter- of monitorverplichting op te leggen. Net als in de Delfi zaak, concludeert het EHRM slechts dat het zich heeft neer te leggen bij het oordeel van de nationale rechter hierover.

Dat is een belangrijk punt, omdat de conclusie van de Estse (in Delfi) en Hongaarse rechter voor discussie vatbaar is. Zo zijn partijen als Google, Ebay en bepaalde social netwerk websites wel aangemerkt als hosting provider. Als een dergelijke casus in Nederland voor de rechter zou komen dan is het goed mogelijk dat een nieuwssite de safe harbor bescherming wel kan inroepen.

Impact Delfi ingeperkt?
Het EHRM maakt een duidelijk onderscheid tussen deze casus en die in Delfi, waar het volgens het EHRM ging om “clearly unlawful expressions, amounting to hate speech and incitement to violence“. Later noemt het EHRM het feit dat het in Delfi ging om hate speech zelfs het “pivotal element” uit die zaak. En in de onderhavige Hongaarse zaak zijn de comments misschien vulgair of beledigend, maar betrof het zeker geen hate speech of aanzetten tot geweld. Ook wijst het Hof ter onderscheiding op het feit dat in deze zaak één van de klagers (MTE) een organisatie zonder winstoogmerk is.

In Delfi, zo vervolgt het Hof, heeft het EHRM verder een aantal specifieke elementen genoemd die relevant zijn voor de beoordeling van uitingen die door tussenpersonen worden gepubliceerd, waaronder: de context van de comments, de maatregelen die de klager heeft genomen om onrechtmatige uitingen te voorkomen en te verwijderen en de vraag of de auteurs van de comments ook zelf aansprakelijk hadden kunnen worden gesteld.

Context en content: ook de “low style” van internetcomments wordt beschermd
Het EHRM stelt eerst nog eens vast dat “in the light of its accessibility and its capacity to store and communicate vast amounts of information, the Internet plays an important role in enhancing the public’s access to news and facilitating the dissemination of information in general“. Daartegenover noemt het EHRM de potentiële impact van internetpublicaties.

Het EHRM wijst verder op de communicatiestijl op internetportals. Die behoort misschien wel tot “a low register of style”, maar die stijl is eigen aan internetportals. En dat vermindert de impact ervan. Het EHRM wijst er verder op dat ook ‘offensive’ en ‘outright vulgar‘ uitingen worden beschermd. Belediging kan weliswaar ontoelaatbaar zijn als het uitsluitend denigrerend is, bijvoorbeeld wanneer het enige doel van de uiting is om te beledigen. Maar het vulgaire karakter van een uiting op zich is niet beslissend bij de beoordeling ervan. Stijl maakt deel uit van de communicatie als de uitingsvorm en wordt als zodanig beschermd samen met de inhoud van de uiting, aldus het EHRM.

Aansprakelijkheid van de auteurs
De nationale rechter heeft ten onrechte geen enkele aandacht besteed aan de vraag of de auteurs te traceren waren.

Ook is ten onrechte buiten beschouwing gebleven dat het enkele onderhouden van een platform waarbinnen anderen comments kunnen plaatsen een journalistieke activiteit is. Het helpen verspreiden van uitingen van anderen mag alleen worden belemmerd als er “particularly strong reasons for doing so” zijn (onder verwijzing naar het Jersild arrest).

Maatregelen portals en het handelen van eiser
Het EHRM wijst op de volgende maatregelen die de portals namen om onrechtmatige comments te vermijden of te verwijderen:

  • een disclaimer in hun voorwaarden waarin stond dat de plaatser, en niet de portal, aansprakelijk was voor diens comment;
  • een verbod in de voorwaarden op comments die inbreuk maken op de rechten van anderen;
  • een van de twee portals verbood ‘onrechtmatige uitingen’;
  • Index had een team moderators
  • beide portals hadden een notice en takedown systeem;

De nationale rechter vond toch dat de portals aansprakelijk waren, omdat ze ongefilterde comments doorlieten, terwijl ze hadden moeten weten dat sommige daarvan mogelijk in strijd met de wet waren. Onzin, aldus het EHRM: dit komt neer op het vereisen van excessief en onhaalbaar voorafgaand toezicht en dat ondermijnt de vrijheid om informatie te verstrekken op het internet.

Ook had de nationale rechter mee moeten wegen dat eiser rauwelijks had gedagvaard, zonder gedaagden eerst te vragen de comments offline te halen.

Gevolgen van de veroordeling voor de klagers - Reputatie bedrijf minder brede bescherming
Het EHRM wijst op het verschil tussen de commerciële belangen van een bedrijf om de reputatie te beschermen, en het belang van een individu bij reputatiebescherming. Bij die laatste kan ook de waardigheid worden aangetast, een morele dimensie die ontbreekt in een zakelijke omgeving. Hier gaat het om een bedrijf: de gevolgen zijn dus minder vergaand. Ook liep er al een onderzoek naar het handelen van de websites; het EHRM is niet overtuigd dat de comments aanvullende impact hadden op de consument.

Bij de afweging van de consequenties van de veroordeling voor de klagers merkt het EHRM verder nog op dat weliswaar geen schadevergoeding is toegekend, maar dat de veroordeling wel kan worden gebruikt om in de toekomst alsnog schade te vorderen. Dat moet de nationale rechter dus ook meewegen.

Beslissend is verder dat het aansprakelijk houden van internetportals voor comments, voorzienbare negatieve gevolgen kan hebben voor de comment omgeving op portals en er zelfs toe kan leiden dat sites de comment sectie maar helemaal sluiten. En dat kan weer een chilling effect hebben op de vrijheid van meningsuiting op internet. Ook dat is ten onrechte niet meegewogen door de Hongaarse rechter.

Conclusie
Het EHRM overweegt tenslotte dat in Delfi is bepaald dat een notice en takedown systeem, met een snelle reactietijd, in veel gevallen een goede manier is om botsende rechten tegen elkaar af te wegen. Een uitzondering kan zich voordoen als comments bestaan uit hate speech en directe bedreigingen voor de fysieke integriteit van individuen. Voor die gevallen zijn lidstaten ‘mogelijk’ gerechtigd nieuwssites aansprakelijk te houden als zij nalaten maatregelen te nemen om evident onrechtmatige comments te verwijderen, zelfs zonder voorafgaande waarschuwing. Maar let wel; dit geldt alleen als sites zich inderdaad niet kunnen beroepen op de safe harbor bescherming. een punt waar het EHRM zich niet over uitlaat.

Het is duidelijk: het EHRM concludeert dat de veroordeling van de Hongaarse nieuwsportals strijdig was met artikel 10 EVRM.

Wat betekent dit voor Delfi? Zijn de zaken niet te vergelijken omdat wordt benadrukt dat het in dit geval geen hate speech betreft en in Delfi wel? Ja, dat is een terecht onderscheid, maar het EHRM lijkt in dit arrest wel degelijk het Delfi duveltje weer een beetje terug in het doosje te duwen.

IEFBE 1637

RvdJ update december

I Journalist niet verplicht om namen van IT-experts te vermelden
II. Reportagereeks geeft in grote lijnen een realistisch beeld van de toestand in Venezuela
III. Privéleven geschonden, de kans op herkenbaarheid van het slachtoffer partnergeweld is groot
IV. Button op de homepagina verwijst naar recente en relevante gebeurtenis; button is niet stereotyperend of stigmatiserend.
V. Artikel is maatschappelijk relevant en waarheidsgetrouw en loyaal wederhoor is gegeven

RvdJ 10 december 2015 (Deurwaerder en Coppens t/ Belga)
I. Ongegrond. De journalist stelt kritische maar terechte vragen en beschikt over voldoende bronnen en informatie om de inhoud van zijn artikel te staven. Hij biedt voldoende wederwoord en is niet verplicht om zijn bronnen met naam te vermelden. Het artikel schendt de rechten van minderjarige klager niet. De journalist is niet verplicht om de namen van de IT-experts waarnaar hij verwijst, in zijn artikel te vermelden.

RvdJ 12 november 2015 (Handen af van Venezuela tegen VRT en Tuyls)
II. Ongegrond. De reportagereeks geeft in grote lijnen een realistisch beeld van de toestand in Venezuela. Voor- en tegenstanders komen vrij evenwichtig aan bod. De aanpak aan de hand van eigen ervaring en getuigenissen is journalistiek verdedigbaar. De reportagereeks schetst in zes afleveringen een beeld van Venezuela naar aanleiding van twee jaar presidentschap van Nicolás Maduro. De journalist doet dat aan de hand van zes thema’s, die hij overwegend belicht door de ogen van gewone Venezolanen. Op een aantal punten vergelijkt hij de toestand met twintig jaar geleden, toen hij zelf een jaar in Venezuela woonde als uitwisselingsstudent.

RvdJ 15 oktober (X t/ Het Nieuwsblad) en (X² t/ Het Laatste Nieuws)
III. Deels gegrond. Het is gerechtvaardigd om te berichten over een rechtszitting over partnergeweld en het artikel geeft de zitting correct weer. Het privéleven is geschonden, de kans op herkenbaarheid van het slachtoffer is groot.

RvdJ 15 oktober 2015 (Mola t/ HLN.be)
IV. Klacht ongegrond. De button op de homepagina van de website verwijst op een bepaald moment op een waarheidsgetrouwe manier naar de meest recente en meest relevante gebeurtenis in het artikel. De button is niet stereotyperend of stigmatiserend.

RvdJ 15 oktober 2015 (Vanoppen t/ Het Nieuwsblad) en (Vanoppen t/ Het Belang van Limburg)
V. Klacht ongegrond. Het artikel is maatschappelijk relevant en waarheidsgetrouw, er zijn geen redenen om te twijfelen aan het onafhankelijke optreden van de journalist en er is loyaal wederhoor gegeven.

IEFBE 1577

Publicatie over liefdesleven publieke persoon onrechtmatig

NL Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 15 december 2014, IEFbe 1577 (Eisers tegen De Persgroep)
Mediarecht. Privacy. Inbreuk privéleven. Publieke persoon. Er wordt een artikel gepubliceerd over de vermeende affaire van een van eisers. Eisers stellen door dit artikel geschaad te zijn in hun goede naam en dat deze inbreuk maakt op hun privé- en gezinsleven. Zij eisen onder andere morele schadevergoeding.

De Rechtbank oordeelt dat het artikel, ondanks de interviewvorm, betrekking heeft op een intieme aangelegenheid in het privéleven van eisers. Dat eiseres een publieke persoon is, maakt niet dat haar privéleven publiek bezit is en er bestaat geen enkele noodzaak of maatschappelijke relevantie om tot publicatie van de beweringen over te gaan. De Rechtbank verklaart de vordering lastens De Persgroep tot 50.000 EUR per eiser, wegens de totstandkoming en de publicatie van het gewraakte artikel, onontvankelijk. Voor het overige moeten de journalisten 2.500 EUR per eiser en De Persgroep 5.000 EUR per eiser betalen.

r.o. 5.1: “(...) Eisers, in het bijzonder eiseres zijn weliswaar publieke personen, die in het verleden het grote publiek reeds vrijwillig inzage hebben gegeven in bepaalde aspecten van hun privé-leven, doch daaruit kan niet worden afgeleid dat hun privé-leven publiek bezit is en dat zulks aldus aan de pers een vrijgeleide geeft om over elke aspect daarvan op grond van om het even welk gerucht of getuigenis te verhalen"

"Eisers werden door verweerders gecontacteerd, doch zij hebben gesteld niet te willen ingaan op dit intieme gedeelte van hun relatie: hieruit hebben verweerders ten onrechte afgeleid dat eisers geen wederwoord wilden en verweerders hebben de stellingname van eisers volledig foutief geïnterpreteerd als een “carte blanche” om de beweringen van de getuige ongenuanceerd te publiceren en - in tegenstelling tot hetgeen verweerders thans stellen - kan uit het artikel worden afgeleid dat verweerders de stellingen van de getuige wel degelijk tot de hunne hebben gemaakt; Het gaat niet louter om een interview van een - overigens dubieuze getuige - er worden in het artikel ook duidelijke beschouwingen en gevolgtrekkingen van eerste, tweede en derde verweerders zelf opgenomen; Het is bovendien geenszins bewezen dat de beweerde overspelige relatie van eiser, reeds voor de publicatie van het gegriefd artikel in andere bladen het voorwerp van artikelen is geweest."

r.o. 5.2: "De rechtbank stelt vast dat vierde verweerster - onmiskenbaar uit commerciële overwegingen - het artikel extra in de verf heeft gezet door het overgrote deel van de voorpagina te gebruiken ter aankondiging van de in het artikel geuite beschuldigingen; Daarbij werden ongenuanceerd "oneliners" gepubliceerd, volledig buiten de context van het artikel zelf en werden de ontoelaatbare beschuldigingen zonder enige nuance op de voorpagina geplaatst, voorpagina die ongetwijfeld ook door het publiek, zelfs door publiek dat de uitgave niet zelf aankocht wordt gelezen; De ongenuanceerde en onevenwichtige publicatie van de beschuldigingen op de voorpagina heeft trouwens onmiskenbaar tot doel de aandacht van het publiek te trekken en de verkoop te stimuleren; (...) Vierde verweerster is door deze beide acties duidelijk te kort geschoten in haar voorzichtigheidsplicht, door een op zich reeds zeer betwist artikel extra in de verf te zetten, hetzij door er zeer uitgebreid naar te verwijzen op de cover en het bovendien op te nemen in andere publicaties, waardoor een nog groter publiek werd bereikt;"

r.o. 5.3: "De rechtbank aanvaard dat eiseressen morele schade hebben geleden. (...) "De omvang van de door eisers geleden morele schade wordt niet in concreto bewezen en kan ook moeilijk begroot worden aan de hand van de door partijen voorgelegde CIM-persbereikstudies. Het gaat in deze studies uiteraard steeds om een gemiddeld aantal lezers en men mag er niet van uitgaan dat alle lezers het artikel zeer effectief lezen. De rechtbank is van oordeel dat in deze de morele schade van eisers wegens de publicatie van het artikel billijk begroot en beperkt kan worden tot 2.500 euro."

"Wat de specifieke fouten van vierde verweerster betreft (de vermeldingen op de cover en het gebruiken van dezelfde publicatie in een wervingscampagne voor het aantrekken van nieuwe medewerkers), moet rekening worden gehouden met het feit dat vierde verweerster met de betreffende cover ongetwijfeld commercieel gewin heeft nagestreefd, waarbij mag worden gesteld dat vierde verweerster kennelijk meer bekommerd was om een spectaculaire voorpagina zulks op basis van een onvoldoende afgecheckt artikel, waarvan bovendien op voorhand kon geweten worden dat het de aandacht van het publiek zou trekken en waarbij - zelfs bij de niet-kopers van het magazine, die, bijvoorbeeld bij een bezoek aan een krantenwinkel enkel de oneliners op de cover hebben gelezen, eisers in diskrediet werden gebracht; Ook moet rekening worden gehouden dat door het tweede gebruik van dezelfde cover in alle edities van vierde verweerster, met het oog op een wervende campagne, de cover ook werd gelezen door een publiek dat gewoonlijk het magazine "Dag Allemaal" niet koopt of leest, waardoor de ruchtbaarheid die aan de desbetreffende cover werd gegeven in ernstige mate werd verhoogd; De rechtbank is van oordeel dat voor wat de specifieke fouten van vierde verweerster betreft (de samenstelling van de cover en de tweede verspreiding) de morele schade van eisers ex aequo et bono kan worden begroot op 5.000,00 EUR;"

IEFBE 1594

Journalist kritisch op gebruikte feiten en valse verklaring door verslaggever

EHRM 23 juni 2015, IEFbe 1594; application 32297/10 (Niskasaari en Otavamedia tegen Finland)
Mediarecht. Defamation. Just satisfaction. Niskasaari is een journalist die werkt voor een groot weekblad dat door Otavamedia wordt uitgegeven. Niskasaari heeft zich over twee tv-documentaires kritisch uitgelaten, over gebruikte feiten en een onderzoekersverklaring waarvan de verslaggever wist dat die onjuist was. De journalist wordt in beroep veroordeeld voor laster en moet  €240 betalen, daarbovenop nog eens € 2000 voor schade en Otavamedia € 4000 voor de schade en kosten. Vanwege een schikking wordt deze zaak geschrapt.
Op andere blogs: Journalist mag vergaande kritiek uiten op andere journalist - MediaReport

IEFBE 1595

Turkse YouTube-blokkade schendt artikel 10 EVRM

EHRM 1 december 2015, IEFbe 1595; application 48226/10 en 14027/11 (Cengiz e.a. tegen Turkije)
Uit het persbericht: Mediarecht. In 2008 heeft de Turkse rechter geoordeeld dat de website YouTube in zijn geheel geblokkeerd moest worden, vanwege een video die Atatürk zou beledigen. Cengiz, Akdeniz en Altparmak doceren rechten aan verschillende Turkse universiteiten en hebben gezamenlijk bezwaar gemaakt tegen deze blokkade. Dit bezwaar werd door de nationale rechters afgewezen.

Het Hof oordeelde dat de blokkade niet op klagers persoonlijk was gericht, maar dat YouTube wel een belangrijk middel voor hen was waarmee zij hun recht uit artikel 10 ’to receive and impart information or ideas’ uitoefenden. Op deze grond konden zij dan ook rechtmatig claimen dat zij werden geraakt door de blokkade. De nationale regel waarop de blokkade was gebaseerd gaf niet het recht om een hele website te blokkeren op basis van een video. Op grond van het ontbreken van ‘lawfulness’ oordeelt het Hof dat er sprake is van een inbreuk op artikel 10 EVRM.

IEFBE 1593

EHRM: Schadevergoeding van 25x pensioen is excessief

EHRM 23 juni 2015, IEFbe 1593; 41158/09 (Koprivica tegen Montenegro)
Mediarecht. Just satisfaction. Koprivica was voormalig hoofdredacteur van weekmagazine Liberal. De zaak gaat over lasterprocedures die tegen hem worden opgevoerd vanwege het schrijven over een rechtszaak tegen 16 journalisten die voor het Joegoslavië-tribunaal worden geleid. Koprivica moet € 5.000 betalen aan schadevergoeding. Een schadevergoeding van 25x zijn pensioen is excessief en levert schending van artikel 10 EVRM op. Op basis van artikel 41 (just satisfaction) wordt dat verlaagd tot € 1.133,31.

IEFBE 1575

Prins Albert van Monaco verliest wederom privacyzaak tegen publicaties over buitenechtelijke kind

EHRM Grote Kamer 10 november 2015, IEFbe1575; application no 40454/07 (Couderc en Hachette Filipacchis ass. tegen Frankrijk)
Persbericht: Ook de Grote Kamer van het EHRM heeft unaniem besloten dat artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) is geschonden [IEF 13948]. Het weekblad Paris Match heeft informaton over Prince Albert van Monaco's privéleven gepubliceerd. Gezien de aard van de informatie is het een publieke kwestie. In essentie gaat het artikel over het bestaan van kinderen, gezien het erfelijk karakter van de functie van de Prins als staatshoofd van Monaco, gaat dit het privéleven en het recht op eigen beeld te boven.
Met samenvatting (eerder op MediaReport) van Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan:
Weer zorgen de royals in Monaco voor interessante jurisprudentie gezorgd over het spanningsveld tussen privacy (van publieke figuren) en de uitingsvrijheid. Prinses Caroline voerde eerder al meerdere rechtszaken tegen de Duitse staat om haar te beschermen tegen opdringerige paparazzi. Prins Albert nam het stokje van haar over. (...)

Belangrijkste conclusies De belangrijkste regel die uit dit arrest is af te leiden is dat een publicatie in zijn geheel beoordeeld moet worden. Als een publicatie intieme details bevat over het privéleven van een publiek figuur, maar andere delen van de publicatie (zelfs als dat maar een beperkt onderdeel is) toch raken aan een ‘debate of public interest’, dan volstaat de gehele publicatie in principe de rechtmatigheidstoets. En de Grote Kamer bevestigt dat ook privédetails relevant kunnen zijn, zoals over liefdesrelaties. Bijvoorbeeld omdat het iets zegt over de persoonlijkheid van een publiek figuur, of omdat de manier waarop een relatie van een publiek figuur zich ontwikkelt iets zegt over de eerlijkheid en het inschattingsvermogen van een publiek figuur. Verder zal dit arrest met weinig enthousiasme zijn ontvangen door de RVD. Het EHRM concludeert namelijk dat in het geval van een erfelijke monarchie (er is mij overigens geen andere vorm van monarchie bekend) “… events affecting the members of the ruling family, while they are part of the latter’s private lives, are also part of contemporary history.” Dus zullen zij meer moeten dulden.

Lees meer hier.