DOSSIERS
Alle dossiers

Mediarecht - Droit des médias  

IEFBE 1324

Overmatige aandacht besteed aan eetgelegenheden in Brussel

VRM 23 februari 2015, IEFbe 1323 (Eén 'Waar Eet')
De VRM controleerde de uitzending van het programma “Waar eet” op Eén. Dit korte programma (4 min. 20 sec.) blijkt een programmafragment te zijn van een aflevering (“Brussel XXL”) van het toeristisch programma “Vlaanderen Vakantieland”. Het programma “Waar eet” bestaat uit slechts vier onderdelen waarbij telkens een bekende Vlaming aan het woord wordt gelaten over haar of zijn favoriete eetgelegenheid in Brussel. Zowel aan het begin als op het einde van het programma wordt het logo voor productplaatsing (PP-logo) getoond. Het Mediadecreet laat productplaatsing toe, dit echter onder specifieke voorwaarden. De producten of diensten mogen bijvoorbeeld geen overmatige aandacht krijgen. De VRM meent dat aan deze voorwaarden niet werd voldaan door de VRT bij het uitzenden van “Waar eet”. De VRM besluit de VRT een administratieve geldboete van 5.000 euro op te leggen.

Beoordeling:

12.3. Gedurende vier minuten en twintig seconden worden uitsluitend vier handelszaken in beeld gebracht die enkel lovende commentaren krijgen. De handelszaken worden verschillende keren bij naam genoemd, zowel binnen als buiten getoond, hun ligging wordt vermeld, en sommige producten worden getoond en becommentarieerd. Door deze rubriek uit het vierenveertig minuten durende programma “Vlaanderen Vakantieland” te lichten en als afzonderlijk programma “Waar eet” uit te zenden en door de vier handelszaken op die manier in het programma te benaderen, komt de nadruk helemaal anders te liggen waardoor de uitzending bijna het karakter van een reclamespot krijgt. Aldus overschrijdt VRT minstens de limieten van de aandacht die in het geval van productplaatsing aan het product in kwestie mag worden besteed, waardoor er sprake is van overmatige aandacht. De omroeporganisatie erkent dat het fragment “Waar eet”, uitgezonden als losstaand programma, helemaal anders overkomt en ongewild tot verwarring bij de kijkers kan leiden.

13. Bijgevolg heeft de VRT met het programma “Waar eet”, zoals uitgezonden op 30 november 2014, artikel 100, § 1, 2° en 3°, van het Mediadecreet geschonden.
IEFBE 1322

Sponsorvermeldingen bevatten elementen die aanzetten tot consumptie

VRM 9 februari 2015, IEFbe 1322 (VTM sponsoring)
Tijdens de onderzochte periode worden verschillende sponsorvermeldingen uitgezonden (o.a. Flexium Gel en Siroxyl). Beide sponsorvermeldingen bevatten volgens de VRM promotionele elementen die de kijker aanzetten tot consumptie. Een sponsorvermelding moet beperkt blijven tot de vermelding van de sponsor(s), ze mogen geen audiovisuele reclamespots worden. Onder meer het beeld van een brandweerman met pijnlijke rug, die een tube ‘Flexium Gel’ krijgt overhandigd is een promotioneel element die aanzet tot consumptie. Bij het bepalen van de sanctie m.b.t. beide inbreuken houdt de VRM rekening met de ernst van de inbreuk en de reikwijdte van de omroeporganisatie. De VRM besluit voor beide inbreuken telkens 2.500 euro boete op te leggen.

Beoordeling:

10.2.1. In de auditieve tekst, die luidde als volgt:” Flexium Gel dringt de huid op enkele seconden binnen en werkt in op de kern van de pijn om deze efficiënt te bestrijden. Flexium Gel, eerste hulp bij spier- en gewrichtspijn”, werden de onderstreepte passages geschrapt. Het bijbehorende beeld van een brandweerman met pijnlijke rug, die een tube ‘Flexium Gel’ krijgt overhandigd, is onveranderd gebleven. De aldus aangepaste sponsorvermelding bevat nog steeds specifieke promotionele elementen die aanzetten tot consumptie, waardoor niet is voldaan aan de bepalingen van artikel 2, 41°, van het Mediadecreet. De verwijzing naar het voorafgaand visum afgeleverd door de minister van Volksgezondheid doet geen afbreuk aan deze vaststellingen. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met de ernst van de inbreuk en de reikwijdte van de omroeporganisatie. De VRM houdt er anderzijds ook rekening mee dat in de betrokken uurschijf de uurlimiet voor reclame – de duur van de sponsorvermelding meegeteld – niet werd overschreden.

10.2.2. Voor de sponsorvermelding voor ‘Siroxyl’ gelden dezelfde gevolgtrekkingen zoals gesteld in punt 10.2.1. De voice-over bij deze vermelding vermeldt: “Bij onophoudelijk slijmen ophoesten, gaan de anderen u anders bekijken. Siroxyl verdunt de slijmen en vergemakkelijkt het ophoesten. Siroxyl bestrijdt de vastzittende hoest.” Er wordt een visuele animatie getoond die de werking van het product duidelijk maakt. Ten slotte worden het product, de verpakking, het logo, de slogan en de vermelding ‘bestaat ook zonder suiker’ getoond. Hieruit volgt dat deze sponsorvermelding niet voldoet aan de bepalingen van artikel 2, 41°, van het Mediadecreet.
IEFBE 1320

'Ga naar...' en 'Bezoek' zetten aan tot consumptie

VRM 23 februari 2015, IEFbe 1320 (TV Limburg sponsoring journaal)
Mediarecht. Sponsoring journaal. Sponsoring. Reclame. Door TV Limburg wordt na de uitzending van het journaal, in de aftiteling een sponsorvermelding uitgezonden met vermelding van de kledingsponsor van de presentator. Tijdens de onderzochte periode worden ook verschillende sponsorvermeldingen uitgezonden die promotionele elementen bevatten die aanzetten tot consumptie. De toegelaten bewoordingen in een sponsorvermelding zijn niet beperkt tot louter imago-ondersteunende slogans. In een sponsorvermelding zijn ook andere bewoordingen toegestaan, zolang ze niet aanzetten tot consumptie. De VRM meent dat in de desbetreffende sponsorboodschappen door middel van auditieve en/of audiovisuele vermeldingen de kijker wordt opgeroepen om de respectievelijke handelszaken te bezoeken (‘Ga naar…’ en ‘Bezoek’).

Beoordeling:

10.1.1. Uit de vaststellingen van de onderzoekscel blijkt dat tijdens de onderzochte periode door TV Limburg een verwijzing is uitgezonden naar de handelszaak die heeft ingestaan voor de kleding van de presentator. Het leveren van faciliteiten of diensten, zoals bijvoorbeeld kleding en haartooi, moet worden beschouwd als een bijdrage aan de financiering van het programma met het doel naam, handelsmerk, imago, activiteiten of producten meer bekendheid te geven en beantwoordt dus aan de definitie van sponsoring, zoals vastgelegd in artikel 2, 41°, van het Mediadecreet (zie onder meer beslissingen nr. 2012/010 van 14 mei 2012, nr. 2011/032 van 28 november 2011 en nr. 2007/047 dd. 19 oktober 2007).

10.1.2. Artikel 96, eerste lid, van het Mediadecreet bepaalt dat journaals en politieke informatieprogramma’s niet mogen worden gesponsord. Tijdens de aftiteling van het journaal wordt duidelijk verwezen naar de kledingsponsor van de presentator. Hieruit volgt dat TV Limburg een inbreuk heeft begaan op artikel 96 van het Mediadecreet. 10.2.4. In voorliggend geval bevatten de uitgezonden sponsorboodschappen voor ‘Odrada’ en ‘Vijver- en Tuincentrum Pelckmans’ evenwel specifieke promotionele elementen die aanzetten tot consumptie. Door middel van auditieve en/of audiovisuele vermeldingen wordt de kijker opgeroepen om de respectievelijke handelszaken te bezoeken (“Ga naar…” en “Bezoek…”). Deze sponsorboodschappen zijn bijgevolg niet in overeenstemming met artikel 2, 41°, van het Mediadecreet.

10.3. Bij het bepalen van de sanctie voor de vastgestelde inbreuken houdt de VRM onder meer rekening met het gegeven dat de schending van het verbod om journaals te sponsoren een ernstige inbreuk betreft. Een administratieve geldboete van 1500 euro is in dit geval dan ook een gepaste sanctie.

IEFBE 1319

Vermelden kledingsponsor van journaalpresentator is verboden sponsoring

VRM 23 februari 2015, IEFbe 1319 (ATV sponsoring journaal) / (Focus sponsoring journaal) / (WTV sponsoring journaal)
Mediarecht. Sponsoring journaal. Tijdens de onderzochte periode wordt door ATV een pancarte uitgezonden met vermelding van handelszaken die hebben ingestaan voor onder meer de kleding van de presentator. Artikel 96, eerste lid, van het Mediadecreet bepaalt dat journaals en politieke informatieprogramma’s niet mogen worden gesponsord. Volgens ATV is de sponsorvermelding op het einde van het reclameblok getoond en volgt er een reclamebumper alvorens het journaal volgt. Zij dacht dat het op die manier voldoende duidelijk was dat de sponsorvermelding bij het reclameblok hoorde, aldus ATV. De VRM stelt inbreuk op artikel 96 Mediadecreet vast.

De Beoordeling:

10.1. Uit de vaststellingen van de onderzoekscel blijkt dat tijdens de onderzochte periode door ATV een pancarte is uitgezonden met vermelding van handelszaken die hebben ingestaan voor onder meer de kleding van de presentator. Het leveren van faciliteiten of diensten, zoals bijvoorbeeld kleding en haartooi, moet worden beschouwd als een bijdrage aan de financiering van het programma met het doel naam, handelsmerk, imago, activiteiten of producten meer bekendheid te geven en beantwoordt dus aan de definitie van sponsoring, zoals vastgelegd in artikel 2, 41°, van het Mediadecreet (zie onder meer beslissingen nr. 2012/010 van 14 mei 2012, nr. 2011/032 van 28 november 2011 en nr. 2007/047 dd. 19 oktober 2007).

10.2. Artikel 96, eerste lid, van het Mediadecreet bepaalt dat journaals en politieke informatieprogramma’s niet mogen worden gesponsord. Op de pancarte met sponsors wordt duidelijk verwezen naar het journaal door de vermelding van de kledingsponsor van de presentator van het journaal. Hieruit volgt dat ATV een inbreuk heeft begaan op artikel 96 van het Mediadecreet. Het verweer van ATV dat de sponsorvermelding bij het reclameblok hoorde en van het journaal was afgescheiden door een reclamebumper, doet hieraan geen afbreuk. De door ATV voorgestelde werkwijze om de naam van de presentator in de toekomst weg te laten verhelpt overigens niet aan de vastgestelde inbreuk. Een gesponsord journaal niet als zodanig kenmerken, vormt onverminderd een inbreuk op de bepaling dat journaals en politieke informatieprogramma’s niet mogen worden gesponsord (artikel 96 van het Mediadecreet). Bovendien schrijfthet Mediadecreet voor dat gesponsorde omroepdiensten en programma’s duidelijk als zodanig moeten worden gekenmerkt (artikel 91, eerste lid, 3°, van het Mediadecreet).

10.3. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met het gegeven dat de schending van het verbod om journaals te sponsoren een ernstige inbreuk betreft. ATV is bij beslissingen nr. 2007/047 van 19 oktober 2007 en nr. 2008/072 van 17 november 2008 reeds gesanctioneerd voor gelijkaardige inbreuken. Een administratieve geldboete van 1500 euro is in dit geval dan ook een gepaste sanctie.

IEFBE 1318

Journalist is niet gehouden alle punten in extenso te behandelen

RvdJ 7 mei 2015, IEFbe 1318 (Verschoren tegen Gazet van Antwerpen)
RvdJ 7 mei 2015, IEFbe 1318 (Verschoren tegen HLN.be)
Mediarecht. Klachten ongegrond. Klager zegt dat het artikel (zie hier voor artikel HLN.be) geen faire weergave is van de rechtszitting. Hij noemt het eenzijdig omdat het enkel de elementen à charge, en niet die à décharge weergeeft. Hij vindt het ook een aantasting van het recht van het publiek om correct en volledig geïnformeerd te worden. De Gazet zou hem schuldig verklaren zonder de uitspraak, en ook het oordeel in beroep of cassatie af te wachten. Het artikel is een correcte weergave van de rechtszitting, en de journalist is niet gehouden alle naar voren gebrachte punten in extenso te behandelen.

Het artikel is een correcte weergave van de rechtszitting. Er is niets dat erop wijst dat de journalist in zijn verslaggeving niet waarheidsgetrouw en onafhankelijk gehandeld zou hebben. Het is ook normaal dat een journalist een selectie maakt uit de verschillende elementen die de partijen in een rechtszaak naar voren brengen, en dat hij niet alle argumenten in extenso behandelt.

IEFBE 1315

Veroordeling advocaat voor smaad is schending uitingsvrijheid

EHRM 23 april 2015, IEFbe 1315 (advocaat Morice tegen Frankrijk)
Mediarecht. Schending van artikel 6 § 1 (recht op eerlijk proces) en 10 (vrijheid van meningsuiting). De veroordeling van de advocaat van de weduwe van wijlen rechter Borrel was een niet-proportionele schending op recht op vrijheid van meningsuiting. Hij werd veroordeeld voor de medeplichtigheid aan smaad van de onderzoeksrechters die verwijderd waren van een gerechtelijke onderzoek naar de dood van de rechter. Hoewel advocaten niet op één lijn kunnen worden gezet met journalisten hadden de opmerkingen een voldoende feitelijke basis en waren van publiek belang, namelijk over het functioneren van het juridische systeem en behandelen van de zaak Borrel.

Verder wees het Hof nog op het behoud van autoriteit van de rechterlijke macht en het wederzijds respect tussen rechters en advocaten.

Advocaat mag via media kritiek uiten op rechters

Persbericht

IEFBE 1309

Het woord 'NIEUW' zet aan tot consumptie

VRM 12 januari 2015, IEFbe 1309 (VTM en Cote d'Or)
Mediarecht. Sponsorboodschap. Reclame. Tijdens de controle zendt VTM een sponsorboodschap uit voor Côte d’Or. De sponsorboodschap toont het product en de verpakking van het product. Op de verpakking in de spot wordt het woord ‘NIEUW’ vergroot, in duidelijk leesbare letters weergegeven. De decreetgever heeft een onderscheid gemaakt tussen sponsorboodschappen enerzijds en reclameboodschappen anderzijds. Zo mag een sponsorvermelding, in tegenstelling tot een reclameboodschap, geenszins aanzetten tot consumptie. De VRM stelt vast dat de sponsorboodschap van Côte d’Or veel meer bevat dan de toegelaten louter imago-ondersteunende slogan. De sponsorvermeldingen bevatten promotionele elementen die aanzetten tot consumptie, in de vorm van het specifieke woordgebruik ‘NIEUW’. De VRM besluit VTM hiervoor een administratieve geldboete van 2.500 euro op te leggen. Medialaan erkent dat op commerciële communicatie voor suikerhoudend snoepgoed (zoals in het geval van de sponsorvermelding van Côte d’Or) een gestileerd logo van een tandenborstel moet worden opgenomen. Medialaan stelt eveneens maatregelen te hebben genomen om dit soort zaken in de toekomst te vermijden. De VRM geeft Medialaan een waarschuwing voor deze inbreuk.

De beoordeling:

10.1.1 De decreetgever heeft een onderscheid willen maken tussen een sponsorvermelding en een reclameboodschap, die allebei vormen van commerciële communicatie zijn. Dit onderscheid wordt in de parlementaire voorbereiding als volgt verduidelijkt : “Verder is het vanzelfsprekend dat een sponsorvermelding moet voldoen aan artikel 2, 16°, van de mediadecreten, waarin het beoogde doel en de andere elementen van sponsoring worden omschreven. Het onderscheidende criterium is dan ook de boodschap, en niet de vorm, van de sponsorvermelding. Zo kan een sponsorvermelding, in tegenstelling tot een reclameboodschap, geenszins aanzetten tot consumptie. Een louter imago-ondersteunende slogan of baseline van de sponsor voldoet aan artikel 2, 16°, omdat deze niet aanzet tot consumptie.” (Parl. St., Vl. Parl., 2006-2007, nr. 1218/4, 3). Uit de memorie van toelichting bij het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie blijkt dat de wetgever ervoor gekozen heeft om de bepalingen over sponsoring zoveel mogelijk ongewijzigd te laten ten opzichte van de vorige bepalingen van de decreten betreffende de radio-omroep en de televisie, gecoördineerd op 4 maart 2005. De decreetgever herhaalt het principe : “Zo kan een sponsorvermelding, in tegenstelling tot een reclameboodschap, geenszins aanzetten tot consumptie. Een louter imagoondersteunende slogan of baseline van de sponsor of van zijn producten of diensten, is toegestaan in de sponsorvermelding, omdat deze niet aanzet tot consumptie.” (Parl.St. , Vl. Parl., 2008-2009, nr. 2014/1, 39).

Door het specifieke woordgebruik ‘nieuw’ bevat de sponsorvermelding in dit geval een promotioneel element dat precies wel aanzet tot consumptie. Door het woord ‘nieuw’ te gebruiken, doet een sponsor meer dan de kijker inlichten over een nieuw product. Het idee wordt gesuggereerd, het voorstel wordt gedaan om bij een volgend winkelbezoek dat product van de sponsor eens uit te proberen. Door een product in een sponsorvermelding te tonen zonder het woord ‘nieuw’ te gebruiken, geeft een sponsor toch bekendheid aan een nieuw product. Bekendheid geven aan een product of een merk gebeurt precies door het merk of product aan de kijker te tonen. Bovendien heeft de sponsor in dit geval wijzigingen in de sponsorvermelding aangebracht aan de originele verpakking, zoals die in de handel verkrijgbaar is. Zo is onder meer het letterkarakter van het woord ‘nieuw’ vergroot waardoor die vermelding in de spot extra geaccentueerd wordt.

Om al deze redenen is de VRM van oordeel dat de sponsorvermelding voor ‘Côte d’Or’ aanzet tot consumptie door het gebruik van het woord ‘nieuw’ en dat dergelijk woordgebruik niet kan worden beschouwd als een louter imagoondersteunende boodschap van een sponsor, waardoor de spot in kwestie meer doet dan louter merkbekendheid nastreven. Daardoor is dan ook niet voldaan aan de bepalingen van artikel 2, 41°, van het Mediadecreet.

10.1.2. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met de ernst van de inbreuk, de reikwijdte van de omroeporganisatie en een eerdere veroordeling. Daarom is een administratieve geldboete van 2500 euro een gepaste sanctie.

10.2.1. Uit het onderzoek blijkt dat Medialaan erkent dat het logo van een gestileerde tandenborstel ten onrechte ontbreekt bij de uitzending van de spot ‘Côte d’Or’, die commerciële communicatie omvat over suikerhoudend snoepgoed. 10.2.2. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met het feit dat Medialaan inmiddels maatregelen heeft genomen om dergelijke inbreuken in de toekomst te vermijden. Bovendien valt Medialaan met deze inbreuk niet in herhaling met vroegere soortgelijke inbreuken. Daarom is een waarschuwing een gepaste sanctie.

IEFBE 1289

Compétence des Tribunaux français pour juger des conflits entre Facebook et ses utilisateurs

Contributions envoyée par Camille Rideau, Spiegeler avocat. De la compétence territoriale des juges français en matière de droit de la consommation. L’origine du monde – c’est le titre du tableau de Gustave Courbet qu’un professeur d’histoire, amateur d’art, avait posté sur son mur Facebook. Jugeant ce tableau choquant, le réseau social décida de fermer le compte de cet utilisateur. Celui-ci assigna donc la société Facebook France considérant que cette décision était attentatoire à sa liberté d’expression. Par le jeu d’interventions forcées les sociétés Facebook UK Ltd et Facebook Inc sont également intervenues devant le Tribunal de Grande Instance de Paris.

Or la société Facebook Inc. demande dans ses conclusions de “Déclarer le TGI de Paris incompétent pour statuer sur le présent litige au profit des juridictions de l’Etat de Californie et renvoyer Monsieur X. à mieux se pourvoir”.

En effet, les conditions générales de Facebook, acceptées par tout créateur de compte, stipulent que toutes les actions à l’encontre de Facebook doivent être portées devant une des deux juridictions exclusivement compétentes à savoir le Tribunal du district nord de Californie ou le Tribunal de San Mateo County.

Dans son ordonnance en date du 5 mars 2015[1. TGI de Paris, 4e chambre – 2e section, ordonnance du juge de la mise en état du 5 mars 2015, Frédéric X c. Facebook Inc], le juge parisien a affirmé tout d’abord que le contrat reliant l’utilisateur à Facebook doit se voir qualifier de contrat d’adhésion relevant du droit de la consommation du fait des bénéfices qu’en retire le réseau social et de l’absence de lien avec l’activité professionnel de Mr X.

Cette ordonnance est l’occasion de faire ici un bref rappel sur la légalité des clauses dérogeant à la compétence territoriale des tribunaux dans le cadre d’un contrat de consommation.

Un principe
La juridiction territorialement compétente en droit français est celle du lieu ou demeure le défendeur (sauf disposition contraire comme la possibilité de choisir également en matière contractuelle le lieu de la livraison effective ou de l’exécution de la prestation de service et en matière délictuelle le lieu du fait dommageable).

Une exception limitée
En vertu de l’article 48 du Code de procédure civile les clauses qui dérogent directement ou indirectement aux règles de compétence territoriale ne sont valables qu’entre personnes ayant contractées en qualité de commerçant. Cependant cet article ne vise que les règles de compétence interne (au sein du territoire français) et n’est pas, comme le rappelle l’ordonnance ici commentée, applicable dans les litiges internationaux.

Des encadrements

En matière de droit de la consommation plusieurs règles limitent la validité des clauses attributives de compétence du fait du principe de protection de la partie faible.

Le droit de l’Union européenne protège les consommateurs. Ainsi le règlement de l’Union européenne n°1215/2012 (remplaçant le règlement n°144/2001 dit Bruxelles 1 sur la compétence judiciaire en matière civile et commerciale) interdit dans son article 19 de déroger aux règles de compétence en matière de droit de la consommation par le biais de clause antérieure à tout litige.

En droit français deux mécanismes permettent de protéger les consommateurs:
– Les règles de compétence territoriales dites impératives comme par exemple la prohibition des clauses attributives de compétence en matière de démarchage à domicile.
– L’article L.132-1 du Code de la consommation qui interdit les clauses abusives et qui est d’ordre public et plus précisément l’article R-132-2 du même code qui présume abusives les clauses ayant pour objet ou pour effet « de supprimer ou d’entraver l’exercice d’actions en justice ou des voies de recours par le consommateur”.

La clause litigieuse étant incluse dans un contrat d’adhésion et rendant plus complexe pour un utilisateur français d’exercer une action en justice à l’encontre de Facebook est donc sans grande surprise écartée du fait de son caractère abusif[2 Cette décision va dans le sens de l’arrêt de la Cour d’appel de Pau de mars 2012 ayant écarté l’application de cette clause estimant que l’internaute ne s’était pas engagé en pleine connaissance de cause].

Détermination de la compétence en cas de litige international
Le juge analyse donc sa compétence au regard des articles 4 du Règlement n°44/2000 du 22 décembre 2000 renvoyant la décision de la compétence à l’application de la loi de l’État membre saisi quand le défendeur est domicilié dans un État tiers.

Or l’article L.141-5 du Code de la consommation prévoit quant à lui que « le consommateur peut saisir à son choix, outre l’une des juridictions territorialement compétentes en vertu du code de procédure civile, la juridiction du lieu où il demeurait au moment de la conclusion du contrat ou de la survenance du fait dommageable ».

Au regard de ces dispositions, le Tribunal de Grande Instance de Paris se déclare compétent pour statuer sur le litige introduit par Monsieur Frédéric X. à l’encontre de la société Facebook Inc, sans qu’il ne soit nécessaire d’entrer plus avant dans l’argumentation des parties.

L’origine du monde – c’est donc également la fin pour la société Facebook Inc. de la possibilité d’invoquer l’incompétence des juges européens dans ses litiges avec les utilisateurs.

Camille Rideau

IEFBE 1264

Toestemming voor publicatie foto van grootouders

RvdJ 12 maart 2015, IEFbe 1264 (Foto kinderen in Dag Allemaal)
De publicatie van een foto van de minderjarige kleinkinderen van de geïnterviewden is geoorloofd gezien de toestemming van de grootouders om de foto te publiceren en gezien de positieve manier waarop de kinderen in het artikel aan bod komen.

RvdJ 12 maart 2015, IEFbe 1264 (adressen van mensen die op huisnummer 30 wonen)
Het artikel is een correcte weergave van het interview, adresgegevens kunnen in dit geval weergegeven worden en er is geen noodzaak om voorinzage te geven of een rechtzetting te publiceren.

De Raad stelt vast dat Rita Verbeeck en Willy Verbiest, de grootouders van de kinderen op de foto, de betrokken foto zelf aan de journalist hebben gegeven, en dat ze toestemming gegeven hebben om de foto te publiceren. Rekening houdend met de positieve manier waarop Rita Verbeeck en Willy Verbiest vertelden over hun kinderen en kleinkinderen, had de journalist geen redenen om aan te nemen dat de ouders bezwaar zouden kunnen maken tegen de publicatie van de foto. De manier waarop de kinderen in het artikel aan bod komen is positief en alledaags. Rekening houdend met die context en met de toestemming van de grootouders om de foto te publiceren, is de Raad van oordeel dat de publicatie van de foto gerechtvaardigd was.

Adresgegevens:

De Raad begrijpt dat klagers verrast zijn door het uiteindelijke artikel, maar stelt vast dat het artikel een correcte weergave is van het interview, inclusief de uitspraken van klagers over hun ex-partners en over feitelijke gegevens zoals hun vakantieperiode. De Raad is van oordeel dat de publicatie van de adresgegevens van klagers in dit geval niet ongepast is, gezien het vooropgezette format van mensen die op huisnummer 30 wonen. De Raad is ten slotte van mening dat er geen noodzaak was om voorinzage te geven in het artikel, aangezien daarover geen afspraken werden gemaakt, en dat er - rekening houdend met voorgaande overwegingen - evenmin noodzaak was om achteraf een rechtzetting te publiceren.
IEFBE 1263

Correcte samenvatting studierapport over Marokkanse en Turkse vrouwen

RvdJ 12 maart 2015, IEFbe 1263 (Boujdaine tegen De Morgen)
Klacht ongegrond. Het artikel [70% Vlaamse vrouwen vs 30% Marokkaanse en Turkse vrouwen
heeft een job] is een correcte samenvatting en weergave van een studierapport en er is geen sprake van stereotypering of discriminatie ten aanzien van Marokkaanse of Turkse vrouwen.

De Raad stelt vast dat het artikel de cijfers, gegevens en interpretaties van de Socioeconomische monitoring van de FOD Werkgelegenheid en het Interfederaal Gelijkekansencetrum correct samenvat en weergeeft, en op die manier voldoet aan art. 1 en 3 van de code, die stellen dat de journalist waarheidsgetrouw bericht en geen essentiële informatie verdraait of schrapt.
De Raad is ook van oordeel dat het artikel het streven naar arbeidsparticipatie positief benadert en dat er geen sprake is van stereotypering of discriminatie ten aanzien Marokkaanse en Turkse vrouwen. Dat de inhoud van het artikel confronterend kan overkomen, heeft te maken met de gegevens die erin beschreven worden, en niet met de journalistieke benadering ervan. Het artikel houdt bijgevolg geen schending in van artikel 27 van de code dat stelt dat de journalist stereotypering vermijdt en niet aanzet tot discriminatie.
De artikels 15 en 24 van de code, waarnaar klaagster verwijst, zijn niet van toepassing.