DOSSIERS
Alle dossiers

Mediarecht - Droit des médias  

IEFBE 1052

Reportage niet onevenwichtig over rol Van Reybrouck tijdens WOII

RvdJ 13 november 2014, IEFbe 1052 (Leon Van Reybrouck tegen Acht en David Van Reybrouck)
Mediarecht. Auteur David Van Reybrouck treedt op in een reportagereeks die is uitgezonden op Acht en die is gemaakt door de Nederlandse VPRO. De reeks onder de titel ‘Het België van ...’ bestaat uit vijf reportages. De aflevering met David Van Reybrouck bevat een gesprek van Van Reybrouck met zijn oom Kamiel Van Reybrouck over de rol van Alfons Van Reybrouck tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tijdens het gesprek wordt gezegd dat Alfons Van Reybrouck nooit gestraft is. Klager zegt dat de woordkeuze ‘kleine garnaal’ verwijst naar crimineel gedrag, terwijl zijn vader na de oorlog formeel buiten vervolging is gesteld. De reportage had die buiten vervolgingstelling expliciet moeten vermelden. De Raad voor de Journalistiek oordeelt de klacht ongegrond en deels onontvankelijk.

Over de ontvankelijkheid van de klacht:
David Van Reybrouck treedt in de reportage op als gast en niet als reportagemaker of journalist. De reportage is gemaakt door twee Nederlandse journalisten. Daarom is de klacht ten aanzien van David Van Reybrouck onontvankelijk. Acht heeft de reportage uitgezonden en is als dusdanig mee verantwoordelijk voor de uitzending. Het feit dat de reportage gemaakt is door een andere TV-zender, ontheft Acht niet van zijn verantwoordelijkheid. Daarom is de klacht ten aanzien van Acht ontvankelijk.

Over de gegrondheid van de klacht:
Het onderdeel van de reportage over de rol van Alfons Van Reybrouck tijdens de Tweede Wereldoorlog, met het gesprek tussen David Van Reybrouck en Kamiel Van Reybrouck en het daarop volgend commentaar van David Van Reybrouck, geeft een evenwichtig en genuanceerd beeld van de rol van Alfons Van Reybrouck tijdens de Tweede Wereldoorlog, en bevat tegen hem geen onjuiste of lasterlijke beweringen.
IEFBE 1047

VRM legt VRT boete op voor het niet naleven van regelgeving productplaatsing

VRM 22 september 2014, IEFbe 1047 (VRM t. NV Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie)
Mediarecht. Productplaatsing. De VRM controleerde de uitzending van Hotel M (Eén - donderdag 12 juni 2014). In het programma komt Jean-Marie Pfaff als één van de hoofdgasten aan bod. Op de beide kragen van zijn hemd staat zijn sponsor ('De Coninck Kasseien') duidelijk leesbaar vermeld. Deze merkbenaming komt in totaal voor meer dan 8 minuten in beeld. Ook andere merken worden tijdens de uitzending in beeld gebracht (meer bepaald 'Sapph', 'Riddell' en 'Adidas'). Ook de cd van de groep 'The Common Linnets' wordt audiovisueel vermeld.

De VRM stelt vast dat de kijker niet op passende wijze werd gewezen op de aanwezige productplaatsing, door middel van het voorgeschreven PP-logo. Voor zover er op het einde van het programma al een PP-logo in overeenstemming met de regelgeving zou zijn uitgezonden, dan nog ontbrak het PP-logo aan het begin van het programma.

De VRM besluit VRT een geldboete van 5.000 euro op te leggen. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM enerzijds rekening met de ernst van de inbreuk en de reikwijdte van de omroeporganisatie. Anderzijds wordt ook rekening gehouden met het feit dat het een live-programma betreft.

B. Beoordeling.
10.1. Uit het onderzoek en de beelden blijkt dat de VRT heeft nagelaten een kopie van de omroepsignalen, zoals ze werden uitgezonden, aan de VRM te bezorgen. Hieruit volgt dat de VRT een inbreuk heeft begaan op artikel 234, lid 4, van het Mediadecreet. Het gegeven dat het om een vergissing gaat en de gevraagde kopie alsnog samen met de schriftelijke opmerkingen aan de VRM werd bezorgd, doet hieraan geen afbreuk. Een waarschuwing is daarom in dit geval een gepaste sanctie.

10.2. Uit het onderzoek blijkt dat ‘Hotel M’ een programma is dat commerciële communicatie in de vorm van productplaatsing bevat. Voor zoveel als nodig verwijst de VRM in dit verband naar de beslissing 2012/036 van 17 december 2012.

Uit de beelden blijkt eveneens dat de kijker daar niet op passende wijze op wordt gewezen door middel van het voorgeschreven PP-logo. Voor zover er op het einde van het programma al een PP-logo in overeenstemming met de regelgeving zou zijn uitgezonden, dan nog ontbreekt het PP-logo niet in het minst aan het begin van het programma. De omroeporganisatie betwist deze vaststellingen niet. Hieruit volgt dat de VRT tijdens de uitzending van ‘Hotel M’ op 12 juni 2014 een inbreuk heeft begaan op artikel 100, § 1, 4°, van het Mediadecreet en artikelen 1 tot en met 3 van het besluit van 10 september 2010. Het feit dat de omroeporganisatie het niet eens is met de voorbeelden van productplaatsing en dat het om een vergissing gaat, doet hieraan geen afbreuk.

Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met de ernst van deinbreuk en de reikwijdte van de omroeporganisatie.Een administratieve geldboete van 5.000 euro is in dit geval dan ook een gepaste sanctie.

IEFBE 1046

Waarschuwing voor Eén (Productplaatsing Vlaanderen Vakantieland)

VRM 13 oktober 2014, IEFbe 1046 (Productplaatsing Vlaanderen Vakantieland)
Mediarecht. Productplaatsing. De VRM controleerde de uitzendingen van verschillende televisieomroeporganisaties (19 juni 2014, 17u-23u), waaronder Eén. Op die datum werd een etappe van de Ronde van Zwitserland (wielrennen) uitgezonden. Omdat de etappe minder lang duurde dan voorzien werd het programmaschema aangevuld met de uitzending van 'Vlaanderen Vakantieland'. De uitzending van Vlaanderen Vakantieland bevatte productplaatsing. Echter werd de kijker niet gewezen op de aanwezig productplaatsing (door het tonen van het PP-logo). De VRM besluit Eén te waarschuwen voor deze overtreding op het Mediadecreet. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met het gegeven dat de opvulling van het programmaschema met het bewuste programma pas op het ogenblik zelf kon gebeuren, dat het om een eerste inbreuk gaat op de toepassing van het PP-logo in dergelijke omstandigheden en dat de VRT bereid is om in dergelijke gevallen voortaan het PP-logo te tonen.

10.1. In het door de VRT bezorgde programmaschema van 19 juni 2014 staat tussen het programma ‘Sporza : Ronde van Zwitserland’ en het programma ‘Buren’ een uitzending onder de naam ‘onderbreking’. De eigenlijke opvulling ervan gebeurt ad hoc. Uit onderzoek van het beeldmateriaal blijkt dat een omroepster die onderbreking off screen aankondigt als ‘Vlaanderen Vakantieland’. Terwijl op het scherm de woorden ‘één – STRAKS – BUREN’ verschijnen, zegt de omroepster off screen: “ De renners zijn een beetje vroeger binnen dan verwacht maar de buren zijn nog niet klaar voor ons. Geen nood, wij gaan op stap met Vlaanderen Vakantieland.” Na de tune van ‘één’ begint de uitzending
met de herkenbare, zij het verkorte, tune van het programma‘Vlaanderen Vakantieland’. Door die aankondiging wordt de uitzending als een afzonderlijk element in het door de omroeporganisatie opgesteld schema als het programma ‘Vlaanderen Vakantieland’ opgenomen waardoor voldaan is aan de decretale definitie van ‘programma’.

Uit het onderzoek en de beelden blijkt dat de uitzending van ‘Vlaanderen Vakantieland’ op 19 juni 2014 een programma is dat commerciële communicatie in de vorm van productplaatsing bevat. Uit die beelden blijkt ook dat de kijker daar niet op passende wijze op wordt gewezen door middel van het voorgeschreven PP-logo. Het feit dat de omroeporganisatie slechts een deel van een reeds eerder uitgezonden programma heruitzendt, ontslaat een omroeporganisatie niet van deze verplichting.

Hieruit volgt dat de VRT tijdens de uitzending van ‘Vlaanderen Vakantieland’ op 19 juni 2014 een inbreuk heeft begaan op artikel 100, § 1, 4°, van het Mediadecreet en artikelen 1 tot en met 3 van het besluit van 10 september 2010.

10.2. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met het gegeven dat de opvulling van de onderbreking met het bewuste programma pas op dat ogenblik zelf kon gebeuren, dat het om een eerste inbreuk gaat op de toepassing van het PP-logo in dergelijke omstandigheden en dat de VRT zich bereid heeft verklaard in zulke gevallen voortaan het PP-logo te tonen. Een waarschuwing is daarom in dit geval een gepaste sanctie.

IEFBE 995

Verbod uitzending reportage Telefacts over vermeend corrupte onderzoeksrechter opgeheven

Voorz. NL Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 29 april 2014, IEFbe 995 (Telefacts/Medialaan tegen oud-rechter Veurne))
Dagvaarding in derdenverzet tegen ex parte beschikking [IEFbe 770]. Voorstel voor een prejudiciële vraag aan Grondwettelijk hof wordt afgewezen. De voormalig onderzoeksrechter had nog 4 dagen tijd om de zaak op tegensprekelijke wijze aan de kortgedingrechter voor te leggen, een verkorting van dagvaardingstermijn ex 708 Ger.W. kunnen vorderen of aan Medialaan kunnen vragen vrijwillig voor de voorzitter te verschijnen. Een ex parte verzoekschrift was niet volstrekt noodzakelijk.

De stelling dat het verbod op preventieve censuur niet toepasselijk is op tv-uitzendingen, omdat deze geen meningsuiting vormen, is een sterk verouderd oordeel in tijden van audiovisuele massamedia en internet (3.5). De persoonlijke belangen van de oud-rechter vereenzelvigen zich niet met de belangen van de Rechterlijke Macht (3.7). De pers bericht en berecht niet (3.8); de journalist vroeg uitdrukkelijk om een reactie of wederwoord van oud-rechter. Het brongeheim is een journalistieke plicht (3.8).

Hoewel het folterverbod (3 EVRM) een positieve verplichting is, heeft het geen horizontale werking tussen private partijen. Artt. 443-448 Strafwetboek, laster, staat op gespannen voet met vermoeden van onschuld van journalisten die overheidswege moet worden gerespecteerd (3.11). De eerdere beschikking wordt opgeheven.

IEFBE 994

Prejudiciële vragen over moeten voldoen aan cosmeticarichtlijn als het op verpakking staat

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 4 juni 2014, IEFbe 994, zaak C-321/14 (Colena)
Verpakking. Reclamerecht. Verzoekster, een in Zwitserland gevestigde onderneming, verkoopt gekleurde contactlenzen zonder sterkte. Op de verpakking van deze producten is vermeld: “cosmetisch oogaccessoire waarvoor de Europese cosmeticarichtlijn geldt”. Het Landgericht Krefeld heeft in eerdere civiele zaken beslist dat het hier niet om medische hulpmiddelen in de zin van Vo. 1223/2009 gaat. In die zaken heeft het Oberlandesgericht Düsseldorf deze beslissing overgenomen, maar heeft tevens geoordeeld dat de verordening wel moet worden toegepast wegens het bovenvermelde op de verpakking van de lenzen. Door die vermelding wordt namelijk bij de consument de indruk gewekt dat het daadwerkelijk om een product in de zin van de Vo. gaat. Het Landgericht heeft in eerdere zaken geweigerd om de gevraagde voorlopige maatregel op te leggen, maar het Oberlandesgericht heeft alsnog bevolen het product in deze vorm niet langer in het economisch verkeer te brengen. Verzoekster is bij verzoekschrift van 30 januari 2014 tegen deze maatregel in verzet gekomen zodat de zaak weer voorligt bij het Landgericht.

De verwijzende Duitse rechter (Landgericht Krefeld) is het niet eens met de uitleg van de regelgeving door het Oberlandesgericht. Omdat moet worden uitgegaan van de autonome uitleg van de Vo., waarin niets is aangegeven omtrent de gevolgen van een onjuiste vermelding op de verpakking van een product, legt hij het HvJEU de volgende vraag voor:

“Moet verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten aldus worden uitgelegd dat een product dat niet onder deze verordening valt, moet voldoen aan de vereisten daarvan om de enkele reden dat op de buitenverpakking wordt vermeld dat het gaat om een „cosmetisch oogaccessoire waarvoor de Europese cosmeticarichtlijn geldt”?

IEFBE 993

Prejudiciële vragen over zendtijd sponsorlogo's bij opgedeeld beeldscherm en zwarte seconden

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 27 juni 2014, IEFbe 993, zaak C-314/14 (Sanoma en Nelonen Media)
Mediarecht. De Finse Telecomtoezichthouder (verweerster) heeft verzoekster berispt wegens overtreding van de voorschriften inzake maximaal toegestane reclamezendtijd. Het geschil gaat over de zendtijd voor het tonen van sponsorlogo’s. Verzoekster maakt gebruik van de techniek van het opgedeelde beeldscherm waarop tijdens programma-aftiteling ook reclameleaders worden getoond hetgeen volgens verweerster niet de juiste plaats is. Daarnaast moeten volgens verweerster ook de ‘zwarte seconden’ tussen de reclamespots en die tussen voorafgaand programma en reclame worden meegeteld.

Verzoekster zou dan ook de toegestane reclamezendtijd met 7 seconden per uitzenduur overtreden (toegestaan is 12 minuten per uitzenduur). Verzoekster vraagt de bestuursrechter om vernietiging van het besluit maar dat wordt afgewezen. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter. Verzoekster stelt dat het in de branche gebruikelijk is dat sponsorlogo’s ook op andere tijdstippen worden uitgezonden dan aan het begin of aan het einde van een gesponsorde uitzending of in het kader van een reclameonderbreking tijdens het programma. Daarom mag het sponsorlogo niet als reclamezendtijd worden meegerekend. Dit is onder meer ook de praktijk in Nederland. De door haar gehanteerde split-screen-techniek voldoet aan de wettelijke eisen (scheiding reclame van andere programma’s). Aan reclameleaders worden geen andere eisen gesteld dan dat het om een akoestisch of optisch middel moet gaan. De ‘zwarte seconden’ zijn geen zendtijd in de zin van RL 2010/13 en worden ook buiten Finland volgens haar niet als zodanig meegerekend. Verweerster bestrijdt dit. In ‘zwarte seconden’ kan geen programma worden uitgezonden zodat deze tot de reclametijd moeten worden gerekend. Ook in Zweden, Noorwegen en IJsland worden de „zwarte seconden” tot de reclamezendtijd gerekend. In Duitsland, Nederland, België, Litouwen en Roemenië wordt voor zover haar bekend geen gebruik van „zwarte seconden” gemaakt.

De verwijzende Finse bestuursrechter besluit het HvJ EU vragen te stellen aangezien het hem niet bekend is of het Hof al eerder een standpunt heeft ingenomen over de vraag naar het gebruik van een opgedeeld beeldscherm als reclameleader. Ook voor het al dan niet meerekenen van ‘zwarte seconden’ heeft hij nadere uitleg nodig van RL 2010/13. Hij formuleert de volgende vragen:

1. Moet artikel 19, lid 1, van richtlijn 2010/13/EU in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat dit zich ertegen dat de nationale wettelijke bepalingen zo worden uitgelegd dat de opdeling van het beeldscherm niet wordt aangemerkt als reclameleader die zorgt voor een scheiding tussen het audiovisuele programma en de televisiereclame, daarbij in aanmerking nemend dat een deel van het beeld is voorbehouden voor de programma-aftiteling en een ander deel voor de voorbeschouwing van de daaropvolgende uitzendingen op het kanaal van een omroep door middel van een programmaoverzicht, terwijl noch in het gedeelde beeldscherm nog daarna een akoestisch of optisch middel wordt uitgezonden dat uitdrukkelijk het begin van een reclame-onderbreking markeert?

2. In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet artikel 23, lid 2, van deze richtlijn dan in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat sponsorlogo’s die in het kader van andere gesponsorde programma’s worden uitgezonden, worden aangemerkt als „reclamespot” in de zin van artikel 23, lid 1, van de richtlijn, die voor de maximaal toegelaten reclamezendtijd moet worden meegerekend?

3. In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet het begrip „reclamespot” in artikel 23, lid 1, van deze richtlijn in samenhang met het zinsdeel „mag het aandeel [...] per klokuur niet meer dan 20 % bedragen” ter omschrijving van de maximaal toegelaten reclamezendtijd, in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat de „zwarte seconden” tussen afzonderlijke reclamespots en aan het einde van een reclame-onderbreking tot de reclamezendtijd worden gerekend?

IEFBE 991

Regulator voor de Media stelt deskundige aan in zaak Bhaalu

VRM 26 mei 2014, IEFbe 991 (Medialaan, SBS Belgium, VRT tegen Right Brain Interface)
Benoeming deskundige. In hoofdorde vraagt Right Brain de opschorting van de beslissing van de  VRM tot na de uitspraak van de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen naar aanleiding van een door de klagers ingestelde stakingsvordering op 3 februari 2014. Hoewel de rechtsvragen in beide procedures verschillend zijn (auteursrecht en naburige rechten tegenover mediaregelgeving) hangt het antwoord van de beoordeling ten gronde, aldus Right Brain, af van dezelfde feitelijkheden.

 

6. De algemene kamer stelt vast dat de partijen in hun schriftelijke stukken en op de hoorzitting tegenstrijdige verklaringen afleggen omtrent de technische kenmerken en feitelijke werking van de zogenaamde Bhaalu-videorecorder. Alvorens definitief uitspraak te doen over de ontvankelijkheid en gegrondheid van de voorliggende klacht, acht de
algemene kamer het aangewezen, om met het oog op een zorgvuldige feitenvinding, een deskundige aan te stellen, overeenkomstig artikel 15 van het Reglement van orde van de algemene kamer (...) Vlaamse Regulator voor de Media van 18 mei 2009.

Zijn verslag zal inzonderheid aandacht besteden aan de volgende punten :
Nadat de Bhaalu-gebruiker heeft aangegeven bepaalde (omroep)programma’s te willen opnemen, worden daarvan opnames opgeslagen op geheugenruimte op een server in een datacenter (ofwel: in de cloud) en niet op een toestel bij de gebruiker thuis (bv. Bhaalu Box of Bhaalu Stick). Op de hoorzitting heeft Right Brain hierbij verduidelijkt dat de op te nemen signalen niet van bij de Bhaalu-gebruiker thuis via de Bhaalu Box naar de server worden gestuurd, maar dat de opnames rechtstreeks in de cloud worden gemaakt

1. Waar komt het originele signaal vandaan, waarmee de private opnames voor de Bhaalu-gebruikers in de cloud worden gemaakt?
2. Hoe geraakt dit signaal technisch gezien van bij de dienstenverdelers (zoals Telenet, Belgacom of TV Vlaanderen) tot op de servers die bij Bhaalu worden gebruikt? Wordt dit signaal gedecrypteerd? Zo ja, hoe gebeurt deze decryptie dan?
3. Bestaat er een overeenkomst tussen deze dienstenverdelers en Right Brain of de feitelijke vereniging van Bhaalu-gebruikers (ook de Bhaalu Gemeenschap genoemd) met betrekking tot de overdracht van signalennaar de cloud?
4. Heeft Right Brain, de Bhaalu Gemeenschap of één van de bestuurders een TV-abonnement bij één of verschillende dienstenverdelers actief in Vlaanderen? Indien ja, worden de signalen op basis van deze overeenkomst naar de cloud gestuurd?
5. Wat is de verhouding tussen Right Brain, de Bhaalu Gemeenschap en de verhuurder van de servers die worden gebruikt voor opslag van de opnames van de Bhaalu-gebruikers?
6. Bestaan er gelijkaardige systemen of aanbiedingen als Bhaalu in het buitenland?

Right Brain heeft aangegeven dat elke Bhaalu-gebruiker zijn eigen persoonlijke opnames maakt en enkel programma’s kan bekijken die hij zelf opgenomen heeft.
7. Beschikt elke afzonderlijke Bhaalu-gebruiker technisch gezien over een eigen persoonlijke opname in de cloud van het programma dat deze gebruiker wenste op te nemen?
8. Hoeveel geheugenruimte is er nodig in de cloud om voor elke Bhaalu-gebruiker integraal alle omroepprogramma’s van zijn TV-abonnement (voor zover die reeds door Bhaalu worden ondersteund en kunnen worden opgenomen) bij te houden voor negentig dagen? Is het technisch mogelijk om compressietechnieken te gebruiken om de geheugenruimte te beperken?
9. Is het technisch mogelijk voor een Bhaalu-gebruiker te kiezen om alle omroepprogramma’s van zijn TV-abonnement op te nemen, terwijl hij via zijn TV-abonnement mogelijks niet alle signalen tegelijk ontvangt?
10. Hoe maakt het systeem een onderscheid tussen de verschillende opnames, zodat de Bhaalu-gebruiker daadwerkelijk enkel zijn eigen private opname kan opvragen?
11. Waaruit bestaan de private opnames? Gaat het om programmasignalen die opnieuw kunnen worden opgevraagd en afgespeeld of betreft het enkel autorisatiegegevens van de Bhaalu-gebruikers met betrekking tot bepaalde programma’s?
12. Indien een Bhaalu-gebruiker een opgenomen programma opvraagt, krijgt hij dan toegang tot zijn eigen gecomprimeerde private opname of tot een ‘bronkopie’ in de cloud? Zorgt de Bhaalu Box in het eerste geval
voor het ‘uitpakken’ van de gecomprimeerde beelden of gebeurt dit in de cloud? In het tweede geval: betekent dit dat de Bhaalu-gebruikers één (originele) opname delen?

Bhaalu-gebruikers kunnen opgenomen programma’s onder meer opzoeken via een elektronische programma gids (EPG) of in virtuele themakanalen. Right Brain heeft aangegeven dat de aanmaak hiervan software-matig gebeurt.

13. Hoe worden de meta data (bv. soort programma, korte inhoud programma, etc.) verzameld op basis waarvan de EPG en de virtuele themakanalen worden samengesteld?

Bhaalu-gebruikers dienen over een TV-abonnement bij een dienstenverdeler te beschikken om van Bhaalu gebruik te kunnen maken. Right Brain heeft aangegeven dat de Bhaalu-gebruiker deze kijkrechten moet valideren of authenticeren door een elektronische factuur te e-mailen naar de Bhaalu-server.

14. Hoe accuraat is dit systeem van authenticatie? Hoe vaak gebeurt deze verificatie van de kijkrechten? Hoe lang kan een Bhaalu-gebruiker zijn opnames nog bekijken nadat hij zijn TV-abonnement heeft opgezegd?

IEFBE 951

Violation de l'article 10 de la Convention

Cour eur. D.H. 10 juillet 2014, IEFbe 949 requête 48311/10 (Axel Springer contre Allemagne)
La Cour dit qu'il y eu violation de l'article 10 de la Convention. Summary: The Fifth Section of the European Court of Human Rights forcefully reiterated the importance of freedom of expression in the political sphere in the case of Axel Springer AG v Germany (No.2) ([2014] ECHR 745)(French only). The Court held that the German courts had erred in finding that an article commenting on the circumstances in which the former Federal Chancellor of Germany had put an end to his term in office had overstepped the limits of journalistic freedom.
Lees verder

IEFBE 929

Content meets the cloud: What is the legality of cloud TV recorders?

Olswang, 'Content meets the cloud: What is the legality of cloud TV recorders? Updated in light of recent cases, including Aereo', IEFbe 929
Bijdrage ingezonden door Willem-Jan Cosemans, OLSWANG. Voor de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen [red. vgl. afdeling Hasselt IEFbe 927] is momenteel een procedure hangende als gevolg van een stakingsvordering die de Vlaamse zenders Medialaan, SBS en VRT hebben ingediend tegen Bhaalu wegens schending van hun auteursrechten. Voor een overzicht van gelijkaardige procedures wereldwijd:
Lees verder

IEFBE 928

Boete Stories TV wegens uitzenden commerciële communicatie

VRM Algemene Kamer 16 juni 2014, IEFbe 928, dossiernr. 2014/143 (VRM tegen Vlamex)
Mediarecht. Productplaatsing. De onderzoekscel van de VRM heeft de uitzendingen van het omroepprogramma Stories TV van NV Vlamex onderzocht. Hierbij heeft zij vastgesteld dat verschillende publireportages niet duidelijk herkenbaar gemaakt werden en dat verschillende programma's productplaatsing bevatten zonder dat dit werd aangeduid, zoals het Mediadecreet voorschrijft. De VRM beslist dat Vlamex een inbreuk heeft begaan. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met het feit dat Stories TV reeds eerder voor gelijkaardige inbreuken werd gesanctioneerd en legt een geldboete van 2.000 euro op.

B. Beoordeling.
 
9.1. Uit het onderzoek en de beelden blijkt dat binnen het kader van het programma ‘Mijn huis mooi huis’ een aantal publi-reportages werden uitgezonden.

Er werd vastgesteld dat de ‘publi-reportage’-vermelding hierbij onduidelijk was, waardoor de publi-reportage voor de kijker niet duidelijk herkenbaar was.
 
Hieruit volgt dat Vlamex tijdens de onderzochte periode een inbreuk heeft begaan op artikel 79, § 1, eerste lid, van het Mediadecreet.

9.2. Uit het onderzoek en de beelden blijkt dat bij de programma’s ‘De Ondernemers’, ‘Vlaanderen Actueel’, ‘Sport 40’ en ‘Mijn Huis Mooi Huis’ de aanwezigheid van productplaatsing werd aangegeven door het tonen van een PP-logo.
 
Het PP-logo werd hierbij op onduidelijke wijze vertoond, waardoor de kijker niet duidelijk werd gewezen op de aanwezigheid van productplaatsing in de betrokken programma’s.


Er werd tevens vastgesteld dat werd aangegeven dat het programma 'Vlaanderen Actueel' productplaatsing bevat door het tonen van een PP-logo bij het begin van het programma. Het logo werd evenwel niet getoond bij het einde van het programma.

Uit bovengenoemde vaststellingen volgt dat Vlamex tijdens de onderzochte periode een inbreuk heeft begaan op artikel 100, § 1, 4°, van het Mediadecreet en op de artikelen 1 tot en met 3 van het besluit van 10 september 2010.