DOSSIERS
Alle dossiers

Mediarecht - Droit des médias  

IEFBE 1252

Condamner pour diffamation l’auteur d’un roman relatant des drames familiaux n’a pas enfreint sa liberté d’expression

Cour. Eur. D.H. 12 mars 2015, IEFbe 1252, requête 25790/11 (Le Palais des mouches)
Droit des médias. Communiqué de presse: L’affaire concernait la condamnation pénale de Mme Fernandes pour diffamation à l’encontre de divers membres de sa belle-famille, suite à la publication d’un roman racontant les drames familiaux dans le contexte de la diaspora portugaise aux États-Unis et de la guerre coloniale. La Cour a considéré avec les juridictions portugaises que Mme Fernandes avait dépassé les limites de sa liberté de création artistique en méconnaissant le droit des membres de sa belle-famille au respect de leur vie privée, en raison de certains faits racontés et jugements de valeur formulés. Elle a notamment estimé que la marge d’appréciation dont disposaient les autorités pour juger de la « nécessité » de la sanction prononcée contre Mme Fernandes était large puisque les personnes visées n’étaient pas de notoriété publique.

EHRM 12 maart 2015, IEF 14754, verzoek 25790/11 (Le Palais des mouches)
Lees hier het persbericht. Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Privéleven. De zaak betrof de strafrechtelijke veroordeling van mevrouw Fernandes wegens smaad tegen verschillende schoonfamilieleden, na de publicatie van een roman getiteld "Le Palace des mouches" (=het vliegenpaleis) over familiedrama's in het kader van de Portugese diaspora in de Verenigde Staten en de koloniale oorlog. Het Hof acht dat het Portugese gerecht met mevrouw Fernandes had de grenzen van zijn vrijheid van artistieke creatie overschreden door het negeren van het recht van de familieleden van zijn vrouw, namelijk het respect voor het privéleven, door bepaalde feiten te vertellen en waardeoordelen te geven. In het bijzonder heeft het geoordeeld dat de beoordelingsvrijheid de autoriteiten om de "noodzaak" van de sanctie te beoordelen tegen Ms. Fernandes groot was, omdat betrokken personen geen publieke figuren zijn.

52.  La Cour observe que l’œuvre litigieuse raconte l’histoire d’une famille, avec ses drames et ses conflits dans le contexte de la diaspora portugaise aux États-Unis et de la guerre coloniale. Elle note ensuite que les personnes visées sont connues dans leur milieu, notamment dans la ville de Torre de Moncorvo, mais ne sont pas de notoriété publique. La marge d’appréciation dont disposaient les autorités pour juger de la « nécessité » de la sanction prononcée contre les requérants était en conséquence large (voir, a contrario Lindon, Otchakovsky-Laurens et July c. France, précité, § 48 ; Mamère c. France, no 12697/03, § 20, CEDH 2006‑XIII ; Steel et Morris c. Royaume-Uni, no 68416/01, §§ 88-89, CEDH 2005‑II).

55. Mettant en balance les intérêts divergents en jeu, le tribunal a conclu que la requérante avait dépassé les limites de sa liberté de création artistique en méconnaissant le droit des plaignants au respect de leur vie privée, étant donné certains des faits racontés et des jugements de valeur formulés au sujet de ces derniers et de deux membres défunts de leur famille (voir ci-dessus paragraphe 24).
56. La cour d’appel de Porto a intégralement confirmé ces considérations dans son arrêt du 27 octobre 2010 (voir ci-dessus paragraphe 27), réitérant l’orientation prise dans celui qu’elle avait rendu le 11 mars 2009 (voir ci-dessus paragraphe 20).
57. La Cour observe que les juridictions internes ont toujours cherché à mettre en balance, d’une part, le droit de la requérante à la liberté d’expression et, d’autre part, le droit des plaignants au respect de leur vie privée. Elle estime que la condamnation prononcée en l’espèce est fondée sur des motifs pertinents et suffisants, et ne voit aucune raison de s’écarter de l’analyse à laquelle ont procédé les juridictions internes, ou de considérer que celles-ci ont entendu trop restrictivement le principe de la liberté d’expression ou de façon trop extensive l’objectif de protection de la réputation et des droits d’autrui. En outre, les motifs énoncés par les tribunaux nationaux à l’appui de leurs conclusions respectent les critères suivis par la Cour dans ce type d’affaires (voir, notamment, Lindon, Otchakovsky-Laurens et July c. France, précité, §§ 48-60 ; Chauvy et autres c. France, précité, § 77).

IEFBE 1244

EHRM oordeelt voor het eerst over gebruik verborgen camera

EHRM 24 februari 2015, IEFbe 1244; verzoek 21830/09 (Haldimann e.a. tegen Zwitserland)
Een bijdrage van Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Mediarecht. Ulrich Haldimann en drie andere Zwitserse journalisten hebben voor het consumentenprogramma ‘Kassensturz’ een item gemaakt over verzekeringsagenten. Om het wangedrag van verzekeringsadviseurs aan de kaak te stellen is met een verborgen camera een gesprek opgenomen tussen een redacteur die zich voordeed als klant, en een verzekeringsagent. Aan het einde van de opname volgde een confrontatie met een andere redacteur die vanuit een aangrenzende kamer had meegeluisterd. De beelden werden vervolgens uitgezonden. Gezicht en stem van de agent werden in de uitzending vervormd.
Lees verder

IEFBE 1231

La Cour d'appel de Liège se prononce en matière de cardsharing

Cour d'appel de Liège 23 février 2015, IEFbe 1231 (Cardsharing)
Jugement envoyée par Quentin Declève et Peter L'Ecluse et resumé par Thibaut D'hulst, Van Bael & Bellis. Droit d'auteur. Accès conditionel. Le 23 février 2015, la Cour d'appel de Liège a rendu un arrêt en matière de piratage informatique dans le domaine de la télévision payante par satellite; à savoir la pratique dite du "partage de carte" ou de "cardsharing". La pratique du cardsharing qui était reprochée dans le cas d'espèce consistait, pour les pirates informatiques, à contourner les systèmes de protection des signaux satellites afin de permettre à leurs clients de visionner des services audiovisuels sans que ces derniers n'aient fait l'acquisition d'un abonnement auprès d'opérateurs officiels. Ces clients rétribuaient ensuite aux pirates informatiques un montant moindre que celui de l’abonnement officiel sans qu’à aucun moment ces sommes ne bénéficient aux opérateurs officiels de chaines de télévision payantes.

L'arrêt rendu par la Cour d'appel de Liège fournit une description détaillée de la pratique de cardsharing ainsi qu'une analyse approfondie du cadre légal permettant de sanctionner une telle pratique. Cet arrêt conclut que l’opérateur du système de cardsharing a mis en place un dispositif illicite au sens des dispositions décrétales transposant la Directive 98/84/CE concernant la protection juridique des services à accès conditionnel et des services d'accès conditionnel. En outre, la Cour d’appel a considéré que le système mis en place par les pirates informatique avait contourné des mesures techniques efficaces destinées à empêcher les actes non autorisés, pénalisés par les articles 79bis et suivants de la loi du 30 juin 1994.

IEFBE 1228

Quote overplakken met "Dit boek bevat onjuistheden"

Voorz. Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen 30 oktober 2014, IEFbe 1228 (Eisers tegen WPG Uitgevers)
Uitspraak aangebracht door Willem De Vos, Monard-D'Hulst. Mediarecht. Rectificatie toegewezen. Eiser heeft een boek geschreven over een periode van het leven van acteur SCHOENAERTS. Op de cover staat foto de acteur met een quote van eisende partij: "Mijn vader was een vijs kwijt, maar het was de juiste vijs". De Voorzitter bepaalt dat deze op de cover en op de eerste bladzijde van elke toekomstige uitgave (incl. vertaling of E-book) van deze quote is ontdaan en in plaats daarvan de waarschuwing "Dit boek bevat onjuistheden" te plaatsen. De bestaand boeken die nog te koop worden aangeboden moet de quote worden overgeplakt met eenzelfde rectificatie. Verweerders mogen gewraakte passages over de loketscène niet publiekelijk gebruik in interviews, lezingen of theatervoorstellingen.

4.3. Eisende partijen benadrukken dat zij geen verbod tot exploitatie vorderen maar wel hoogstnoodzakelijke rectificatiemaatregelen.
(...) Sedert het opstarten van de procedure wil eerste verwerende partij benadrukken dat het hier om literaire non fictie gaat en dat derhalve zijn journalistieke vrijheid dient gevrijwaard wijl de auteur onder meer zelf in zijn boek in het begin voorhoudt: 'Kleine oorzaak, grote gevolgen, alles echt waar, echt gebeurd' en op het einde in het 'Nawoord' toevoegt: 'Geen roman, geen verbeelding, niets verzonnen.'

De auteur kan niet ontkennen dat er met betrekking tot het waarheidsgehalte van het boek duidelijk verwarring is gezaaid nu zelfs de redactie van Knack het boek bestempeld als een biografie, zoals blijkt uit de vermelding op de achterflap.

Door in de aanheb van het boek te zeggen dat alles waar is en vervolgens te stellen: 'hoe kon ik alles weten als eisende partijen niet meewerkten' en vervolgens bij aangestipte onjuistheden zich te beroepen op artistieke vrijheid, heeft verwerende partij, als schrijver-journalist een dubieuze houding aangenomen die niet beantwoord aan de basiszorgvuldigdheidsnormen die elke schrijver van welk niveau ook minimaal dient te respecteren.
IEFBE 1216

Gerechtelijk onderzoek tegen gevangenisdirecteur is evident

RvdJ 12 februari 2015, IEFbe 1216 (Buts tegen VTM - Telefacts)
Het maatschappelijk belang van een gerechtelijk onderzoek tegen een gevangenisdirecteur wegens seksueel overschrijdend gedrag is evident. Een nieuw gerechtelijk onderzoek kan in verband gebracht worden met onderzoeken uit het verleden, juridische termen kunnen in gewone taal omschreven worden, er is loyaal wederhoor gegeven en de privacy is niet geschonden.

Het maatschappelijk belang van een gerechtelijk onderzoek tegen een gevangenisdirecteur wegens seksueel overschrijdend gedrag is evident. Tevens is het relevant om daarbij te verwijzen naar vroegere gerechtelijke onderzoeken over gelijkaardige feiten. Het is niet omdat klager in 1994 buiten vervolging werd gesteld en dat de klachten van 2004 geseponeerd werden, dat daarover niet meer bericht zou mogen worden, zeker niet als er een nieuw gelijkaardig onderzoek gevoerd wordt.
De journalist kan juridische termen omschrijven op een manier die voor een breed publiek toegankelijk en verstaanbaar is, al verdiende het de voorkeur om naast de zinsneden ‘naar de prullenmand verwijzen’ en ‘met een sisser aflopen’ de buitenvervolgingstelling ook expliciet te vermelden. Maar het niet expliciet gebruiken van de term ‘buitenvervolgingstelling’ is in dit geval, mee gezien de andere omschrijvingen, geen beroepsethische fout.

Gezien het onderwerp en de positie van de getuigen was het gerechtvaardigd en aangewezen om hen in de reportage te anonimiseren. De Raad ziet ook geen redenen om te betwijfelen dat de getuigen effectief bij de zaak betrokken waren

De journalist heeft klager, via een gesprek met zijn advocaat, een loyale kans op wederhoor gegeven. Of elk element uit de reportage aan de advocaat is voorgelegd, kan de Raad niet uitmaken, maar dat er een uitgebreid gesprek is geweest, wordt niet betwist. Het antwoord van de advocaat is loyaal weergegeven in Het Nieuws en Telefacts.

De Raad spreekt zich niet uit over de betwisting in verband met het recht van antwoord aangezien dat een juridische aangelegenheid is.

Ten slotte betekenen de reportages geen schending van de privacy aangezien ze gaan over gerechtelijke onderzoeken naar het professionele handelen van klager, wat van maatschappelijk belang is.
IEFBE 1215

RvdJ vind titel 'verkracht op tenniscourt' te affirmatief

RvdJ 12 februari 2015, IEFbe 1215 (Duyck tegen De Krant van West-Vlaanderen)
De titel 'Verkracht op het tenniscourt' is te affirmatief en strookt niet met de inhoud, er is geen loyale kans op wederhoor gegeven en de privacy is geschonden. De titel ‘Verkracht op het tenniscourt’ is, ondanks de combinatie met de ondertitel, te affirmatief geformuleerd. Hij strookt niet met de inhoud van het artikel en houdt onvoldoende rekening met het vermoeden van onschuld.

De journalist heeft klager geen loyale kans op wederhoor gegeven. De krant gaf klager de kans om te reageren na publicatie van het artikel. Maar aangezien het artikel, naast de feitelijke verslaggeving over de doorverwijzing naar de rechtbank, een aantal ernstige beschuldigingen bevat (‘de feiten zouden geen alleenstaand geval zijn’ en ‘er wordt gevreesd dat de tennisinstructeur misschien nog meer seksuele vergrijpen op zijn actief heeft’), was wederhoor vooraf aangewezen. Artikel 20 van de code bepaalt: ‘Wanneer een journalist in zijn berichtgeving zelf ernstige beschuldigingen uit, met name wanneer die de eer en de goede naam betreffen, is het aangewezen dat hij de betrokkene voor de publicatie contacteert en hem loyaal de kans biedt hierop te reageren’.

De vermelding van zijn initialen en woonplaats, in combinatie met de verwijzing naar de gemeente van de tennisclub, het feit dat klager ex-kinesist was bij Cercle Brugge, de naam en de plaats van het MPI waar hij werkte en zijn foto, weliswaar met een balkje voor de ogen, maakt klager identificeerbaar. Klager is op de foto ook niet voldoende onherkenbaar gemaakt.

De richtlijn bij artikel 23 van de code bepaalt in verband met verdachten: ‘Beperkte identificatie kan uitzonderlijk. De voornaam, de beginletter van de familienaam, de leeftijd en de woonplaats kunnen eventueel worden vermeld’. Klager is door de combinatie van de verschillende elementen herkenbaar en de krant kan niet aannemelijk maken dat herkenbaarheid in dit geval aangewezen of gerechtvaardigd was.

Ten slotte heeft de Raad geen redenen om aan te nemen dat de journalist of de krant klager bewust wilden treffen.

IEFBE 1199

Telenet moet toestemming voor uitgesteld televisiekijken blijven vragen

Grondwettelijk Hof 12 februari 2015, IEFbe 1199 (Telenet uitgesteld tv-kijken)
Publiek recht. Radio-omroep en televisie. Dienstenverdeler. Verplichtingen. Telenet tekent beroep aan tot vernietiging van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap tot wijziging van decreet radio-omroep en televisie (Mediadecreet). Het voert nieuwe verplichtingen in voor de dienstenverdelers die lineaire omroepprogramma’s aanbieden. Grieven zijn gericht op artikel 180 § 2 van het Mediadecreet, waarin wordt bepaald dat elke functionaliteit die eindgebruikers mogelijk maakt om lineaire programma's uitgesteld, verkort of gewijzigd te bekijken onderwerpen is aan voorafgaande toestemming van tv-omroepen.

De voorafgaande toestemming waarin de bestreden bepaling voorziet, kan niet op willekeurige wijze worden geweigerd. De bestreden bepaling preciseert dat, wanneer een toestemmingsakkoord leidt tot financiële vergoedingen van de dienstenverdelers aan de televisieomroeporganisaties, zij dienen te worden aangewend voor Nederlandstalige Europese producties, ter compensatie voor het verlies van reclame-inkomsten. Het Grondwettelijk hof verwerpt het beroep.

§ 2. Elke functionaliteit die een dienstenverdeler aan de eindgebruikers aanbiedt en die het mogelijk maakt om de in het eerste lid bedoelde lineaire televisieomroepprogramma’s op een uitgestelde, verkorte of gewijzigde wijze te bekijken, is onderworpen aan de voorafgaande toestemming van de betrokken televisieomroeporganisatie. De voorafgaande toestemming is vereist van iedere televisieomroeporganisatie die onder het toepassingsgebied van artikel 154, eerste en tweede lid, valt.

B.6. De voorafgaande toestemming waarin de bestreden bepaling voorziet, kan niet op willekeurige wijze worden geweigerd. De betrokken televisieomroeporganisatie en dienstenverdeler dienen te goeder trouw te onderhandelen en de toestemmingsbevoegdheid moet op een redelijke en proportionele wijze worden uitgeoefend (artikel 180, § 2, tweede lid, van het Mediadecreet). (...)

B.7. De bestreden bepaling vereist slechts de voorafgaande toestemming van « iedere televisieomroeporganisatie die onder het toepassingsgebied van artikel 154, eerste en tweede lid, valt » (artikel 180, § 2, eerste lid, van het Mediadecreet). Het betreft meer bepaald de omroeporganisaties die een « aanzienlijk deel » van hun zendtijd aan « Nederlandstalige Europese producties » moeten besteden. De bestreden bepaling preciseert dat, wanneer een toestemmingsakkoord leidt tot financiële vergoedingen van de dienstenverdelers aan de televisieomroeporganisaties, zij dienen te worden aangewend voor Nederlandstalige Europese producties, overeenkomstig artikel 154 (artikel 180, § 2, derde lid, van het Mediadecreet). De eventuele compensatie voor het verlies van reclame-inkomsten als gevolg van het « uitgesteld televisiekijken » stelt de omroeporganisaties aldus in staat om aan de uit die bepaling voortvloeiende verplichting tegemoet te komen en het pluralisme en de culturele diversiteit in hun aanbod te waarborgen.

B.9. Uit hetgeen voorafgaat vloeit voort dat de specifieke situatie van de dienstenverdeler, vergeleken met die van andere aanbieders van « uitgesteld televisiekijken », zoals de verkopers of verhuurders van dvd-spelers met harde schijf of televisietoestellen met ingebouwde harde schijf, op een objectieve en redelijke wijze verantwoordt dat, binnen het juridische kader van het Mediadecreet, enkel de dienstenverdeler de voorafgaande toestemming van de omroeporganisaties moet krijgen om de in artikel 180, § 2, van dat decreet bedoelde functionaliteiten aan de eindgebruikers aan te bieden

IEFBE 1187

Ontzegging KBWB van deelname aan WK veldrijden vernietigd

Belgisch Arbitragehof voor de Sport 23 januari 2015, IEFbe 1187 (Tom Meeusen tegen KBWB)
Uitspraak en samenvatting aangebracht door Stijn Debaene & Hakim Haouideg, Fieldfisher. Als randvermelding. Sportrecht. Media-aandacht. Onrechtmatige publicatie. Tom Meeusen werd door de Koninklijke Belgische Wielerbond de deelname ontzegd aan het WK wielrennen omdat zijn naam "genoemd wordt" in een strafrechtelijk onderzoek tegen een dokter uit het Leuvense.

Zonder over een dossier te beschikken en zonder Tom Meeusen te horen werd hem door de KBWB deelname aan het WK veldrijden ontzegd. Tom Meeusen vocht deze niet-selectie beslissing aan bij het Belgisch Arbitragehof voor de Sport ("BAS"). Het BAS vernietigt de beslissing omdat die een aantal fundamentele rechtsbeginselen en grondrechten van de renner had geschonden.

[Ter info: Zondag werd Tom Meeusen zesde op het WK]

IEFBE 1156

Right Brain Interface is ‘dienstenverdeler’ door Bhaalu

VRM 12 januari 2015, IEFbe 1156 (Right Brain Interface)
Beslissing aangebracht door Jeff Keustermans en Peter Blomme, &De Bandt. Mediarecht. De VRM ontving in 2014 een gezamenlijke klacht van Medialaan, SBS Belgium en VRT tegen Right Brain Interface (Bhaalu). De omroeporganisaties voeren aan dat Right Brain Interface, op datum van de klacht, een dienst aanbiedt onder de naam ‘Bhaalu’, met functionaliteiten die het mogelijk maken om lineaire televisieprogramma’s op een (near-)live, uitgestelde, verkorte of gewijzigde wijze te bekijken. Volgens de klagers is Right Brain Interface dan ook te beschouwen als een dienstenverdeler en onderworpen aan de regelgeving die in het Mediadecreet onder ‘Deel IV: Dienstenverdelers’ is opgenomen.  Bij het aanbieden van de diensten beschikt Right Brain Interface volgens de klagers niet over de vereiste toestemming van de betrokken televisieomroeporganisaties. De klagers menen dat Right Brain Interface hiermee artikel 180 van het Mediadecreet schendt.

De beoordeling: De VRM besluit dat Right Brain Interface inderdaad te beschouwen is als een dienstenverdeler. Aldus wordt een inbreuk vastgesteld op artikel 180, § 1 en § 2, eerste lid van het Mediadecreet. Om die reden waarschuwt VRM Right Brain Interface.

Bij het bepalen van de sanctie heeft de VRM er rekening mee gehouden dat Right Brain Interface reeds gestopt is met het aanbieden van Bhaalu (ten gevolg van het vonnis van 4 november 2014 van de voorzitter van de rechtbank van koophandel in Antwerpen).

IEFBE 1116

Appelrechters verantwoorden verbod op spotprent George Forrest niet

Hof van Cassatie 28 november 2014, IEFbe 1116 (Wereldmediahuis tegen George Forrest)
Uitspraak ingezonden door Quentin Van Peteghem, Allen & Overy. Mediarecht. Over spotprent over George Forrest geplaatst op de voorpagina van magazine MO* en de website horend bij een artikel uit maart 2006 [klik afbeelding voor vergroting]. De appelrechters [HvB Brussel 11 december 2012, IEFbe 1116] verantwoorden hun beslissing niet naar recht, door het niet vaststellen dat deze veroordeling beantwoordt aan een dwingen sociale noodwendigheid en pertinent is en dat door de opgelegde beperking de evenredigheid wordt geëerbiedigd tussen het aangewende middel en het beoogde doel.

3. De appelrechters oordelen dat de gelaakte afbeelding "de reputatie, de eer en de goede naam van (de verweerder) manifest onnodig en doelbewust aantast", dat "de wijze waarop (de verweerder) werd afgebeeld evenmin kan worden verantwoord door de omstandigheid dat een publieke persoon meer kritiek - zelfs met een zekere dosis van overdrijving - moet kunnen verdragen (...)" en vervolgens dat "(de eiseres) een fout heeft begaan door deze afbeelding van (de verweerder) te publiceren op de voorpagina van het magazine MO* en op de welkomstpagina van haar website. Zij moet de hierdoor veroorzaakte schade vergoeden".

4. De appelrechters, die aldus de eiseres veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van 5.000 euro, na het recht op vrije meningsuiting te hebben afgewogen tegen de andere rechten bedoeld in artikel 10.2 EVRM, zoals het recht op de goede naam, maar niet vaststellen dat deze veroordeling beantwoordt aan een dwingen sociale noodwendigheid en pertinent is en dat door de opgelegde beperking de evenredigheid wordt geëerbiedigd tussen het aangewende middel en het beoogde doel.

Dictum: Het Hof vernietigt het bestreden arrest (...) houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter (Hof van Beroep te Antwerpen) over.