Exclusievebevoegdheidsregel niet van toepassing in incident
Conclusie AG HvJ EU 29 maart 2012, Zaak C-616/10 (Solvay tegen Honeywell)
In navolging van IEF 9311, 9089. In steekwoorden: Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Rechtsvordering wegens inbreuk op Europees octrooi – Bijzondere en exclusieve bevoegdheid – Artikel 6, punt 1 – Pluraliteit van verweerders – Artikel 22, punt 4 – Bestrijding van geldigheid van octrooi – Artikel 31 – Voorlopige of bewarende maatregelen.
Conclusie:
„1) Primair:
a) Artikel 6, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op een procedure ter zake van inbreuk op een Europees octrooi waarin meerdere, in verschillende verdragsluitende staten gevestigde vennootschappen zijn betrokken, wanneer de vorderingen elk afzonderlijk handelingen betreffen die in dezelfde lidstaat zijn verricht en inbreuk maken op hetzelfde nationale deel van een Europees octrooi waarop hetzelfde rechtstelsel van toepassing is.
b) Artikel 22, punt 4, van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat de hierin vervatte exclusievebevoegdheidsregel niet van toepassing is wanneer de vraag naar de geldigheid van een octrooi enkel in een incidentele procedure wordt opgeworpen, voor zover de eventuele in die procedure te nemen beslissing geen definitieve gevolgen sorteert.
2) Subsidiair:
Artikel 31 van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechter niet bevoegd is een voorlopige maatregel toe te staan die geen effect op zijn grondgebied sorteert, hetgeen aan hem is om te bepalen.”
Op andere blogs:
DeBrauw (Advocate General saves Dutch cross-border practice)
IPKat (Patents and jurisdiction: Solving Solvay)
Distributie (on)beschermde werken
Conclusie A-G HvJ EU 29 maart 2012, in zaak C-5/11 (Donner)
Vrijheid van goederenverkeer tegenover de medeplichtigheid aan handel in meubels die in Italië niet auteursrechtelijk beschermd zijn.
In steekwoorden: Vrij verkeer van goederen – Industriële en commerciële eigendom – Verkoop van goederen die auteursrechtelijk zijn beschermd in lidstaat van koper maar niet in lidstaat van verkoper – Strafrechtelijke sanctie voor bij verkoop en levering betrokken persoon – Verkoopovereenkomsten op afstand – Distributie van kopieën van werken – Richtlijn 2001/29.
Conclusie: „De artikelen 34 VWEU en 36 VWEU tot regeling van het vrije goederenverkeer staan er niet aan in de weg dat medeplichtigheid aan de onrechtmatige distributie van kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken op grond van het nationale strafrecht strafbaar is, wanneer kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken door verkoop in een lidstaat worden verspreid doordat zij voor het publiek in die lidstaat beschikbaar worden gemaakt door middel van een grensoverschrijdende verkoopovereenkomst op afstand die haar oorsprong vindt in een andere lidstaat van de Europese Unie waar het werk niet auteursrechtelijk was beschermd of auteursrechtelijke bescherming niet afdwingbaar was.”
Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog (The Donner case: when EU law meets copyright law)
De betekenis van herhaaldelijk en systematisch hergebruiken?
Hof 's-Gravenhage 27 maart 2012, LJN BW2216 (Innoweb tegen Wegener)
Uitspraak ingezonden door Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP.
Databankenrecht. Gaspedaal. Autotrack. Hergebruik bij realtime doorzoeken en doorvoeren van een zoekopdracht. Herhaaldelijk en/of systematisch gebruik. Het cumulatieve effect. Stellen en bewijzen van normale exploitatie.
Het hof was reeds voornemens om vragen te stellen [IEF 9415] aan het HvJ EU. Bij deze negen vragen over het databankenrecht, let daarbij op de accenten die door het hof zijn gelegd:
1. Moet artikel 7, lid 1 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat sprake is van hergebruik (ter beschikking stelling) van het geheel of een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een via een website aangeboden (on line) databank door een derde indien die derde aan het publiek de mogelijkheid biedt via een door hem aangeboden zoekmachine de volledige databank of een substantieel deel daarvan “realtime” te doorzoeken, door een zoekopdracht van een gebruiker “door te voeren” naar het zoekmechanisme van de website waarop de databank wordt aangeboden?
2. Zo nee, is dit anders indien die derde na terugontvangst van de resultaten van de zoekopdracht aan elke gebruiker een zeer klein deel van de inhoud van de databank zendt of toont op en in de opmaak van zijn eigen website?
3. is het voor de beantwoording van vragen 1 en 2 van belang dat die derde deze handelingen voortdurend verricht en in totaal dagelijks 100.000 zoekopdrachten van gebruikers via haar zoekmachine "vertaald" doorvoert en de ontvangen resultaten daarvan op een wijze als hiervoor omschreven aan verschillende gebruikers ter beschikking stelt?
4. Moet artikel 7, lid 5 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat niet toegestaan is het herhaaldelijk en systematisch hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van de databank, in strijd met de normale exploitatie of waardoor ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van de fabrikant van de databank of is daarvoor voldoende dat sprake is van herhaaldelijk of systematisch hergebruiken?
5. Indien vereist is dat sprake is van herhaaldelijk en systematisch hergebruiken, wat is
a. de betekenis van systematisch?
b. Is daarvan sprake als het hergebruiken via een geautomatiseerd systeem gebeurt?
c. Is relevant dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een dedicated meta-zoekmachine op een wijze als hiervoor beschreven?6. Moet artikel 7, lid 5, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat het daarin neergelegde verbod niet geldt indien herhaaldelijk aan afzonderlijke gebruikers van een meta-zoekmachine van die derde per zoekopdracht slechts niet-substantiële delen van de inhoud van de databank ter beschikking worden gesteld?
7. Zo ja, geldt dit ook als het cumulatief effect van het herhaald hergebruiken van die niet-substantiële delen is dat een substantieel deel van de inhoud van de databank ter beschikking wordt gesteld aan die afzonderlijke gebruikers tezamen?
8. Moet artikel 7, lid 5 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat, in geval sprake is van gedragingen waarvoor geen toestemming is gegeven en die ertoe strekken om door het cumulatief effect van het hergebruik, de gehele inhoud of een substantieel deel van de inhoud van een beschermde databank ter beschikking te stellen van het publiek, voldaan is aan de vereisten van dit artikel of moet ook nog worden gesteld en bewezen dat deze handelingen in strijd zijn met de normale exploitatie van de databank of ongerechtvaardigde schade toebrengen aan de rechtmatige belangen van de producent van de databank?
9. Wordt verondersteld dat ernstige schade wordt toegebracht aan de investering van de samensteller van de databank indien sprake is van voormelde gedragingen?
Lees het arrest hier (LJN BW2216, grosse 200.033.595/01)
Wel, geen, wel overeenstemming
Gerecht EU 27 maart 2012, T-420/10 (Armani tegen OHMI/Del Prete) - dossier
Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk met woordelement "AJ Amici Junior" de houdster van het oudere Italiaans beeldmerk met woordelement "AJ Armani Jeans" en Italiaans woordmerk "ARMANI JUNIOR" tegen. De oppositie wordt toegewezen, vervolgens wordt het beroep toegewezen. Het aangevoerde middel: verwarringsgevaar tussen merken en de waren.
De kamer van beroep heeft een fout begaan in de beoordeling van de visuele overeenstemming. Het Gerecht EU vernietigt het beroep.
33 À cet égard, il y a lieu de rappeler que la renommée d’une marque est un élément qui doit être pris en compte pour apprécier si la similitude entre les signes ou entre les produits et les services est suffisante pour donner lieu à un risque de confusion [arrêt du Tribunal du 27 octobre 2005, Éditions Albert René/OHMI – Orange (MOBILIX), T‑336/03, Rec. p. II‑4667, point 84]. En effet, la renommée d’une marque antérieure peut contribuer au caractère distinctif élevé de celle-ci et, dès lors, augmenter le risque de confusion entre cette marque et une marque demandée [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 4 novembre 2003, Díaz/OHMI – Granjas Castelló (CASTILLO), T‑85/02, Rec. p. II‑4835, point 44].
34 Ainsi qu’il résulte du point 33 de la décision attaquée, la chambre de recours a estimé, tout en déclarant ne pas avoir examiné le matériel probatoire soumis par la requérante à cet égard, que le caractère distinctif élevé des marques antérieures invoquées à l’appui de l’opposition est lié à l’élément « armani », qui constitue le principal élément de différenciation visuelle, phonétique et conceptuelle des marques en conflit. Toutefois, la chambre de recours n’a pas exposé sur quel fondement elle a pu arriver à cette conclusion. Or, un tel exposé était d’autant plus essentiel que, comme il résulte du même point de la décision attaquée, la requérante a fait valoir la renommée des marques invoquées à l’appui de l’opposition dans leur ensemble et non en tant qu’elles comportent le terme « armani ».
35 Dans ces conditions, et compte tenu de l’erreur constatée s’agissant du degré de similitude visuelle entre la marque demandée et la marque figurative antérieure, la décision attaquée doit être annulée.
Elixer: een lovende connotatie
Gerecht EU 23 maart 2012, zaak T-157/10 (Barilla tegen BHIM/Brauerei Schlösser)
Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het woordmerk ALIXIR houdster van ouder Duits woordmerk Elixeer tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie in haar geheel toe. Het beroep wordt verworpen. Aangevoerd middel: er is ten onrechte verwarringsgevaar vastgesteld.
De klacht wordt afgewezen, de kamer van beroep heeft geen fouten gemaakt: "the earlier mark does have a weak distinctive character because it can be differentiated, albeit only slightly, from the German word ‘Elixier’, which has a laudatory connotation as regards drinks." Er is wel sprake van onderscheidend vermogen.
24 In those circumstances, the Board of Appeal did not err in finding that the signs at issue have a low degree of visual similarity and a high degree of phonetic similarity.
25 As regards the conceptual comparison of the signs, it should be noted that – as the Board of Appeal observed – the phonetic similarity between the mark applied for and the German word ‘Elixier’ may lead the average consumer to associate that mark with the German word, just as he may associate it with the earlier mark for the reasons outlined in paragraph 22 above. That assessment does not mean that greater weight has been attributed to the phonetic aspect than the conceptual aspect; rather, it comes about as a result of taking into account the possible pronunciation of a word in order to determine the way in which it will be conceptually perceived by the relevant public or by a part of that public.
26 Consequently, the finding made by the Board of Appeal regarding similarity between the signs was not vitiated by error.27 As regards the global assessment of the likelihood of confusion, the applicant’s argument, based on the weak distinctive character of the earlier mark, cannot be upheld. In that context, it should be noted that, although the distinctive character of the earlier mark must be taken into account for the purposes of assessing the likelihood of confusion, it is only one factor among others involved in that assessment. Accordingly, even in a case involving an earlier mark of weak distinctive character, there may be a likelihood of confusion on account, in particular, of a similarity between the signs and between the goods or services covered (see judgment of 16 September 2009 in Case T‑400/06 Zero Industry v OHIM – zero Germany (zerorh+), not published in the ECR, paragraph 74 and the case-law cited).
29 In the present case, it is appropriate to confirm the assessment made by the Board of Appeal to the effect that the earlier mark does have a weak distinctive character because it can be differentiated, albeit only slightly, from the German word ‘Elixier’, which has a laudatory connotation as regards drinks.
Dag van indiening, ook het uur en de minuut
HvJ EU 22 maart 2012, zaak C-190/10 (GENESIS tegen Boys Toys SA en Administración del Estado) - dossier
In navolging van conclusie AG [IEF 9525]. Merkenrecht. Elektronische indiening van aanvraag. Uitleg begrip "datum van indiening"
Vraag: Kan artikel 27 van verordening nr. 40/941 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk aldus worden uitgelegd, dat behalve met de dag, ook rekening mag worden gehouden met het uur en de minuut van indiening van de aanvraag om inschrijving van een gemeenschapsmerk bij het BHIM (voor zover dat gegeven is vastgelegd) voor de vaststelling van de temporele voorrang ten opzichte van een nationaal merk dat op dezelfde datum is aangevraagd, wanneer het tijdstip van indiening een relevante omstandigheid is volgens de nationale wetgeving die de inschrijving van het nationale merk regelt?
Het hof verklaart voor recht:
Artikel 27 van verordening (EG) nr. 40/94 (...) moet aldus worden uitgelegd dat het niet toestaat dat behalve met de dag, ook rekening wordt gehouden met het uur en de minuut van indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) om te bepalen of een gemeenschapsmerk ouder is dan een op dezelfde dag ingediend nationaal merk, zelfs wanneer de op de inschrijving van dat nationale merk toepasselijke nationale regeling het uur en de minuut van indiening in dit verband als relevant beschouwt. [red. accent]
Op andere blogs;
Merkwaardigheden (Gij zult alles delen)
GTI werd al beschrijvend gebruikt vóór registratie
Gerecht EU 21 maart 2012, zaak T-63/09 (Volkswagen tegen BHIM/Suzuki Motor) - dossier - perscommuniqué
Doet sterk denken aan de TDI-uitspraak [ IEF 10487].
Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het gemeenschapswoordmerk SWIFT GTI, Suzuki, houdster van het Duitse en internationale woordmerk GTI tegen. De afdeling wijst de oppositie af, het beroep wordt verworpen. De aangevoerde middelen: Er bestaat wel verwarringsgevaar tussen de merken.
Gerecht EU: Volkswagen kan zich niet verzetten tegen de inschrijving van het door Suzuki aangevraagde gemeenschapsmerk SWIFT GTi. Het Gerecht bevestigt de beslissing van het BHIM dat er geen gevaar bestaat voor verwarring tussen dit merk en de oudere merken „GTI” van Volkswagen.
Omdat de lettercombinatie GTI al lang voor aanmelding van GTI-merk van Volkswagen werd gebruikt als beschrijvende aanduiding, komt het Gerecht EU niet tot een andere conclusie. Het element "SWIFT" is een onderscheidende fantasiebenaming. Het Gerecht EU beoordeelt separaat over het verwarringsgevaar in respectievelijk Zweden, Duitsland en een aantal andere lidstaten (waaronder de Benelux). De klacht wordt afgewezen en Volkswagen wordt veroordeeld in de kosten.
Uit't perscommuniqué: Het Gerecht stelt vast dat het BHIM geen vergissing heeft begaan door te oordelen dat mensen uit de automobielsector de lettercombinatie „gti” als een beschrijvende aanduiding zullen opvatten en dat deze lettercombinatie slechts een zeer gering intrinsiek onderscheidend vermogen bezit voor het grote publiek. In dit verband had het BHIM met name rekening gehouden met de omstandigheid dat het letterwoord GTI veel wordt gebruikt door talrijke autofabrikanten in heel Europa (zoals Rover, Nissan, Mitsubishi, Peugeot, Suzuki en Toyota) om de technische kenmerken van bepaalde modellen aan te duiden en dat er andere merken met het letterwoord GTI bestaan (zoals „Peugeot GTI” of „Citroën GTI”). Bovendien heeft het BHIM terecht geoordeeld dat het woord SWIFT, dat als een verzonnen woord wordt opgevat en in het begindeel van het aangevraagde merk staat, het meest onderscheidende bestanddeel van dit merk vormt.
Het Gerecht is dan ook van oordeel dat het BHIM terecht heeft vastgesteld dat de modelnaam SWIFT de visuele, fonetische en begripsmatige overeenstemming van de conflicterende merken grotendeels zoniet geheel opheft. Evenzo heeft het BHIM terecht geoordeeld dat de gemiddelde consument in Zweden, in de Benelux, in Duitsland, in Frankrijk, in Italië en in Oostenrijk niet louter door de combinatie van de drie letters „gti” zal veronderstellen dat alle voertuigen, onderdelen en toebehoren van dezelfde fabrikant afkomstig zijn, zodat er geen verwarringsgevaar bestaat.
97 Zudem ist hervorzuheben, dass der Wortbestandteil „gti“, anders als die Klägerin vorträgt, in der Anmeldemarke keine äquivalente selbständig kennzeichnende Stellung behält, da er zum einen als Beschreibung technischer Spezifikationen der fraglichen Waren und damit als sehr schwach unterscheidungskräftig aufgefasst wird (siehe oben, Randnr. 86) und zum anderen nur an nachrangiger Stelle am Ende der Anmeldemarke steht.
112 Weiter geht aus der die Automobilbranche betreffenden Rechtsprechung hervor, dass, wenn in tatsächlicher Hinsicht erwiesen ist, dass der Durchschnittsverbraucher ein bestimmtes Produkt wegen seiner objektiven Merkmale erst nach einer besonders aufmerksamen Prüfung erwirbt, rechtlich zu berücksichtigen ist, dass dieser Umstand die Verwechslungsgefahr zwischen Marken für solche Produkte in dem entscheidenden Zeitpunkt, in dem die Wahl zwischen den Produkten und den Marken getroffen wird, verringern kann (Urteil des Gerichtshofs vom 12. Januar 2006, Ruiz Picasso u. a./HABM, C‑361/04 P, Slg. 2006, I‑643, Randnr. 40). Somit und im Hinblick auf die obigen Feststellungen in den Randnrn. 41 und 42 ist davon auszugehen, dass das in der vorstehenden Randnummer dargelegte Ergebnis, dass keine Verwechslungsgefahr besteht, durch den Umstand bestätigt wird, dass das allgemeine Publikum bei der Anschaffung der fraglichen Waren überdurchschnittlich aufmerksam ist. Dies gilt umso mehr für die Fachkreise, bei denen eine hohe Aufmerksamkeit und Kenntnis des relevanten Marktes besteht.
130 Schließlich habe die Klägerin nicht bewiesen, dass sie in einer erheblichen Reihe von Fällen gegenüber anderen Herstellern ein Verbot durchgesetzt hätte, GTI‑Autos jeweils unter ihrer eigenen Marke zu verkaufen, sei es auf dem deutschen Markt oder in einem anderen Mitgliedstaat. Eine einzige derartige Zwangsmaßnahme gegen eine Neuheit auf dem deutschen Markt, den Lada GTi im Jahr 2007, reiche nicht aus, um die Feststellung zu widerlegen, dass die Buchstabenkombination „gti“ von verschiedenen Autoherstellern bereits lange vor der Anmeldung der fraglichen Gemeinschaftsmarke umfangreich benutzt worden sei. Jedenfalls könnten die Schlussfolgerungen der Beschwerdekammer nicht durch ein einziges Verfahren, das lange nach Beginn des vorliegend in Rede stehenden Widerspruchsverfahrens anhängig gemacht und ohne Entscheidung in der Sache abgeschlossen worden sei, in Frage gestellt werden.
Op andere blogs:
AOMB (Een snelle beslissing)
Goede goede grond voor vaststelling kwader trouw
Gerecht EU 21 maart 2012, zaak T-227/09 (Feng Shen Technology tegen OHIM/ Majtczak) - dossier
Nietigheidsprocedure. Op grond van meerdere oudere merkinschrijvingen van het beeldteken FS (rechts) voor o.a. ritssluitingen wordt de nietigheid van het aangevraagde gemeenschapsbeeldmerk FS (links) verzocht. De afdeling wijst de vordering af en het beroep wordt verworpen. De aangevoerde middelen: de kamer van beroep heeft de bewijzen niet naar behoren beoordeeld en de feiten voor de kwader trouw beoordeling niet naar behoren geanalyseerd.
Het Gerecht EU concludeert dat inderdaad de kamer van beroep niet op goede grond kon vaststellen dat interveniënt niet te kwader trouw was en daarom moet de beslissing worden vernietigd. Het Gerecht maakt geen eigen beoordeling die in de plaats van de vernietigde beslissing komt.
51 Met betrekking tot de twee overige overwegingen moet worden vastgesteld dat zij op zich niet volstaan om uit te maken of interveniënt te kwader trouw was bij de indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag. Op basis van de omstandigheid dat verzoekster geen belangstelling heeft getoond voor bescherming van de oudere Taiwanese merken in de Unie en interveniënt wettelijk niet ertoe was gehouden verzoekster vooraf van zijn gemeenschapsmerkaanvraag te informeren, kan interveniënts bedoeling bij het indienen van deze aanvraag niet worden vastgesteld.
52 Bijgevolg kon de kamer van beroep niet op goede grond vaststellen dat interveniënt niet te kwader trouw was en de door verzoekster ingediende vordering tot nietigverklaring op grond van deze overwegingen afwijzen.
53 Het enige middel moet derhalve worden aanvaard en de bestreden beslissing moet worden vernietigd.
56 In het onderhavige geval laten de in de bestreden beslissing vastgestelde elementen niet toe te bepalen welke beslissing de kamer van beroep had moeten nemen. Hoewel deze elementen de vaststelling dat interveniënt niet te kwader trouw was, niet rechtvaardigen, zoals hierboven bij het onderzoek van de vordering tot nietigverklaring is vastgesteld, rechtvaardigen zij, op zich, immers evenmin de tegenovergestelde vaststelling.
57 Gezien het bovenstaande moet verzoeksters vordering tot herziening die ertoe strekt dat het Gerecht het bestreden merk nietig verklaart, worden afgewezen.
Golvende lijnen
Gerecht EU 15 maart 2012, zaak T-379/08 (Mustang tegen OHIM/Decathlon)
In't kort: Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het gemeenschapsbeeldmerk (boven) de houdster van het ouder nationaal en internationaal beeldmerk (onder) tegen. Beide tekens zijn gedeponeerd voor de waren in de klassen 3, 18 en 25. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe, het beroep wordt verworpen. Middel: schending van artikel 8, lid 1, sub b, daar de merken geen visuele, fonetische of begripsmatige gelijkenis vertonen waardoor gevaar voor verwarring zou ontstaan. Gerecht EU: Het ouder merk heeft een zwak onderscheidend vermogen. In de globale beoordeling zijn door de kamer van beroep geen fouten gemaakt, en het enige middel wordt afgewezen.
56 La conclusion de la chambre de recours relative à l’existence d’un risque de confusion doit être entérinée dès lors que, comme il a été constaté ci-dessus, les produits concernés sont, pour la très grande majorité d’entre eux, identiques et, pour le reste, moyennement similaires, et que l’examen effectué quant à la comparaison des marques en conflit révèle que, prises dans leur globalité, celles-ci présentent un degré moyen de similitude sur le plan visuel, aucune comparaison n’étant possible sur les plans phonétique et conceptuel. En outre, il y a lieu de rappeler que le public pertinent ne fait pas preuve d’un degré d’attention supérieur à la normale (voir point 28 ci-dessus).
58 Ladite conclusion n’est pas remise en cause par la circonstance, relevée au point 36 ci-dessus, que les marques antérieures ne sont pas particulièrement distinctives.
Gekocht zonder de naam van het merk uit te spreken
Gerecht EU 15 maart 2012, zaak T-288/08 (Cadila Healthcare tegen OHMI/Novartis)
Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het gemeenschapswoordmerk ZYDUS de houdster van het ouder gemeenschapswoordmerk ZIMBUS tegen. Beide tekens hebben de aanduiding voor farmaceutische preparaten gedeponeerd. De oppositieafdeling wijst de oppositie deels toe, het beroep wordt gedeeltelijk verworpen. Middel: de kamer van beroep heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door in strijd met algemene beginselen van het merkenrecht, en in het bijzonder in strijd met artikel 8, lid 1, sub b te oordelen dat er gevaar voor verwarring van het oudere merk met het aangevraagde merk bestond. Gerecht EU: Farmaceutische producten worden in het algemeen niet mondeling besteld, dus de auditieve gelijkenis is van minimale betekenis. Meestal worden deze producten gekocht zonder de naam van het merk uit te spreken. Het visuele aspect is aldus juist geanalyseerd in de 'overall assesment' door de kamer van beroep en de klacht wordt afgewezen.
63 The foregoing considerations are not called into question by the applicant’s argument that, given that pharmaceutical preparations and sanitary preparations are not generally purchased orally, the phonetic similarity between the marks at issue is of limited significance.
66 In any event, even if one were to assume that the goods at issue – including veterinary preparations, which the applicant does not refer to in the argument currently being examined – are usually purchased without the name of the mark having to be pronounced, and the visual aspect is therefore of greater importance in the overall assessment of the likelihood of confusion, the Board of Appeal’s finding that such a likelihood exists would still be fully justified because, as was stated in paragraphs 52 and 53 above, the marks at issue indeed also display a certain degree of visual similarity.