IEFBE 3912
14 mei 2025
Uitspraak

Prejudiciële vragen over modelrechten en marktverzadiging door hof van beroep Brussel ingetrokken

 
IEFBE 3911
13 mei 2025
Uitspraak

Gerecht oordeelt over normaal gebruik van twee RTL-beeldmerken

 
IEFBE 3910
8 mei 2025
Artikel

IViR Summer Course on Copyright Law and Policy

 
IEFBE 175

Verhoogd uurtarief gerekend

Gerecht EU 2 maart 2012, T-270/09 DEP (PVS tegen OHIM/MeDiTA) - dossier

Proceskosten bij het Gerecht EU. De onderhavige klacht gaat over de hoogte van de proceskosten nadat er inhoudelijk arrest is gewezen. De advocaat in kwestie heeft slechts 6,5 uur aan deze zaak besteedt, maar zij had ook een octrooigemachtigde ingezet en daarbij, voor zo'n eenvoudige zaak, een verhoogd uurtarief gerekend. Het uurtarief wordt daarom gematigd van €260 naar €175 per uur. De totale proceskosten worden aldus gematigd tot €1.690.
 

27. Drittens beläuft sich der Zeitaufwand des Rechtsanwalts ausweislich der Übersicht in der Anlage zum Kostenfestsetzungsantrag auf sechseinhalb Stunden für das gesamte Verfahren vor dem Gericht. Diese Stundenzahl mag auf den ersten Blick gering erscheinen; dem Rechtsanwalt kam jedoch bei der Anfertigung des Streithilfeschriftsatzes die Unterstützung durch den Patentanwalt, der im Verfahren vor den Dienststellen des HABM aufgetreten war, zugute, und der Streithilfeschriftsatz umfasste nur sechs Seiten, und auf lediglich zwei dieser Seiten werden Argumente dargestellt, auf die in der Entscheidung nur wenig eingegangen worden war – betreffend die Art der Verkehrskreise, die sich der Dienstleistungen bedienen können, für die die Klägerin die Eintragung der Marke beantragt hatte, sowie die Frage der Ähnlichkeit der von den einander gegenüberstehenden Marken erfassten Dienstleistungen. Unter diesen Umständen ist die für die Vorbereitung der Streithilfe notwendige Zeit auf viereinhalb Stunden zu reduzieren.

28. Viertens hält zwar die Klägerin einen Stundensatz von 260 Euro in einfach gelagerten Markensachen für überhöht und sieht einen Satz von 175 Euro als eher gerechtfertigt an; die Höhe des von der Streithelferin geforderten Satzes ist jedoch für die Festsetzung des Stundensatzes eines Rechtsanwalts oder eines Patentanwalts angemessen.

29. Infolgedessen sind die erstattungsfähigen Kosten der Streithelferin nach billigem Ermessen auf insgesamt 1 690 Euro festzusetzen.

IEFBE 174

Football Dataco: Kalenders van voetbalkampioenschappen (arrest)

HvJ EU 1 maart 2012, zaak C-604/10 (Football Dataco e.a. tegen Yahoo UK Ltd e.a.) - dossier - persbericht

Prejudiciële vragen van Court of Appeal England & Wales. In navolging van Conclusie AG, zie IEF 10679.

Rechtsbescherming van databanken. Kalenders van voetbalkampioenschappen. Auteursrecht en richtlijn 96/9/EG. In het geval van een kalender van voetbalwedstrijden wordt het vaststellen van alle elementen van de afzonderlijke wedstrijden als het creëren van de gegevens beschouwd.

Uit't persbericht: A football fixture list cannot be protected by copyright when its compilation is dictated by rules or constraints which leave no room for creative freedom. The fact that the compilation of the list required significant labour and skill on the part of its creator does not justify, in itself, it being protected by copyright

Antwoord, voor de vragen zie onder:

1) Artikel 3, lid 1, van richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende rechtsbescherming van databanken dient aldus te worden uitgelegd dat een „databank” in de zin van artikel 1, lid 2, van deze richtlijn ingevolge deze richtlijn auteursrechtelijk wordt beschermd indien de keuze of de rangschikking van de erin opgenomen gegevens een oorspronkelijke uiting is van de creatieve vrijheid van de maker ervan; het staat aan de nationale rechter dit na te gaan.

Bijgevolg:
– zijn de intellectuele inspanningen en deskundigheid die zijn aangewend bij het creëren van deze gegevens niet relevant om vast te stellen of deze databank voor die auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt;
– is het te dien einde irrelevant dat de keuze of de rangschikking van deze gegevens al dan niet een toevoeging van een wezenlijke inhoud aan deze gegevens met zich brengt, en
– kunnen de voor de samenstelling van deze databank vereiste aanzienlijke inspanningen en deskundigheid op zich geen grond opleveren voor een dergelijke auteursrechtelijke bescherming indien daarbij geen blijk wordt gegeven van originaliteit bij de keuze of de rangschikking van de in deze databank opgenomen gegevens.

2) Richtlijn 96/9 dient aldus te worden uitgelegd dat zij, onder voorbehoud van de overgangsregeling van artikel 14, lid 2, ervan, zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die aan onder de definitie van artikel 1, lid 2, ervan vallende databanken auteursrechtelijke bescherming biedt onder andere voorwaarden dan deze van artikel 3, lid 1, van de richtlijn.

Vraag 1.
Wat dient in artikel 3, lid 1, van richtlijn 96/9/EG betreffende de rechtsbescherming van databanken, te worden verstaan onder ‚databanken die door de keuze of de rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de maker vormen’, in het bijzonder
a) moeten de intellectuele inspanning en de deskundigheid van het creëren van gegevens daarvan worden uitgesloten?
b) omvat ‚de keuze of de rangschikking’ ook het toevoegen van een wezenlijke inhoud aan een reeds bestaand gegevensitem (zoals het vastleggen van de datum van een voetbalwedstrijd)?
c) vereist de ‚eigen intellectuele schepping van de maker’ meer dan aanzienlijke inspanningen en deskundigheid van de maker, en, zo ja, welke?

Vraag 2.
Staat de richtlijn in de weg aan andere nationale auteursrechten op databanken dan die welke daarin worden voorzien?

Op andere blogs:
1709blog (Football Dataco ruling: if no creative freedom, no copyright -- despite the skill and effort)
Curia (persbericht)
IE-Forum (‘Football Dataco’ rekent ook af met ‘Technip’)
IPKat (Database defeat for Dataco)
IViR (Annotatie onder Hof van Justitie EU 1 maart 2012, zaak C-604/10 (Football Dataco Ltd e.a. / Yahoo! UK Ltd e.a.) NJ 2012, 433, p. 4928-4937)
KluwerCopyrightBlog (Football Dataco: skill and labour is dead!)
LeidenLawBlog (The Dutch ‘geschriften­bescherming’ after the ECJ’s Football Dataco decision)
Mediareport (EU Hof in Football Dataco: streep door geschriftenbescherming van databanken)
SCL (Judgment in Football Fixture Copyright Case)

Eerder en ná Conclusie AG:
Art & Artifice (Originality or author's own intellectual creation? What is the legal test for copyright subsistence in photographs?)
IPKat (A matter of Opinion -- or are we all agreed? AG advises in Football Dataco case)
KluwerCopyrightBlog (Databases: sui generis protection and copyright protection)

IEFBE 173

Uit een passie voor film en muziek

Correctionele kamer (strafrechtbank) van de Rechtbank van Eerste Aanleg Kortrijk, 29 februari 2012, nr. 12/383 (OM gevoegd: VZW IFPI en SABAM tegen MINJAUW)

Uitspraak ingezonden door Jules De Keersmaecker, advocatenkantoor Jules De Keersmaecker.
Met samenvatting van Willem De Vos, Sirius Legal.

België. Strafzaak auteursrecht met burgerlijke partijen IFPI en SABAM. Nadat in 2008 ontdekt werd dat er muziek van de Britse groep Kaiser Chiefs voor de releasedatum op het internet werd verspreid, diende de auteursrechtenvereniging SABAM een klacht in tegen onbekenden. Onderzoek leidde naar een man waarbij tijdens een huiszoeking op zijn computer in totaal 1.127 gedownloade films en CD’s gevonden. De man werd uiteindelijk strafrechtelijk vervolgd voor inbreuken op de auteurswet en de zaak kwam voor de Correctionele Kamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Kortrijk. Hierbij stelden o.a. SABAM, IFPI en Universal Music zich burgerlijke partij ten einde een schadevergoeding te bekomen.

Ondanks dat de man de feiten heeft toegegeven, vraagt hij de rechtbank om een milde bestraffing en betwist hij de gevorderde schadevergoedingen. Hij benadrukt dat hij de feiten beging uit een grote passie voor film en muziek en dus niet met een winstoogmerk. Daarnaast stelt hij dat Universal Music een fout beging (lek/fout medewerker/gebrek aan beveiliging) waardoor het album van de Kaiser Chiefs voor de release datum kon verspreid worden.

Bij vonnis van 29 februari 2012 veroordeelt de rechtbank de man wegens het op bedrieglijke wijze namaken van CD’s en DVD’s en deze in voorraad te hebben gehad voor verkoop (art. 80, lid 1 en 3 Auteurswet). De rechter stelt dat wel degelijk een vermogensrechtelijk voordeel – weliswaar niet omvangrijk en niet op commerciële wijze - wordt nagestreefd doordat de aankoopkosten van muziek en films worden vermeden (via ruil met anderen). De rechtbank veroordeelt de man tot het betalen van een geldboete van 5.500 euro, deels met uitstel (op strafgebied) en een schadevergoeding van ongeveer 66.000 euro (op burgerlijk gebied).

Elementen waarmee de rechtbank rekening houdt bij het bepalen van de straf en strafmaat, pagina 5:

Enerzijds:
- de aard van de feiten en hun ernst;
- de lengte van de periode waarin strafbare feiten werden gepleegd;
- het aantal gepleegde inbreuken;
- de immorele ingesteldheid van beklaagde die handelt enkel en alleen met het oog op de snelle, goedkope en intense bevrediging van zijn passie voor muziek en film en hierbij voorbij gaat aan de bijzonder nadelige gevolgen van zijn handelen voor alle actoren actief op de distributiemarkt van film en muziek;
- de genoten materiële en morele voordelen;
- de beoogde voordelen;

Anderzijds;
- het blanco strafregister;
- de inkomsten waarover beklaagde beschikt;

Een geldboete, ernstig doch grotendeels met uitstel, zal - mede om de belangen van de burgerlijke partijen niet onnodig te hinderen - moeten volstaan als eerste confrontatie met de correctionele rechtbank, om beklaagde te confronteren met het laakbaar karakter van zijn handelen en om hem bovenal te weerhouden van het plegen van nieuwe misdrijven in de toekomst.

Elementen waarmee de rechtbank rekening houdt bij de schadebegroting:
-    filmindustrie: pagina 7, paragrafen 6 tem 8
-    muziekindustrie: pagina 9 paragrafen 1 tem 4

IEFBE 172

Kort antwoord inzake taalkeuze

Beschikking Gerecht EU 28 februari 2012, T-11/09 DEP (Özdemir tegen OHIM) - dossier

Proceskosten bij het Gerecht EU. De onderhavige klacht gaat over de hoogte van de proceskosten nadat reeds inhoudelijk arrest is gewezen. Deze kosten zijn excessief te noemen (ruim €6.000), temeer nu "the General Court decided to rule without opening the oral procedure, the actual participation of the intervener’s lawyer in the main proceedings was restricted to the drafting of a brief response and a letter concerning the choice of language of the case." en dus kan de onderhavige zaak niet bijzonder lastig zijn. De opgegeven 30 uur lijken excessief te zijn gedeclareerd.

18. Moreover, it must be noted that, since the General Court decided to rule without opening the oral procedure, the actual participation of the intervener’s lawyer in the main proceedings was restricted to the drafting of a brief response and a letter concerning the choice of language of the case. Having regard to those factors and to the fact that the main proceedings cannot be regarded as particularly difficult (see paragraph 14 above), the time allegedly devoted by the intervener’s lawyer to the proceedings before the Court, namely 30 hours, appears excessive.

19. Having regard to the foregoing, the view must be taken that the amount of EUR 6 168.26 for lawyers’ fees is excessive and that the lawyers’ fees recoverable by the intervener will be fairly assessed by setting their amount at EUR 3 600.

IEFBE 171

Formule de civilité

Gerecht EU 29 februari 2012, zaak T-525/10 (Azienda Agricola Colsaliz di Faganello Antonio teggen OHIM/Weinkelletei Lenz Moser) - dossier
 
Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het woordmerk SERVO SUO (klasse 33) houdster van het internationaal en gemeenschapswoordmerk SERVUS, internationaal beeldmerk met woordelement SERVU tegen. De oppositieafdeling wijst vordering toe. Het beroep daartegen wordt verworpen. Middel: onjuiste toepassing en uitleg artikel 8 lid 1 sub b EG 207/2009. Dit middel faalt.

De conceptuele betekenis van het woord "servus" in het Duits is een vorm van beleefdheid, idem als "servo suo" in het Italiaans. Er wordt opgemerkt dat een Gemeenschapsmerk moet worden geweigerd indien een relatieve weigeringsgrond bestaat in slechts een gedeelte van het betrokken gebied. Ten tweede is er geen reden om aan te nemen dat de betrokken consument bijzondere aandacht zal besteden aan de conceptuele aspecten van de merken. Vandaar dat alle argumenten van verzoekster met betrekking tot de begripsmatige overeenstemming moet worden afgewezen als ongegrond.

58 Premièrement, il y a lieu de constater que ces extraits de sites Internet montrent qu’en allemand le mot « servus » est une formule de civilité. Dans la mesure où le public pertinent pour lequel un risque de confusion a été constaté est constitué des consommateurs italiens et, dans une moindre mesure, des consommateurs espagnols, la traduction du mot « servus » de l’allemand vers l’anglais et l’italien n’est pas susceptible de remettre en cause le bien-fondé de la décision attaquée. En effet, il convient de rappeler qu’en vertu de la jurisprudence citée au point 33 ci-dessus, un enregistrement de marque communautaire doit être refusé lorsqu’un motif relatif de refus existe dans une partie seulement du territoire pertinent.

59 Deuxièmement, s’agissant du niveau d’attention des consommateurs, il y a lieu de rappeler qu’il a déjà été établi au point 22 ci-dessus que le consommateur pertinent manifeste, en l’espèce, un niveau d’attention moyen, et non pas élevé. Il n’y a donc pas lieu de considérer que le consommateur pertinent sera particulièrement attentif à l’aspect conceptuel des marques en cause. Le second argument de la requérante ne saurait donc être accueilli. Partant, l’ensemble des arguments de la requérante concernant la similitude conceptuelle doit être rejeté comme étant non fondé.

60 Il ressort donc de l’ensemble des considérations qui précèdent que la chambre de recours n’a pas commis d’erreur en concluant à l’existence d’un degré moyen de similitude sur les plans visuel et phonétique entre les marques en conflit, ainsi qu’à l’existence d’une similitude conceptuelle limitée au public italien.

Algehele beschouwing:
67 En premier lieu, s’agissant de l’argument de la requérante selon lequel la chambre de recours a sous-évalué l’importance de la comparaison visuelle dans son appréciation globale du risque de confusion, il y a lieu de rappeler, premièrement, qu’il a déjà été établi que la chambre de recours n’a commis aucune erreur en concluant à l’existence d’un degré moyen de similitude sur le plan visuel (voir point 44 ci-dessus). Deuxièmement, il ressort du point 27 de la décision attaquée que, contrairement à ce qu’affirme la requérante, la chambre de recours a accordé autant d’importance à l’aspect visuel qu’à l’aspect phonétique. Troisièmement, s’agissant de l’argument de la requérante selon lequel la similitude visuelle est plus importante que la similitude phonétique pour la catégorie de produits en cause, il suffit de rappeler, comme le font valoir à bon droit l’OHMI et l’intervenante, sans que la requérante avance d’argument visant à le contester, qu’il est de jurisprudence constante que, pour les vins, il y a lieu d’attacher une importance particulière à l’aspect phonétique [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 23 novembre 2010, Codorniu Napa/OHMI – Bodegas Ontañon (ARTESA NAPA VALLEY), T‑35/08, non encore publié au Recueil, point 62, et la jurisprudence citée].

68 En second lieu, pour autant que la requérante soutient qu’il est nécessaire de prouver l’existence d’une renommée de la marque antérieure, ainsi que l’existence d’un préjudice subi par le titulaire de la marque antérieure, sans juste motif, pour établir l’existence d’un risque de confusion, il y a lieu de constater, ainsi que la chambre de recours l’a relevé à bon droit au point 30 de la décision attaquée, que ces deux conditions ne doivent être remplies qu’en cas d’opposition au titre de l’article 8, paragraphe 5, du règlement n° 207/2009. L’opposition de l’intervenante étant fondée sur l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009, il y a lieu de rejeter l’argument de la requérante comme étant non fondé.

69 Dès lors, il convient de rejeter le moyen unique tiré de la violation de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009 et, partant, le recours dans son ensemble.

Op andere blogs:
Marques

IEFBE 170

Voedseladditieven in dubbel beroep

Gerecht EU 29 februari 2012, gevoegde zaken T-77/10 (Certmedica International tegen OHIM/Lehning Entreprise) en T-78/10 (Lehning entreprise tegen OHIM/Certmedica International)

Dubbel beroep in nietigheidsprocedure. In de nietigheidsprocedure wordt door Lehning op basis van het ouder Franse "L.114" (klasse 5) de nietigverklaring gevorderd van het gemeenschapswoordmerk "L112" (klasse 5 en 29 - Certmedica). De nietigheidsafdeling wijst de nietigverklaring voor klasse 5 toe. Ook de kamer van beroep wijst het beroep gedeeltelijk toe.

Middelen T-77/10: Er ontbreekt bewijs van gebruik van het ingeroepen Franse merk, geen soortgelijkheid van de waren in klasse 5, geen overeenstemming.
Arrest: er zijn vier soorten bewijsstukken geleverd die het gebruik bewijzen. Het merk wordt daarbij niet op een wijze gebruikt die afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen van het merk. Er zijn verder geen fouten door kamer van beroep gemaakt. Er volgt gedeeltelijke vernietiging van het onderdeel dat de 'diergeneeskundige preparaten' onttrekt aan de registratie.

Middel T-78/10: Er bestaat verwarringsgevaar betreft "hygiënische bereidingen" en "voedseladditieven voor medisch gebruik op basis van schaaldieren". Arrest: Er zijn echter geen ondersteunende argumenten voor deze klacht en daaom wordt de klacht afgewezen.

In de zaak T-77/10:
53. In the present case, it must be held that the representation of the mark L.114 on the copy of the packaging provided by Lehning enterprise does not alter its distinctive character. Contrary to the assertions made by Certmedica International, the size of the reference to Lehning is noticeably smaller than the term ‘L114’. Furthermore, that reference appears together with the logo of the undertaking and is displayed on the lower part of the packaging, quite separately from the term ‘L114’. The missing full-stop between the capital letter ‘L’ and the number 114 constitutes a minor difference which does not deprive the earlier mark L.114 of its distinctive character. Furthermore, the other items of evidence used by the Board of Appeal do not always refer to Lehning and represent the earlier mark with the full-stop between the capital letter ‘L’ and the number 114.

112. In the light of the foregoing, the contested decision must be annulled only in so far as it declares the registration of the mark L112 to be invalid in respect of ‘veterinary preparations’.

In de zaak T-78/10:
136. It is apparent from the foregoing that Lehning entreprise has not put forward any argument in support of its single plea in law which calls into question the Board of Appeal’s finding that the ‘sanitary preparations’ and the ‘dietetic foodstuffs concentrates with a shellfish base’ are goods which are different from the ‘pharmaceutical products for the treatment of digestive maladies’.

IEFBE 169

Reclame is gebruik van domeinnamen en metatags?

Vraag gesteld aan HvJ EU, zaak C-657/11 (Belgian Electronic Sorting Technology tegen Bert Peelaers/Visys NV)

This case raises the following question which has been sent to the Court of Justice for a preliminary ruling:

Is the term ‘advertising’ in Article 2 of Council Directive 84/450/EEC of 10 September 1984 relating to the approximation of the laws, regulations and administrative provisions of the Member States concerning misleading advertising and in Article 2 of Directive 2006/114/EC of 12 December 2006 concerning misleading and comparative advertising to be interpreted as encompassing, on the one hand, the registration and use of a domain name and, on the other, the use of metatags in a website’s metadata?

IEFBE 168

Onderscheidend vermogen van BOTOX

Conclusie AG HvJ EU 16 februari 2012, zaak C-100/11P (Rubinstein en L'Oreal tegen OHIM) - dossier

Hogere voorziening na Gerecht EU T-345/08 en T-357/08. Gemeenschapsmerkenrecht. Nietigheidsprocedure. Op basis van nationaal beeld- en diverse woordmerken BOTOX wordt de nietigheid ingeroepen van woordmerken BOTOLIST en BOTOCYL. Deze zouden schadelijk zijn voor de reputatie. De AG concludeert tot afwijzing van de hogere voorziening.

A. Eerste middel: schending van artikel 8, lid 5, juncto artikel 52 van verordening nr. 40/94
B. Tweede middel: schending van artikel 115 van verordening nr. 40/94 juncto regel 38, lid 2, van verordening nr. 2868/95(37)
C. Derde middel: schending van artikel 63 van verordening nr. 40/94
D. Vierde middel: schending van artikel 73 van verordening nr. 40/94

A. Eerste middel: schending van artikel 8, lid 5, juncto artikel 52 van verordening nr. 40/94
36. Uit de gehele motivering van het bestreden arrest blijkt dat het bestaan van de bedoeling om mee te liften is afgeleid uit een aantal vaststellingen betreffende de keuze van rekwirantes om in hun merken een prefix te gebruiken dat bijna het gehele oudere merk weergeeft – een keuze die volgens het Gerecht en, vóór het Gerecht, de kamer van beroep(34), niet kan worden gerechtvaardigd door het doel om te verwijzen naar botulinetoxine, dat bovendien geen deel uitmaakt van de samenstelling van de waren waarvoor de bestreden merken zijn ingeschreven(35), – en betreffende de kenmerken van het oudere merk, dat wil zeggen het grote onderscheidend vermogen, dat ook toe te schrijven is aan de omstandigheid dat het uniek is, en de ruime bekendheid van dit merk. Anders dan rekwirantes betogen, heeft het Gerecht dus concreet, overeenkomstig de hierboven in herinnering gebrachte rechtspraak van het Hof, een globale beoordeling van de relevante gegevens van de onderhavige zaak verricht. Het argument van rekwirantes dat er geen bewijs is voor de stelling dat er sprake is van de bedoeling om mee te liften, is dan ook ongegrond. De vaststellingen waarop die stelling is gebaseerd, zijn feitelijk(36), zodat het Hof deze niet kan beoordelen.

37. Rekwirantes beroepen zich alleen op de beslissingen van de kamer van beroep om de relevantie te betwisten van de verwijzing naar de „bijzonderheid” en de „uniciteit” van het merk BOTOX, die volgens hen relevante gegevens vormen wanneer het om verwatering van het merk gaat, maar niet wanneer meeliften aan de orde is. Indien het bezwaar aldus moet worden opgevat dat het ook betrekking heeft op het bestreden arrest, waarin het Gerecht eveneens verwijst naar die gegevens en naar het gevaar voor „waardeverlies van het merk” (punt 88), moet het worden afgewezen. Zoals hierboven is opgemerkt, heeft het Hof immers reeds gepreciseerd dat het gevaar dat afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk weliswaar geen noodzakelijke voorwaarde is om van meeliften te spreken, maar, wanneer het zich voordoet, wel een gegeven vormt waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van het bestaan van een ongerechtvaardigd voordeel.

B. Tweede middel: schending van artikel 115 van verordening nr. 40/94 juncto regel 38, lid 2, van verordening nr. 2868/95(37)
44. Ik ben niet overtuigd door de stelling van het BHIM, die bovendien niet aansluit bij de redenering van het Gerecht, dat zich niet uitspreekt over de gevolgen van het ontbreken van een vertaling in de zin van regel 38 van verordening nr. 2868/95, maar in wezen enkel stelt dat een vertaling in casu niet noodzakelijk was. Het BHIM hanteert een uitlegging van die regel die a contrario uit regel 19 van deze verordening, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1041/2005, is afgeleid. Deze laatste verordening heeft echter ook regel 98 van verordening nr. 2868/95 („Vertalingen”) gewijzigd. Volgens de nieuwe tekst van deze regel wordt, tenzij in verordening nr. 40/94 of verordening nr. 2868/95 anders is bepaald, „een document waarvoor een vertaling moet worden ingediend, geacht niet door het Bureau te zijn ontvangen indien de vertaling door het Bureau wordt ontvangen na het verstrijken van de termijn voor de indiening van het origineel of de vertaling”. Gesteld al dat op de feiten van de onderhavige zaak de gewijzigde versie van verordening nr. 2868/95 van toepassing zou zijn, kan mijns inziens derhalve niet uit de omstandigheid dat regel 38 geen uitdrukkelijke sanctie bepaalt wanneer de vertaling van een document niet is ingediend en uit het feit dat regel 19 iets anders bepaalt voor oppositieprocedures, worden afgeleid dat dit document toch ontvankelijk is indien het BHIM niet anders heeft bepaald. Regel 98 staat namelijk in de weg aan die uitlegging, aangezien dit afsluitend voorschrift voor gevallen waarin een vertaling te laat wordt ingediend, a fortiori van toepassing is wanneer deze vertaling niet wordt ingediend. Bovendien waren de bewoordingen van regel 19 vóór de wijziging bij verordening nr. 1041/2005 in wezen gelijk aan die van regel 38 en legde het Gerecht deze aldus uit dat een document waarvan de vertaling in de procestaal niet was ingediend, niet kon worden aanvaard.(39)

45. Ik ben het echter evenmin helemaal eens met de redenering in het bestreden arrest, althans wanneer deze op de feiten van de onderhavige zaak wordt toegepast. Ik sluit namelijk weliswaar niet radicaal uit dat bewijsstukken waarvan de woordelementen niet of niet volledig hoeven te worden vertaald, ontvankelijk zijn wanneer de bewijswaarde ervan daadwerkelijk losstaat van de inhoud van deze elementen of wanneer deze elementen onmiddellijk kunnen worden begrepen, maar dit lijkt mij niet het geval te zijn voor krantenartikelen die beogen aan te tonen dat informatie over de therapeutische kenmerken van een farmaceutisch product is verspreid en dat die informatie reeds vóór de publicatie van deze artikels ruim bekend was bij een gespecialiseerd publiek en/of bij het grote publiek (zie punten 51 en 52 van het bestreden arrest).

46. Maar zelfs indien in het licht van de hierboven uiteengezette redenen zou moeten worden aangenomen dat het Gerecht de artikelen in kwestie ten onrechte als bewijs heeft aanvaard, zou een dergelijke fout, aangezien het daarbij gaat om de beoordeling van het bewijs(40), niet aan de orde kunnen worden gesteld in het kader van de onderhavige hogere voorziening. Ook indien het om een onjuiste „rechts”opvatting zou gaan, zou dit op zich niet voldoende zijn om de vernietiging van het bestreden arrest te rechtvaardigen. De regel dat het bewijs ter onderbouwing van de beweringen van de opposant of van de indiener van een vordering tot vervallen- of nietigverklaring van een merk moet worden ingediend in de procestaal of vergezeld moet gaan van een vertaling in de procestaal, wordt immers gerechtvaardigd door het feit dat het beginsel van hoor en wederhoor en het beginsel van gelijke wapens (equality of arms) tussen de partijen in procedures inter partes moeten worden geëerbiedigd.(41) In casu heeft de onregelmatigheid die de kamer van beroep heeft begaan en die niet door het Gerecht aan de orde is gesteld, rekwirantes niet belet om nuttig verweer te voeren voor beide instanties. Zij hebben zelf toegegeven dat zij de inhoud van de betrokken artikelen begrepen. Zoals uit hun stukken voor het Gerecht en het Hof blijkt, hebben zij bovendien de bewijswaarde die eerst door de kamer van beroep en vervolgens door het Gerecht aan die artikelen is gehecht, helemaal begrepen.

C. Derde middel: schending van artikel 63 van verordening nr. 40/94
51. Tot slot stellen rekwirantes meer specifiek dat het Gerecht zich heeft gebaseerd op bepaalde documenten – de verklaring van een bestuurder van Allergan en een marktstudie van 2004 – die voor het eerst voor de kamer van beroep zijn overgelegd en die volgens rekwirantes niet in aanmerking zijn genomen door de kamer van beroep omdat zij te laat waren ingediend. Het Gerecht zou zijn controlebevoegdheid hebben overschreden toen het concludeerde dat de kamer van beroep dat bewijs „impliciet maar noodzakelijkerwijs” ontvankelijk had geacht.

52. In dit verband merk ik op dat het Gerecht in punt 62 van het bestreden arrest, na in herinnering te hebben gebracht dat het BHIM krachtens artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 een ruime discretionaire bevoegdheid heeft bij de beslissing over de ontvankelijkheid van bewijs dat niet tijdig is overgelegd, uiteenzet dat aangezien de kamer van beroep het in die documenten vervatte bewijs niet uitdrukkelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, zij het noodzakelijkerwijs, zij het impliciet, ontvankelijk heeft geacht. De door rekwirantes bestreden conclusie is dus het resultaat van de concrete toepassing van de uitlegging die het Gerecht in het bestreden arrest aan artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 geeft. Uit het betoog van rekwirantes kan niet worden opgemaakt hoe het Gerecht de grenzen van het in artikel 63 van verordening nr. 40/94 bedoelde rechterlijk toezicht op de beslissingen van de kamers van beroep van het BHIM heeft overschreden door gewoon het recht uit te leggen en toe te passen. Het bezwaar van rekwirantes moet dus worden afgewezen.

53. Er kan echter worden getwijfeld aan de juistheid van de uitlegging die het Gerecht in het bestreden arrest aan artikel 74, lid 2, geeft. Het Gerecht lijkt die bepaling namelijk aldus uit te leggen dat het BHIM alleen uitdrukkelijk moeten verklaren dat een bewijsstuk dat niet tijdig is overgelegd niet-ontvankelijk is, maar dit niet uitdrukkelijk ontvankelijk hoeft te verklaren. Die uitlegging is in strijd met de uitlegging van het Hof, die zeker beter rekening houdt met de tegengestelde belangen die in procedures inter partes voor het BHIM aan de orde zijn. Het Hof heeft in het door de Grote kamer gewezen arrest Kaul duidelijk te kennen gegeven dat het BHIM zijn beslissing dient te motiveren, ongeacht of het beslist om een dergelijk bewijsstuk buiten beschouwing te laten dan wel beslist om het in aanmerking te nemen.(43) Rekwirantes hebben in hun hogere voorziening echter niet aangevoerd dat artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 om de uiteengezette redenen was geschonden, zodat de onjuiste uitlegging door het Gerecht niet aan de orde kan worden gesteld in de onderhavige hogere voorziening.

D. Vierde middel: schending van artikel 73 van verordening nr. 40/9458.
58. In punt 94 van het bestreden arrest stelt het Gerecht dat de motivering van de bestreden beslissingen over de gevolgen van het gebruik van de merken van rekwirantes weliswaar „summier” was, maar rekwirantes toch in staat heeft gesteld over de nodige informatie te beschikken om de conclusies van de kamer van beroep op dat punt aan te vechten. In dit verband merken rekwirantes enkel op dat wat het Gerecht een motivering noemt, slechts uit twee zinnen bestaat en stellen zij enkel apodictisch dat deze motivering geen „motivering in juridische zin” is. Anders dan rekwirantes beweren, kan op basis van de punten 42 en 43 van de beslissing Helena Rubinstein en de punten 44 en 45 van de beslissing L’Oréal worden begrepen waarom de kamer van beroep heeft geconcludeerd dat er geen geldige reden voor het gebruik van de merken van rekwirantes was en heeft geoordeeld dat rekwirantes een ongerechtvaardigd voordeel trokken uit het onderscheidend vermogen van het merk BOTOX.

IEFBE 167

Geen filtersysteem installeren voor sociaalnetwerksites

HvJ EU 16 februari 2012, zaak C-360/10 (SABAM tegen Netlog) - dossier - persbericht

Gelijkenis met IEF 10551 (Scarlet/SABAM). Mag preventief filteren verplicht worden gesteld bij een sociaalnetwerksite? Neen...

De exploitant van een sociaalnetwerksite kan niet worden verplicht voor al zijn gebruikers een algemeen filtersysteem te installeren om te voorkomen dat muziek- en audiovisuele werken onrechtmatig worden gebruikt. Die verplichting zou in strijd zijn met het verbod om aan een dergelijke dienstverlener een algemene toezichtverplichting op te leggen alsook met het vereiste dat een juist evenwicht wordt verzekerd tussen enerzijds de bescherming van het auteursrecht en anderzijds de vrijheid van ondernemerschap, het recht op bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie.

Antwoord:
De richtlijnen [red. inzake elektronische handel”, infosoc-harmonisatie richtlijn, IE-handhavingsrichtlijn], samen gelezen en uitgelegd tegen de achtergrond van de vereisten die voortvloeien uit de bescherming van de toepasselijke grondrechten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een hostingdienstverlener door een nationale rechter wordt gelast een filtersysteem te installeren:
– voor de informatie die de gebruikers van zijn diensten op zijn servers opslaan;
– dat zonder onderscheid op al die gebruikers wordt toegepast;
– dat preventief werkt;
– dat uitsluitend door hem wordt bekostigd, en
– dat geen beperking in de tijd kent,
waarmee elektronische bestanden die muziek‑, cinematografische of audiovisuele werken bevatten waarvan de verzoekende partij stelt bepaalde intellectuele-eigendomsrechten te bezitten, kunnen worden geïdentificeerd, zodat kan worden voorkomen dat die werken ter beschikking van het publiek worden gesteld en aldus het auteursrecht wordt geschonden.

Op andere blogs:
Bits of Freedom: EU Hof: permanent controleren internetters verboden
DeGier|Stam Social network websites en ISP's hebben geen algemene filterverplichting voor o.a. illegale muziek
DomJur 2012-833
EDRI: SABAM Vs Netlog - Another Important Ruling For Fundamental Rights
ICT~Office Europese rechter: verbod internetfilter geldt ook voor hostingbedrijven
IViR Gezamenlijke noot onder Hof van Justitie EU 24 november 2011, C-70/10 (Scarlet Extended NV/SABAM) en Hof van Justitie EU 16 februari 2012, C-360/10 (SABAM/Netlog NV)
IPKAT: A Study in Scarlet as Court imposes blanket ban on blanket filters -- again
KluwerCopyrightBlog SABAM v. Netlog (CJEU C 360/10) … as expected!
Techdirt: EU Court Of Justice Says Social Networks Can't Be Forced To Be Copyright Cops
The1709blog: Filtering is not for social networks, says the CJEU
Torrentfreak: EU Court Bans Anti-Piracy Filters On Hosting Services
Recht.nl
SOLV: HVJEU: ook social networks hoeven niet te filteren
Schoups advocaten (Sabam vs. Netlog)
Webwereld: EU-Hof verbiedt copyright-filterplicht voor hosters

IEFBE 166

Moet later model eerst nietig worden verklaard?

HvJ EU 16 februari 2012, zaak C-488/10 (Celaya Emparanza y Galdos International) - dossier

In navolging van IEF 10426 (Concl. AG). Modellenrecht. Moet een later model eerst nietig worden verklaard alvorens het gebruik van dit Model op basis van artikel 19 GModVo kan worden tegengegaan door de houder van het oudere model? Is daarbij het gedrag van de houder van het latere model relevant?

Antwoord:

1) Artikel 19, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen moet aldus worden uitgelegd dat, in een procedure wegens inbreuk op het aan een ingeschreven gemeenschapsmodel verbonden uitsluitende recht, het recht om derden te beletten dat model te gebruiken zich uitstrekt tot iedere derde die een model gebruikt dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt, daaronder begrepen de derde houder van een later ingeschreven gemeenschapsmodel.

2) Voor het antwoord op de eerste vraag maken de intentie en het gedrag van de derde geen verschil.

Overwegingen betreffende vraag 1

42 Overeenkomstig deze procedure, die wordt geregeld in de artikelen 45 tot en met 48 van de verordening, onderzoekt het BHIM immers of de aanvraag voldoet aan de in de verordening gestelde vormvereisten voor indiening. Indien de aanvraag voldoet aan deze voorwaarden, overeenstemt met de omschrijving van een model van artikel 3, sub a, van de verordening en niet strijdig is met de openbare orde of de goede zeden, schrijft het BHIM de aanvraag in in het register van gemeenschapsmodellen als ingeschreven gemeenschapsmodel.
43 Het betreft bijgevolg een snelle, in wezen formele controle, die, zoals in punt 18 van de considerans van de verordening is aangegeven, geen onderzoek ten gronde vereist om vóór inschrijving vast te stellen of het model voldoet aan de voorwaarden voor bescherming en die, anders dan de inschrijvingsprocedure van verordening nr. 207/2009 (EG) van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1), overigens geen stadium omvat waarin de houder van een eerder ingeschreven model zich tegen de inschrijving kan verzetten.
44 Aldus kan enkel een uitlegging van het begrip „derde” van artikel 19, lid 1, van de verordening in de zin dat „derde” ook de derde houder van een later ingeschreven gemeenschapsmodel omvat, de door de verordening nagestreefde doelstelling van doelmatige bescherming van ingeschreven gemeenschapsmodellen en de nuttige werking van inbreukprocedures waarborgen.
52 Gelet op het geheel van voorafgaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 19, lid 1, van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat, in een procedure wegens inbreuk op het aan een ingeschreven gemeenschapsmodel verbonden uitsluitende recht, het recht om derden te beletten dit model te gebruiken zich uitstrekt tot iedere derde die een model gebruikt dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt, daaronder begrepen de derde houder van een later ingeschreven gemeenschapsmodel.

Overwegingen vraag 2
55 In dit verband dient in de eerste plaats te worden vastgesteld dat, zoals is opgemerkt door alle belanghebbenden die opmerkingen bij het Hof hebben ingediend, de omvang van de door de verordening verleende rechten objectief moet worden bepaald en niet mag verschillen naargelang van omstandigheden die verband houden met het gedrag van de aanvrager van het gemeenschapsmodel.
56 In de tweede plaats volgt uit artikel 19, lid 2, tweede alinea, van de verordening dat, zoals de advocaat-generaal in wezen heeft opgemerkt in punt 49 van zijn conclusie, de Uniewetgever wel rekening heeft gehouden met de goede trouw teneinde de ontwerper te beschermen die het door de rechthebbende openbaar gemaakte niet-ingeschreven model niet kende.
57 Daarentegen kan men alleen maar vaststellen dat de wetgever geen overwegingen in verband met de intentie van de derde heeft opgenomen in het eerste lid van dat artikel.
58 Bijgevolg moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de intentie en het gedrag van de derde geen verschil maken voor het antwoord op de eerste vraag.

Op andere blogs:
SOLV (Mogelijkheden in modelinbreukprocedures uitgelegd door HvJ EU)
OAMI (Alicante news)