IEFBE 3887
6 mei 2025
Artikel

Online Update - Fictief makerschap na het ONB-arrest | dinsdag 13 mei 2025

 
IEFBE 3909
6 mei 2025
Uitspraak

EU-merk Vagisan ongeldig verklaard op basis van eerdere Britse merken, ondanks Brexit

 
IEFBE 3907
30 april 2025
Uitspraak

Bureau wijst oppositie van Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs tegen E-RT en ERT toe

 
IEFBE 34

Een meezingend deuntje, een namaak

Hof van Beroep Brussel, 4 september 2007, nr. 2003/AR/163. Van Passel tegen Zombar Record Holding Holland B.V. & R. Kelly (met dank aan Joris Deene).

Belgisch auteursrecht. Arrest in de ‘You are not alone’ zaak, waarin het gelijknamige nummer van Michael Jackson wordt beschouwd als ‘een namaak’van het nummer  'If we can start all over' van gebroeders Van Passel.

“21 (…) Wanneer die melodie in haar geheel wordt beluisterd zoals ze is geschreven op de originele partituur -zonder de harmonische toevoegingen of ritmische variaties die de appellanten er nadien hebben aan toegevoegd kan alleen maar worden besloten dat het om een meezingend deuntje gaat dat helemaal niet als banaal of gekend gemeengoed kan worden beschouwd.  Het heeft van de componisten zonder twijfel intellectuele muzikale inspiratie gevergd om het geheel te creëren. Hun inspiratie levert op dat hun stempel erin kan worden herkend. Het muziekwerk is dus origineel en beschermbaar als auteurswerk.”

“23 (…) Overigens volstaat voor schending van het auteursrecht dat de reproductie slechts een deel van het werk betreft, als dit deel originaliteit doet blijken,”

“28. De vastgestelde overeenstemming, afgeleid uit het zuiver melodisch verloop, wordt bevestigd door auditieve proeven, die geen verschil van betekenis opleveren. Dit laatste gegeven komt doorslaggevend voor aangezien de partituur niet wezenlijk bestemd is om te worden geanalyseerd door musicologen, maar om verklanking mogelijk te maken en dus te worden gehoord. De overeenstemming blijkt verder treffend uit de auditieve proeven waarbij een door appellanten harmonisch gearrangeerde versie van hun werk wordt beluisterd na de compositie van Kelly. Het lijdt geen enkele twijfel dat mocht het werk niet eerst zijn ontstaan, het arrangement ervan als een namaak van de compositie van Kelly zou worden beschouwd.

29. Die vaststelling wordt in wezen ook bevestigd door de partituur die het college van deskundigen heeft aangemaakt van de compositie van Kelly, waarbij deze helemaal en chronologisch melodisch wordt weergegeven en daarin de melodisch gelijkende passages met het refrein van de gebroeders Van Passel worden aangekruist. Uit die nevenschikking blijkt dat de tijdsduur van de melodisch overeenstemmende fragmenten 43,46 % van de totale geluidsduur (5 minuten en 43 seconden) bedraagt. De gelijkenis in beluisterduur is evenwel bepaald relatief en de appellanten merken met reden op dat in termen van schriftuur van de partituur, die gelijkluidende passages zowat 80% van de partituur van Kelly beslaan.

30. Uit dit alles besluit het hof dat er tussen de beschouwde dragende melodieën nauwelijks verschillen bestaan en dat de enige verschillen geen draagwijdte van betekenis hebben.”

38. Het algemeen besluit luidt dan dat de compositie 'You are not alone' moet beschouwd worden als een namaak van 'If we can start al1 over'. Eerste en tweede geïntimeerden plegen inbreuk op de morele en vermogensrechtelijke auteursrechten van de appellanten door hun werk zonder hun instemming mee te delen aan het publiek, het te wijzigen en te reproduceren.

Lees het arrest hier. Eerder bericht hier.

IEFBE 33

Ereloon

Advocaat en wetenschapper Joris Deene (zie bericht hierboven) bericht op zijn weblog over de ontwikkelingen m.b.t. de werkelijke proceskosten in België:

“Deze wetgeving is echter niet richtlijnconform zodat de Belgische rechter vanaf 29 april 2006 het volledige advocatenhonorarium in zaken van intellectuele eigendom als schadepost in aanmerking moet nemen. Hiervoor kan het cassatiearrest van 16 november 2006 aangegrepen worden dat in het contentieux van de onrechtmatige daad (zoals schending van intellectuele rechten) de honoraria van een advocaat gedragen door het slachtoffer als vergoedbare schadepost in aanmerking neemt. Aan het noodzakelijkheidscriterium moet evenwel niet zijn voldaan aangezien de Handhavingsrichtlijn dit niet vereist.

Zo oordeelde het hof van beroep te Bergen dat richtlijnconform artikel 14 Handhavingsrichtlijn een provisioneel bedrag van 5.000,- euro als schadevergoeding toekende (…) Recentelijk oordeelde het hof van beroep te Gent in een andere zin. In een arrest van 25 juni 2007 stelde het hof dat : Appellante toont niet aan dat art. 14 van de richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten van 29 april 2004 directe werking heeft.”

Lees hier meer.

IEFBE 32

Handhaving in België

Joris Deene, Belgisch advocaat, onderzoeker en auteursrechtblogger (hier),  bericht dat de Handhavingsrichtlijn ook in Belgisch recht is omgezet. Gisteren verschenen in het Belgisch Staatsblad twee wetten die de omzetting ervan beogen. De eerste wet behandelt de materieelrechtelijke aspecten, de andere de procesrechtelijke aspecten. Artikel 14 van de Richtlijn (advocatenhonoraria) is niet omgezet. Het betreft de volgende wetten:

- Wet betreffende de burgerrechtelijke aspecten van de bescherming van intellectuele eigendomsrechten (10 mei 2007). Lees deze wet hier.

- Wet betreffende de aspecten van gerechtelijk recht van de bescherming van intellectuele eigendomsrechten (19 april 2007). Lees deze wet hier.

IEFBE 31

Er bestaan technologische oplossingen

Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel, 29 juni 2007, nr. 04/8975/A. SCRL Societe Belge Des Auteurs (SABAM) tegen SA Scarlet (met dank aan Olivier Sasserath van Marx Van Ranst Vermeersch & Partners).

In het kader van het grensoverschrijdend Auteursrecht: Belgische provider is bevolen om technische maatregelen te treffen ter blokkering van illegale uitwisseling van muziekbestanden. Lees hier de beslissing (nog geen Nederlandse versie beschikbaar) en hier een Nederlandse samenvatting ervan van Olivier Sasserath.

IEFBE 30

Brut Bier

HvJ EG, 19 april 2007, in zaak C-381/05. De Landtsheer Emmanuel SA tegen Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne (CIVC) en Veuve Clicquot Ponsardin SA.

Vergelijkende reclame. Noemen van concurrent of van door concurrent aangeboden goederen of diensten. Goederen of diensten die in dezelfde behoeften voorzien of voor hetzelfde doel zijn bestemd. Verwijzing naar benamingen van oorsprong. Het HvJ EG wijst voornamelijk op mogelijkheden.

De Belgische bierbrouwer De Landtsheer heeft het bier “Malheur Brut Réservé” op de markt gebracht. Het bier is gebrouwen volgens een procédé naar het voorbeeld van de productiewijze van mousserende wijn. De Landtsheer noemde het aanvankelijk Champagnebier en gebruikt op zijn product onder meer aanduidingen als “Brut Réserve”, “Bière blonde à la méthode traditionnelle” en “Reims-France”. CIVC en Veuve Clicquot verzetten zich hiertegen, omdat deze aanduidingen huns inziens niet enkel misleidend, maar ook een vorm van ongeoorloofde vergelijkende reclame.

Blijkens de richtlijn wordt onder vergelijkende reclame verstaan elke vorm van reclame waarbij een concurrent dan wel door een concurrent aangeboden goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd.

Het Hof van Beroep te Brussel heeft het HvJ EG allereerst de vraag gesteld of onder de definitie van vergelijkende reclame een reclameboodschap valt waarin de adverteerder enkel verwijst naar een soort product (Champagne) en niet naar een bepaalde onderneming of een bepaald product.

Volgens het HvJ EG kan een dergelijke boodschap worden geacht vergelijkende reclame te zijn “wanneer het mogelijk is deze onderneming of de door haar aangeboden producten te identificeren waarop die reclameboodschap concreet betrekking heeft. Dat meerdere concurrenten van de adverteerder of door hen aangeboden goederen of diensten kunnen worden geïdentificeerd waarop de reclameboodschap concreet betrekking heeft, is irrelevant voor de beoordeling of er sprake is van vergelijkende reclame” (24).

De tweede prejudiciële vraag heeft betrekking op de concurrentieverhouding tussen de adverteerder en de in de reclameboodschap genoemde onderneming.

Het HvJ EG antwoordt dat een concurrentieverhouding niet kan worden vastgesteld los van de goederen of diensten die deze onderneming aanbiedt (31). Het HvJ EG merkt op dat “(…) het bestaan van een concurrentieverhouding tussen ondernemingen afhankelijk is van de vaststelling dat de door deze aangeboden producten in zekere mate substitueerbaar zijn” (32).

“Om te bepalen of er een dergelijke concurrentieverhouding bestaat, dient rekening te worden gehouden:

- met de huidige marktsituatie en de huidige consumptiegewoonten, alsmede met de mogelijke ontwikkeling ervan;

- met het gedeelte van het communautaire grondgebied waar de reclame wordt verspreid, zonder evenwel in voorkomend geval de gevolgen uit te sluiten die de ontwikkeling van de in andere lidstaten vastgestelde consumptiegewoonten kan sorteren op de betrokken nationale markt, en

- met de bijzondere kenmerken van het product dat de adverteerder wil promoten en met het imago dat hij eraan wenst te geven” (42).

Met zijn derde vraag wil de verwijzende rechter weten of reclame die verwijst naar een soort product zonder evenwel een concurrent of de door deze aangeboden goederen te identificeren, ongeoorloofd is krachtens artikel 3bis lid 1 van de richtlijn.

Het HvJ EG antwoordt dat de eventuele ongeoorloofdheid van dergelijke reclame niet behoort tot het gebied van vergelijkende reclame; het noemen van een concurrent of diens aangeboden producten is immers een conditio sine qua non om die boodschap te kunnen aanmerken als vergelijkende reclame. De geoorloofdheid van reclame waarin geen concurrenten of diens producten kunnen worden geïdentificeerd, dient te worden onderzocht in het licht van andere bepalingen van nationaal recht of, in voorkomend geval, van gemeenschapsrecht (misleidende reclame), ongeacht het feit dat dit zou kunnen leiden tot een verminderde bescherming van de consumenten of van de concurrerende ondernemingen (56).

Artikel 3bis lid 1 sub f van de richtlijn bepaalt dat vergelijkende reclame geoorloofd is mits deze voor producten met een benaming van oorsprong in elk geval betrekking heeft op producten met dezelfde benaming. De verwijzende rechter wil met zijn vierde vraag vernemen of uit dit artikel volgt dat elke vergelijking, die voor producten zonder een benaming van oorsprong betrekking heeft op producten met een benaming van oorsprong, ongeoorloofd is.

Volgens het HvJ EG geldt dit niet voor elke vergelijking: “Wanneer alle andere voorwaarden voor geoorloofdheid van de vergelijkende reclame zijn vervuld, zou een bescherming van benamingen van oorsprong ten gevolge waarvan het absoluut was verboden om producten zonder een benaming van oorsprong te vergelijken met andere producten die wel een dergelijke benaming hebben, ongerechtvaardigd zijn en geen wettigheid kunnen ontlenen aan de bepalingen van artikel 3 bis, lid 1, sub f, van de richtlijn” (70).

“Aangezien een dergelijk verbod niet uitdrukkelijk blijkt uit de bewoordingen van artikel 3 bis, lid 1, sub f, van de richtlijn, zou bovendien de principiële vaststelling ervan door middel van een ruime uitlegging van deze voorwaarde voor geoorloofdheid van vergelijkende reclame impliceren dat de werkingssfeer van vergelijkende reclame werd beperkt. Dit zou in strijd zijn met de vaste rechtspraak van het Hof” (71).

Lees het arrest hier.

IEFBE 29

België is Erfolgsort

Rechtbank Eerste Aanleg Gent, 4 april 2007, J. Talpe en N.V. Locinox tegen Fratelli Comunello SPA en Mauriks Import Nederland (A.R. nr.: 03/4146/A).

Dit Belgische vonnis bevat enkele interessante overwegingen over de bevoegdheid van de Gentse rechtbank op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Verordening. Talpe en Locinox vorderen grensoverschrijdende maatregelen tegen Communello en Mauriks Import terzake van inbreuk op twee Europese octrooien op deursloten.

De Gentse rechtbank besteedt in het kader van de beoordeling van de bevoegdheid op grond van artikel 5(3) EEX-Vo uitgebreid aandacht aan het onderscheid tussen het Handlungsort (de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis) en het Erfolgsort (de plaats waarde schade is ingetreden) en overweegt dat enkel de bevoegdheid van de rechter van het Erfolgsort op grond van artikel 5(3) EEX territoriaal beperkt is. Volgens de rechtbank is België in dit geval alleen aan te merken als Erfolgsort, en niet als Handlungsort. Derhalve bestaat geen extraterritoriale bevoegdheid. De rechtbank neem in haar oordeel mee dat octrooirechten per definitie territoriaal beperkt zijn.

 Lees het vonnis hier.

IEFBE 28

Rondzwevende chocoladeballetjes

malkit.JPGRechtbank van Koophandel te Antwerpen, 5 april 2007, Masterfoods Veghel BV en Masterfoods SA tegen Nestlé Belgilux SA. (met dank aan Tanguy de Haan, NautaDutilh Brussel).


Nestlé’s KitKat balletjesverpakking maakt geen inbreuk op Mars’ Maltesers balletjesmerken. Rood is gebruikelijk voor melkchocoladeproducten, ‘zwevende producten’ zijn ook niet ongebruikelijk en de merken Maltesers en KitKat zijn bekende merken, waardoor er geen verwarringsgevaar is.

De partijen, die geen verdere introductie behoeven, brengen beide, onder meer, chocoladeproducten op de markt. Masterfoods breng het product MALTESERS, zijnde kleine, luchtige, ronde, met chocolade omhulde balletjes op de markt. Deze worden verpakt in een rood zakje met naast het merk MALTESERS een afbeelding van (zwevende) bruine chocoladeballetjes. Nestlé brengt eveneens een dergelijk chocoladeproduct op de markt onder het merk KIT KAT, veelal in een rode verpakking, met rondzwevende chocoladeballetjes rond het merk.

Masterfoods stelt dat Nestlé met het gebruik van een gelijkende verpakking doelbewust aanhaakt bij haar bekende product MALTESERS en heeft een stakingsvordering wegens slaafse nabootsing ingesteld.

De rechtbank wijst de vordering af, omdat er naar haar oordeel onvoldoende gelijkenis bestaat tussen de merken MALTESERS en KIT KAT. Deze vormen immers het dominante element op beide verpakkingen. Voor wat betreft de verpakking bestaat er enkel een visuele gelijkenis, terwijl het gebruik van de rode kleur (voor melkchocolade) gebruikelijk en ook gerechtvaardigd is.

“Al deze elementen zijn vrij banaal, maar hetgeen wel degelijk het onderscheid maakt is de aanbrenging van het merk, enerzijds het sobere MALTESERS en anderzijds op vrij opvallende wijze KITKAT, in een geheel andere lay-out en stijl dan het MALTESERS van eiseres, en aldus duidelijk het onderscheid vestigend met het merk van eiseres.”

“Naast de inderdaad aanwezige gelijkenissen is het dominant bestanddeel (merknaam) algeheel verschillend en het komt voor dat de gemiddeld aandachtig consument, bekend met degelijke hapklare snoepjes, dan ook niet in verwarring zal worden gebracht.”

Nestlé haal dan ook geen onrechtmatig voordeel noch doet zij afbreuk aan het onderscheidend karakter en/of de reputatie van het beeldmerk van Masterfoods, nu Nestlé wel quasi hetzelfde product op de markt commercialiseert, waartoe zij volledig gerechtigd is, maar dit op een niet verwarringstichtende noch parasiterende wijze, aangezien de verpakking weliswaar wel bepaalde banale elementen van het merk van Masterfoods gebruikt, maar zich verder op pregnante wijze distantieert van het merk van Masterfoods.

Lees de uitspraak hier.

IEFBE 27

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank van Koophandel te Antwerpen, 5 april 2007, Masterfoods Veghel BV en Masterfoods SA tegen Nestlé Belgilux SA. (met dank aan Tanguy de Haan, NautaDutilh Brussel).

Nestlé’s KitKat balletjesverpakking maakt geen inbreuk op Mars’ Maltesers balletjesmerken. Rood is gebruikelijk voor melkchocoladeproducten, ‘zwevende producten’ zijn ook niet ongebruikelijk en de merken Maltesers en KitKat zijn bekende merken, waardoor er geen verwarringsgevaar is.

Lees de uitspraak hier.

DNTS.JPGGvEA,18 April 2007, gevoegde zaken T-333/04 en  T-334/04. House of Donuts International tegen OHIM / Panrico SA.(nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Opposition proceedings. Applications for Community figurative marks ‘House of donuts’, earlier national word marks ‘DONUT’ and earlier figurative marks ‘donuts’.

(53) Accordingly, account being taken of the degree of familiarity of the Spanish public with the English language, which is generally held to be low, the applicant fails to establish that the assessment undertaken by the Board of Appeal on the basis of the evidence available to it was incorrect, in so far as the word ‘donuts’ in the earlier marks was acknowledged to have a certain distinctiveness. .

(59) It follows from the foregoing that the Board of Appeal was entitled to find that, having regard to the fact that the goods and services at issue are identical, there is a likelihood of confusion on the part of the average Spanish consumer, in terms of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94, between the two Community trade marks applied for, on the one hand, and the earlier marks of Panrico, on the other.

Lees het arrest hier.

IEFBE 26

België is erfolgsort

Rechtbank Eerste Aanleg Gent, 4 april 2007, J. Talpe en N.V. Locinox tegen Fratelli Comunello SPA en Mauriks Import Nederland (A.R. nr.: 03/4146/A)  (met dank aan Gino van Roeyen, Banning)

Octrooirecht. Naar verluidt één van de eerste beslissingen op het gebied van indirecte inbreuk en inbreuk bij wijze van equivalentie. Het vonnis bevat enkele interessante overwegingen over de bevoegdheid van de Gentse rechtbank op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Verordening.

Talpe en Locinox vorderen grensoverschrijdende maatregelen tegen Communello en Mauriks Import terzake van inbreuk op twee Europese octrooien op deursloten.

De Gentse rechtbank besteedt in het kader van de beoordeling van de bevoegdheid op grond van artikel 5(3) EEX-Vo uitgebreid aandacht aan het onderscheid tussen het Handlungsort (de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis) en het Erfolgsort (de plaats waarde schade is ingetreden) en overweegt dat enkel de bevoegdheid van de rechter van het Erfolgsort op grond van artikel 5(3) EEX territoriaal beperkt is. Volgens de rechtbank is België in dit geval alleen aan te merken als Erfolgsort, en niet als Handlungsort. Derhalve bestaat geen extraterritoriale bevoegdheid. De rechtbank neem in haar oordeel mee dat octrooirechten per definitie territoriaal beperkt zijn.

Lees het vonnis hier.

IEFBE 25

Eerst even voor jezelf lezen

In Nederland lijkt het wel eens of het Benelux-Merkenrecht eigenlijk gewoon Nederlands nationaal merkenrecht is. Wellicht dat de toenemende publicatie van Belgische uitspraken daar een beetje verandering in kan brengen.

- Rechtbank van eerste aanleg Mechelen, A.R. 06/281/A, Realis tegen Geysen Cies Advocatenkantoor(met dank aan Axel Naeyaert, Naeyaert, Carsau & De Roeck).

Merkenrecht: Vonnis waarbij het gebruik van het teken REALIS voor een advocatenkantoor werd aangemerkt als een inbreuk.

- Rechtbank van koophandel Brussel, 7 maart 2007, A.R. 01030/2006, Adidas Salomon tegen N.V. Kengi International (met dank aan Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

Merkenrecht. “Zegt voor recht dat verweerster op hoofdeis door het commercialiseren van sportssets voorzien van vier strepen die parallel, symmetrisch en verticaal langs de kanten van het kledingstuk lopen en gescheiden worden door middels van gelijke intervallen inbreuk pleegt op de merkrechten van eiseres op hoofdeis.”