HvJ EU: Inschrijving kleurmerk wanneer herkenningsgraad minstens 70 procent is
HvJ EU 19 juni 2014, IEFbe 879, gevoegde zaken C-217/13 en C-218/13 (Oberbank en Banco Santander) - dossier
Zie prejudicieel verzoek IEF 12772. Kleurmerk. Uitlegging van artikel 3, leden 1 en 3 van merkenrichtlijn. Inschrijving van een kleur („rood”) als merk voor bankdiensten – Aan het onderscheidend vermogen van een merk te stellen eisen. Het Hof van Justitie verklaart voor recht:
1) Artikel 3, leden 1 en 3, van [Merkenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een uitlegging van het nationale recht volgens welke in procedures waarin de vraag aan de orde is of een contourloos kleurmerk door gebruik onderscheidend vermogen heeft verkregen, in ieder geval uit een opinieonderzoek een herkenningsgraad van dit merk van minstens 70 % moet blijken.
2) Wanneer een lidstaat geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 3, lid 3, tweede volzin, van richtlijn 2008/95 geboden mogelijkheid, moet artikel 3, lid 3, eerste volzin, van deze richtlijn aldus worden uitgelegd dat in het kader van een nietigheidsprocedure die betrekking heeft op een merk dat intrinsiek onderscheidend vermogen mist, bij de beoordeling of dit merk door gebruik onderscheidend vermogen heeft verkregen, dient te worden onderzocht of een dergelijk vermogen is verkregen vóór de datum van indiening van de aanvraag tot inschrijving van dit merk. In dit verband is niet van belang dat de houder van het litigieuze merk aanvoert dat dit in ieder geval na de indiening van de inschrijvingsaanvraag, maar vóór de inschrijving ervan door gebruik onderscheidend vermogen heeft verkregen.
3) Wanneer een lidstaat geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 3, lid 3, tweede volzin, van richtlijn 2008/95 geboden mogelijkheid, moet artikel 3, lid 3, eerste volzin, van deze richtlijn aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat het litigieuze merk in het kader van een nietigheidsprocedure nietig wordt verklaard wanneer het intrinsiek onderscheidend vermogen mist en de houder ervan er niet in slaagt om aan te tonen dat dit merk vóór de datum van indiening van de inschrijvingsaanvraag onderscheidend vermogen had verkregen als gevolg van het gebruik dat ervan was gemaakt.
Gestelde vragen:
1. Verzet artikel 3, leden 1 en 3, van de richtlijn zich tegen een uitlegging van het nationale recht, volgens welke in het geval van een abstract kleurmerk (in casu: rood HKS 13) waarop aanspraak wordt gemaakt voor financiële diensten, uit een consumentenenquête een gecorrigeerde inburgeringsgraad van ten minste 70 % moet blijken om ervan te kunnen uitgaan dat het merk als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt onderscheidend vermogen heeft verkregen?
2. Moet artikel 3, lid 3, eerste volzin, van deze richtlijn aldus worden uitgelegd dat het tijdstip van de aanvraag van de inschrijving van het merk – en niet het tijdstip van de inschrijving zelf – eveneens beslissend is indien de merkhouder als verweer tegen een verzoek om nietigverklaring van het merk aanvoert dat het merk in elk geval meer dan drie jaar na de inschrijvingsaanvraag, maar nog vóór de inschrijving zelf, als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt onderscheidend vermogen heeft verkregen?
3. Mocht ook onder de hiervoor genoemde voorwaarden het tijdstip van de inschrijvingsaanvraag doorslaggevend zijn: Moet het merk reeds dan nietig worden verklaard, wanneer niet duidelijk is en niet meer opgehelderd kan worden of het merk op het tijdstip van de inschrijvingsaanvraag als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt onderscheidend vermogen heeft verkregen? Of is voor nietigverklaring vereist dat degene die om nietigverklaring verzoekt, aantoont dat het merk op het tijdstip van de inschrijvingsaanvraag geen onderscheidend vermogen heeft verkregen als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt?
Gemeenschapsmerk. Beroep door de aanvrager van het woordmerk „RIPASSA” voor waren van klasse 33 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing van het BHIM houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die door de houder van het Italiaanse woordmerk „VINO DI RIPASSO” voor waren van klasse 33 is ingesteld. Het beroep is afgewezen.
Uitspraak ingezonden door Pieter Callens,
Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van het beeldmerk dat vijf strepen op een sportschoen weergeeft, voor waren van klasse 25, en strekkende tot vernietiging van beslissing van kamer van beroep van BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot toewijzing van de vordering tot nietigverklaring die tegen dat merk is ingesteld door Künzli SwissSchuh AG. Beroep is afgewezen, het merk is terecht nietig verklaard.
B. Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van de internationale inschrijving, waarin de Europese Unie wordt aangewezen, van het woordmerk „JUNGBORN” voor waren van de klassen 29, 30 en 32, en strekkende tot vernietiging van beslissing Kamer van Beroep BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij dit merk de bescherming van de gemeenschapsmerkregeling gedeeltelijk wordt geweigerd in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „BORN” voor waren van de klassen 29, 30 en 32. Beroep wordt verworpen.
C. Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „METABOL” voor waren en diensten van de klassen 5, 16 en 30 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing van Kamer van Beroep BHIM houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van het nationale woordmerk „METABOL-MG” voor waren van klasse 5 is ingesteld. Beroep wordt verworpen.
Marque communautaire. Un recours en annulation formé par le titulaire de la marque figurative nationale comportant l'élément verbal "Dracula", pour des produits et services des classes 33 et 35, contre la décision R 680/2011-4 de la quatrième chambre de recours de l'Office de l'harmonisation dans le marché intérieur (OHMI), du 6 septembre 2012, rejetant le recours introduit contre la décision de la division d'opposition qui refuse l'opposition introduite par la requérante à l'encontre de la demande d'enregistrement de la marque figurative en couleurs comportant les éléments verbaux "Dracula Bite", pour des produits et services des classes 33, 35 et 39. Les recours sont rejetés.
Marque communautaire. Un recours en annulation formé par le titulaire des marques verbale et figurative, dénomination sociale et nom de domaine nationaux comportant les éléments verbaux "free LA LIBERTÉ N’A PAS DE PRIX", "FREE" et "FREE.FR", pour des produits et services classés dans les classes 9 et 38, contre la décision de la chambre de recours de l'OHMI annulant partiellement la décision de la division d'opposition qui refuse la demande d'enregistrement de la marque verbale "FreeLounge", pour des produits et services classés dans les classes 16, 35 et 41, dans le cadre de l'opposition introduite par la requérante. Le recours est rejeté pour le surplus.
Uitspraak ingezonden door Natalie van der Laan en Anne Voerman,
Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 12 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie:
Beslissing ingezonden door Gert Jan van de Kamp,