DOSSIERS
Alle dossiers

Reclamerecht - Droit de la publicité  

IEFBE 1047

VRM legt VRT boete op voor het niet naleven van regelgeving productplaatsing

VRM 22 september 2014, IEFbe 1047 (VRM t. NV Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie)
Mediarecht. Productplaatsing. De VRM controleerde de uitzending van Hotel M (Eén - donderdag 12 juni 2014). In het programma komt Jean-Marie Pfaff als één van de hoofdgasten aan bod. Op de beide kragen van zijn hemd staat zijn sponsor ('De Coninck Kasseien') duidelijk leesbaar vermeld. Deze merkbenaming komt in totaal voor meer dan 8 minuten in beeld. Ook andere merken worden tijdens de uitzending in beeld gebracht (meer bepaald 'Sapph', 'Riddell' en 'Adidas'). Ook de cd van de groep 'The Common Linnets' wordt audiovisueel vermeld.

De VRM stelt vast dat de kijker niet op passende wijze werd gewezen op de aanwezige productplaatsing, door middel van het voorgeschreven PP-logo. Voor zover er op het einde van het programma al een PP-logo in overeenstemming met de regelgeving zou zijn uitgezonden, dan nog ontbrak het PP-logo aan het begin van het programma.

De VRM besluit VRT een geldboete van 5.000 euro op te leggen. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM enerzijds rekening met de ernst van de inbreuk en de reikwijdte van de omroeporganisatie. Anderzijds wordt ook rekening gehouden met het feit dat het een live-programma betreft.

B. Beoordeling.
10.1. Uit het onderzoek en de beelden blijkt dat de VRT heeft nagelaten een kopie van de omroepsignalen, zoals ze werden uitgezonden, aan de VRM te bezorgen. Hieruit volgt dat de VRT een inbreuk heeft begaan op artikel 234, lid 4, van het Mediadecreet. Het gegeven dat het om een vergissing gaat en de gevraagde kopie alsnog samen met de schriftelijke opmerkingen aan de VRM werd bezorgd, doet hieraan geen afbreuk. Een waarschuwing is daarom in dit geval een gepaste sanctie.

10.2. Uit het onderzoek blijkt dat ‘Hotel M’ een programma is dat commerciële communicatie in de vorm van productplaatsing bevat. Voor zoveel als nodig verwijst de VRM in dit verband naar de beslissing 2012/036 van 17 december 2012.

Uit de beelden blijkt eveneens dat de kijker daar niet op passende wijze op wordt gewezen door middel van het voorgeschreven PP-logo. Voor zover er op het einde van het programma al een PP-logo in overeenstemming met de regelgeving zou zijn uitgezonden, dan nog ontbreekt het PP-logo niet in het minst aan het begin van het programma. De omroeporganisatie betwist deze vaststellingen niet. Hieruit volgt dat de VRT tijdens de uitzending van ‘Hotel M’ op 12 juni 2014 een inbreuk heeft begaan op artikel 100, § 1, 4°, van het Mediadecreet en artikelen 1 tot en met 3 van het besluit van 10 september 2010. Het feit dat de omroeporganisatie het niet eens is met de voorbeelden van productplaatsing en dat het om een vergissing gaat, doet hieraan geen afbreuk.

Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met de ernst van deinbreuk en de reikwijdte van de omroeporganisatie.Een administratieve geldboete van 5.000 euro is in dit geval dan ook een gepaste sanctie.

IEFBE 1046

Waarschuwing voor Eén (Productplaatsing Vlaanderen Vakantieland)

VRM 13 oktober 2014, IEFbe 1046 (Productplaatsing Vlaanderen Vakantieland)
Mediarecht. Productplaatsing. De VRM controleerde de uitzendingen van verschillende televisieomroeporganisaties (19 juni 2014, 17u-23u), waaronder Eén. Op die datum werd een etappe van de Ronde van Zwitserland (wielrennen) uitgezonden. Omdat de etappe minder lang duurde dan voorzien werd het programmaschema aangevuld met de uitzending van 'Vlaanderen Vakantieland'. De uitzending van Vlaanderen Vakantieland bevatte productplaatsing. Echter werd de kijker niet gewezen op de aanwezig productplaatsing (door het tonen van het PP-logo). De VRM besluit Eén te waarschuwen voor deze overtreding op het Mediadecreet. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met het gegeven dat de opvulling van het programmaschema met het bewuste programma pas op het ogenblik zelf kon gebeuren, dat het om een eerste inbreuk gaat op de toepassing van het PP-logo in dergelijke omstandigheden en dat de VRT bereid is om in dergelijke gevallen voortaan het PP-logo te tonen.

10.1. In het door de VRT bezorgde programmaschema van 19 juni 2014 staat tussen het programma ‘Sporza : Ronde van Zwitserland’ en het programma ‘Buren’ een uitzending onder de naam ‘onderbreking’. De eigenlijke opvulling ervan gebeurt ad hoc. Uit onderzoek van het beeldmateriaal blijkt dat een omroepster die onderbreking off screen aankondigt als ‘Vlaanderen Vakantieland’. Terwijl op het scherm de woorden ‘één – STRAKS – BUREN’ verschijnen, zegt de omroepster off screen: “ De renners zijn een beetje vroeger binnen dan verwacht maar de buren zijn nog niet klaar voor ons. Geen nood, wij gaan op stap met Vlaanderen Vakantieland.” Na de tune van ‘één’ begint de uitzending
met de herkenbare, zij het verkorte, tune van het programma‘Vlaanderen Vakantieland’. Door die aankondiging wordt de uitzending als een afzonderlijk element in het door de omroeporganisatie opgesteld schema als het programma ‘Vlaanderen Vakantieland’ opgenomen waardoor voldaan is aan de decretale definitie van ‘programma’.

Uit het onderzoek en de beelden blijkt dat de uitzending van ‘Vlaanderen Vakantieland’ op 19 juni 2014 een programma is dat commerciële communicatie in de vorm van productplaatsing bevat. Uit die beelden blijkt ook dat de kijker daar niet op passende wijze op wordt gewezen door middel van het voorgeschreven PP-logo. Het feit dat de omroeporganisatie slechts een deel van een reeds eerder uitgezonden programma heruitzendt, ontslaat een omroeporganisatie niet van deze verplichting.

Hieruit volgt dat de VRT tijdens de uitzending van ‘Vlaanderen Vakantieland’ op 19 juni 2014 een inbreuk heeft begaan op artikel 100, § 1, 4°, van het Mediadecreet en artikelen 1 tot en met 3 van het besluit van 10 september 2010.

10.2. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met het gegeven dat de opvulling van de onderbreking met het bewuste programma pas op dat ogenblik zelf kon gebeuren, dat het om een eerste inbreuk gaat op de toepassing van het PP-logo in dergelijke omstandigheden en dat de VRT zich bereid heeft verklaard in zulke gevallen voortaan het PP-logo te tonen. Een waarschuwing is daarom in dit geval een gepaste sanctie.

IEFBE 994

Prejudiciële vragen over moeten voldoen aan cosmeticarichtlijn als het op verpakking staat

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 4 juni 2014, IEFbe 994, zaak C-321/14 (Colena)
Verpakking. Reclamerecht. Verzoekster, een in Zwitserland gevestigde onderneming, verkoopt gekleurde contactlenzen zonder sterkte. Op de verpakking van deze producten is vermeld: “cosmetisch oogaccessoire waarvoor de Europese cosmeticarichtlijn geldt”. Het Landgericht Krefeld heeft in eerdere civiele zaken beslist dat het hier niet om medische hulpmiddelen in de zin van Vo. 1223/2009 gaat. In die zaken heeft het Oberlandesgericht Düsseldorf deze beslissing overgenomen, maar heeft tevens geoordeeld dat de verordening wel moet worden toegepast wegens het bovenvermelde op de verpakking van de lenzen. Door die vermelding wordt namelijk bij de consument de indruk gewekt dat het daadwerkelijk om een product in de zin van de Vo. gaat. Het Landgericht heeft in eerdere zaken geweigerd om de gevraagde voorlopige maatregel op te leggen, maar het Oberlandesgericht heeft alsnog bevolen het product in deze vorm niet langer in het economisch verkeer te brengen. Verzoekster is bij verzoekschrift van 30 januari 2014 tegen deze maatregel in verzet gekomen zodat de zaak weer voorligt bij het Landgericht.

De verwijzende Duitse rechter (Landgericht Krefeld) is het niet eens met de uitleg van de regelgeving door het Oberlandesgericht. Omdat moet worden uitgegaan van de autonome uitleg van de Vo., waarin niets is aangegeven omtrent de gevolgen van een onjuiste vermelding op de verpakking van een product, legt hij het HvJEU de volgende vraag voor:

“Moet verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten aldus worden uitgelegd dat een product dat niet onder deze verordening valt, moet voldoen aan de vereisten daarvan om de enkele reden dat op de buitenverpakking wordt vermeld dat het gaat om een „cosmetisch oogaccessoire waarvoor de Europese cosmeticarichtlijn geldt”?

IEFBE 993

Prejudiciële vragen over zendtijd sponsorlogo's bij opgedeeld beeldscherm en zwarte seconden

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 27 juni 2014, IEFbe 993, zaak C-314/14 (Sanoma en Nelonen Media)
Mediarecht. De Finse Telecomtoezichthouder (verweerster) heeft verzoekster berispt wegens overtreding van de voorschriften inzake maximaal toegestane reclamezendtijd. Het geschil gaat over de zendtijd voor het tonen van sponsorlogo’s. Verzoekster maakt gebruik van de techniek van het opgedeelde beeldscherm waarop tijdens programma-aftiteling ook reclameleaders worden getoond hetgeen volgens verweerster niet de juiste plaats is. Daarnaast moeten volgens verweerster ook de ‘zwarte seconden’ tussen de reclamespots en die tussen voorafgaand programma en reclame worden meegeteld.

Verzoekster zou dan ook de toegestane reclamezendtijd met 7 seconden per uitzenduur overtreden (toegestaan is 12 minuten per uitzenduur). Verzoekster vraagt de bestuursrechter om vernietiging van het besluit maar dat wordt afgewezen. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter. Verzoekster stelt dat het in de branche gebruikelijk is dat sponsorlogo’s ook op andere tijdstippen worden uitgezonden dan aan het begin of aan het einde van een gesponsorde uitzending of in het kader van een reclameonderbreking tijdens het programma. Daarom mag het sponsorlogo niet als reclamezendtijd worden meegerekend. Dit is onder meer ook de praktijk in Nederland. De door haar gehanteerde split-screen-techniek voldoet aan de wettelijke eisen (scheiding reclame van andere programma’s). Aan reclameleaders worden geen andere eisen gesteld dan dat het om een akoestisch of optisch middel moet gaan. De ‘zwarte seconden’ zijn geen zendtijd in de zin van RL 2010/13 en worden ook buiten Finland volgens haar niet als zodanig meegerekend. Verweerster bestrijdt dit. In ‘zwarte seconden’ kan geen programma worden uitgezonden zodat deze tot de reclametijd moeten worden gerekend. Ook in Zweden, Noorwegen en IJsland worden de „zwarte seconden” tot de reclamezendtijd gerekend. In Duitsland, Nederland, België, Litouwen en Roemenië wordt voor zover haar bekend geen gebruik van „zwarte seconden” gemaakt.

De verwijzende Finse bestuursrechter besluit het HvJ EU vragen te stellen aangezien het hem niet bekend is of het Hof al eerder een standpunt heeft ingenomen over de vraag naar het gebruik van een opgedeeld beeldscherm als reclameleader. Ook voor het al dan niet meerekenen van ‘zwarte seconden’ heeft hij nadere uitleg nodig van RL 2010/13. Hij formuleert de volgende vragen:

1. Moet artikel 19, lid 1, van richtlijn 2010/13/EU in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat dit zich ertegen dat de nationale wettelijke bepalingen zo worden uitgelegd dat de opdeling van het beeldscherm niet wordt aangemerkt als reclameleader die zorgt voor een scheiding tussen het audiovisuele programma en de televisiereclame, daarbij in aanmerking nemend dat een deel van het beeld is voorbehouden voor de programma-aftiteling en een ander deel voor de voorbeschouwing van de daaropvolgende uitzendingen op het kanaal van een omroep door middel van een programmaoverzicht, terwijl noch in het gedeelde beeldscherm nog daarna een akoestisch of optisch middel wordt uitgezonden dat uitdrukkelijk het begin van een reclame-onderbreking markeert?

2. In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet artikel 23, lid 2, van deze richtlijn dan in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat sponsorlogo’s die in het kader van andere gesponsorde programma’s worden uitgezonden, worden aangemerkt als „reclamespot” in de zin van artikel 23, lid 1, van de richtlijn, die voor de maximaal toegelaten reclamezendtijd moet worden meegerekend?

3. In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet het begrip „reclamespot” in artikel 23, lid 1, van deze richtlijn in samenhang met het zinsdeel „mag het aandeel [...] per klokuur niet meer dan 20 % bedragen” ter omschrijving van de maximaal toegelaten reclamezendtijd, in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat de „zwarte seconden” tussen afzonderlijke reclamespots en aan het einde van een reclame-onderbreking tot de reclamezendtijd worden gerekend?

IEFBE 919

Beslissingen JEP tweede trimester 2014

Een alfabetisch trimesteroverzicht van de beslissingen van de JEP. De Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame is het zelfdisciplinair orgaan van de reclamesector in België. Alle beslissingen worden opgenomen, de beslissingen met een opmerking krijgen een korte weergave met afbeelding.

123autoservice COLRUYT FORD MOTOR
RESIDENCE CHRISTALAIN TELENET VOO

1,2,3 AUTOSERVICE (2014-06-27) - aanbeveling - De boodschap van de TV-spot, namelijk “Een 1,2,3 AutoService garage opstarten, da’s eigenlijk heel eenvoudig. Je neemt de garage van een groot automerk en je haalt er al het overbodige uit”, wordt geïllustreerd door mannen die achtereenvolgens een tapijt, lampen, een bokaal met een vis en vervolgens een jonge vrouw op een bureaustoel die bezig is met haar nagels te vijlen uit een garage halen. Aan het eind van de spot duwt een man de stoel voort waarop de vrouw nog steeds haar nagels zit te vijlen en laat haar achter op een brug. De klacht is dat een vrouw op deze manier wordt gelijkgesteld aan een voorwerp.

De Jury is enerzijds van mening dat de spot op deze manier een vrouw gelijkstelt aan een ding, dat men zelfs kan achterlaten aan de kant van de weg. De Jury is anderzijds van mening dat de spot het stereotype van de secretaresse die niets doet en haar tijd doorbrengt met het vijlen van haar nagels oproept. De Jury is van oordeel dat de spot op deze manier een stereotype bestendigt dat devaloriserend en denigrerend is voor vrouwen en voor het beroep van secretaresse.
AB INBEV (2014-05-06) - geen opmerking - advertentie is niet van aard om vrouwen te denigreren en niet seksistisch. Daarnaast draagt deze ook geen stereotypen uit die ingaan tegen de evolutie van de maatschappij. 
BACARDI-MARTINI (2014-04-23) - Jury onbevoegd - de klacht heeft betrekking op een artikel over Bacardi en Bacardi rum in het tijdschrift MagNed. Het artikel bevat slechts redactionele inhoud. Het artikel betreft geen alcoholreclame. De jury verklaart zich onbevoegd voor het dossier.
BASIC-FIT (2014-04-03)  - geen opmerkingen - TV-spot waarin een vrouwelijke coach een man en vrouw ontvangt in een fitnessclub. De Jury oordeelt dat de vrouw in deze reclame niet negatief wordt voorgesteld, dit is evenmin het geval wat mensen met overgewicht betreft. De spot is niet van aard om een bepaalde groep van personen te kleineren en niet in strijd met JEP-regels inzake de afbeelding van de mens.
BIVV (2014-04-23)  - geen opmerkingen - De Jury is van oordeel dat er een rechtstreeks verband is tussen de affiches en het audiovisuele materiaal en het nagestreefde doel, namelijk chauffeurs wijzen op de risico's van te snel rijden enerzijds en de gevolgen voor hun naasten in geval van een dodelijk ongeval anderzijds. Het is verdedigbaar om op deze manier beroep te doen op de emotie.
C&A (2014-04-23)  - geen opmerkingen - radiospot in kwestie beoogt uitdrukking te geven aan het zich goed in zijn vel voelen met de juiste kleding. De Jury is derhalve van oordeel dat de spot niet van aard is om een bepaalde groep personen te kleineren en niet in strijd met de JEP-regels inzake de afbeelding van de mens.
COLRUYT (2014-05-22) - aanbeveling - Het gaat om een reclame per mail om een communielijst aan te leggen bij Dreamland met een aantal promoties. De klacht heeft betrekking op het feit dat de beperking van de geldigheidsduur van de promotie met betrekking tot de huur van een springkasteel onvoldoende duidelijk was voor de consument.

De Jury is derhalve van oordeel dat deze reclame van aard is om de gemiddelde consument te kunnen misleiden op het vlak van de geldigheidsduur van de betrokken promotie, wat strijdig is met de artikels 3 en 5 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel.
DESIGUAL (2014-05-20) - geen opmerkingen -  in de spot wordt een vrouw getoond die een kussen onder haar kleedje steekt zodat ze zwanger lijkt, vervolgens een speld vasthoudt en daarna een strip condooms. De Jury is van oordeel dat de spot niet aanspoort tot gedrag dat schadelijk is voor de gezondheid of de veiligheid en evenmin getuigt van een gebrek aan behoorlijk maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef.
ETHIAS (2014-04-03) - geen opmerkingen - het gaat om een radiocampagne die uit 2 versies bestaat: enerzijds mevrouw die belt voor haar beschadigde schoenen en anderzijds meneer die belt voor zijn geëlektrocuteerde televisie. De spots zijn gezien hun overdreven karakter niet van aard om letterlijk begrepen te worden en de opgeroepen situaties als zodanig zullen begrepen worden door de gemiddelde consument.
FIAT (2014-05-20) - geen opmerkingen - Affiche die het voertuig in kwestie geparkeerd toont op rotsblokken voor een huis, naast de oprit. Het privékarakter van de plaats waar het voertuig geparkeerd staat komt ondubbelzinnig naar voren, conform artikel 4 van de Febiac-code dat de reclame onder bepaalde voorwaarden toestaat om een plaats, die duidelijk niet tot het wegennet behoort, af te beelden om eigenschappen van een voertuig voor te stellen. 
FORD MOTOR BELGIUM (2014-06-27) - advies van voorbehoud - Het gaat om een radiospot voor de Active Park Assist technologie van Ford, waardoor de auto zichzelf parkeert. De vrouw in deze spot wordt voorgesteld als onnozel aangezien ze de kluts kwijtraakt voor niets en niet op de hoogte is van deze optie van de wagen.  De klager is van mening dat het mogelijk is om deze functie te benadrukken zonder een stupide vrouw te gebruiken.

De Jury is evenwel van oordeel dat het in casu van slechte smaak getuigt om een dergelijke cliché – humoristisch uitvergroot of niet – inzake geslacht op deze manier in te zetten in een commerciële communicatie. Op basis hiervan en gelet op het feit dat een dergelijke vorm van communicatie negatieve reacties kan veroorzaken bij het publiek, heeft de Jury dan ook gemeend een advies van voorbehoud te moeten formuleren overeenkomstig artikel 2 van haar reglement en doet zij een beroep op de verantwoordelijkheid van de adverteerder.
LIEFMANS (2014-05-13) - geen opmerkingen - Het gaat om een reclame voor Liefmans bier. Het feit dat de spot net voor een reclame voor een Ketnet cd uitgezonden wordt leidt er niet toe dat de spot gericht is op minderjarigen.
LUST (2014-05-20) - geen opmerkingen - In de advertentie wordt reclame gemaakt voor pikante pakketjes en geschenkdozen als cadeau voor moederdag.  De Jury is van oordeel dat de advertentie niet gericht is tot kinderen maar tot echtgenoten die een geschenk willen geven ter gelegenheid van moederdag. De reclame bevat eveneens geen visuele of tekstuele elementen die strijdig zouden zijn met de geldende fatsoensnormen of die het risico zouden lopen om morele schade toe te brengen aan kinderen.
MEDIA MARKT (2014-05-06) - geen opmerkingen - De spot toont de ochtend na een feestje. Men ziet de rugzijde van een vrouw in slip die een jongeman verrast die in zijn tablet verdiept is en ze neemt de tablet van hem af om haar borsten te verbergen. De spot tast de waardigheid van de vrouw niet aan en doet geen afbreuk aan de geldende fatsoensnormen. Tevens is de spot niet van aard is om door de gemiddelde consument als seksistisch of denigrerend voor vrouwen ervaren te worden.
MERCEDES-BENZ (2014-04-23) - geen opmerkingen - De TV-spot toont volgens klager het voertuig waarvoor reclame wordt gemaakt, waarin volgens hem geen enkele passagier een veiligheidsgordel draagt. Dit is echter onjuist, omdat inzittenden wel degelijk hun gordel dragen.
NUTRICIA (2014-05-27) - geen opmerkingen - Een spot waarin een baby wordt getoond die zich in een danspose vasthoudt aan een wiegje met op de achtergrond een ballerina en een baby aan een telraam met op de achtergrond een mathematicus is niet seksistisch en evenmin denigrerend voor de vrouw. Deze spot suggereert slechts mogelijkheden vertrekkend vanuit een gebaar van de baby of van een element uit zijn omgeving.
PIZZA BELGIUM (2014-04-30) - geen opmerkingen - De spot waarin een nieuw product wordt gepresenteerd bevat geen aansporingen om overdreven porties te consumeren of om het product regelmatig te consumeren en evenmin elementen die kinderen of ouders ertoe zouden aanzetten om er slechte eetgewoonten op na te houden.
RESIDENCE CHRISTALAIN (2014-05-21) - aanbeveling - De radiospot vermeldt de verschillende karakteristieken van het rusthuis en, onder andere, “une section spéciale pour Alzheimer et déments”. De Jury is van mening dat men, door de termen “Alzheimer et déments” te gebruiken, verwijst naar personen en niet naar de ziekte in kwestie en dat de personen aldus herleid worden tot hun ziekte.

De Jury is van oordeel dat de gebruikte formulering het risico loopt geïnterpreteerd te worden als een gebrek aan respect voor de menselijke persoon en dat de spot aldus van aard is om de menselijke waardigheid aan te tasten, wat in strijd is met artikel 4, alinea 1 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel. Gelet op het voorgaande heeft de Jury de adverteerder verzocht om de formulering « une section spéciale pour Alzheimer et déments » in de reclame te wijzigen en bij gebreke hieraan de reclame niet meer te verspreiden. 
SANOMA MAGAZINES (2014-05-13) - geen opmerkingen - De radiospot kondigt een mini-vibrator aan bij een nummer van het magazine waarvan één van de bijdragen gewijd is aan het orgasme. De spot is niet in strijd met de geldende fatsoensnormen en tast de waardigheid van de vrouw niet aan. De reclame is eveneens niet van aard om morele schade te berokkenen aan kinderen of adolescenten.
TELENET (2014-06-10)  - aanbeveling - Reclame voor Whoppa op de website: “6 maanden lang € 8,35 korting”; “Voor nieuwe all-in Telenet-klanten”. Klager beschikte over een tweedehandse Telenet-digicorder en wenste een Whoppa-abonnement aan te gaan op basis van de op de website aangekondigde promotie. De klager bleek evenwel geen aanspraak te kunnen maken op de 6 maanden lang €8,35 korting of op de €20 online korting. Door de klantendienst werd aan hem meegedeeld dat de promotie veronderstelt dat één van de vereiste drie nieuwe diensten digitale TV met inbegrip van de huur van een HD digicorder is.

De Jury is van oordeel dat de marketingcommunicatie door toedoen van deze ambiguïteit van aard is om de gemiddelde consument te kunnen misleiden op het vlak van de draagwijdte van de betrokken promotie, wat strijdig is met artikel 5 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel.
THINK MEDIA OUTDOOR (2014-04-23) - geen opmerkingen - Gelet op het overdreven karakter van het affiche met daarop de tekst “Assez de talent pour vendre ta mère?” en een afbeelding van een lachende oudere vrouw met een zonnebril die het duivelsteken maakt, is deze niet van aard om letterlijk te worden begrepen. De reclame is niet denigrerend voor een bepaalde groep van personen en tast evenmin de menselijke waardigheid aan.
TOURING (2014-06-03) - geen opmerkingen - De spot gebruikt geluidselementen om de verschillende bestanddelen van de spot te illustreren (een toeter voor een auto, gegiechel voor een meisje en de uitdrukking ‘meisjes zijn stom’ voor een jongen). De uitdrukking in kwestie in deze context is een humoristische verwijzing die door de gemiddelde consument niet letterlijk zal worden opgevat en die niet riskeert om kinderen aan te zetten tot het overnemen van negatief gedrag.
VOLVO (2014-04-23) - geen opmerkingen - De radiospot in kwestie waarin in de Franse versie onder meer wordt vermeld: “tant qu’on ne pourra pas passer au travers des conducteurs fantômes et tant que les femmes aimeront se faire belles dans le rétroviseur”.  In deze spot worden verschillende situaties naast elkaar voorgesteld en vrouwen worden niet op gelijke voet gezet met spookrijders. De Jury is eveneens van mening dat de vrouw in deze reclame niet negatief wordt voorgesteld.
VOO (2014-04-03) - aanbeveling - In de radiospot is een kind verontwaardigd wanneer zijn vader voorstelt om boeken te kopen. De Jury is van oordeel dat de reclame aldus het lezen denigreert en een positieve levensstijl ondermijnt, wat strijdig is met artikels 12 en 18 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel. De Jury is eveneens van oordeel dat de reclame getuigt van een gebrek aan sociale verantwoordelijkheid.
VOO (2014-04-23) - geen opmerkingen - De spot toont een adolescent die verschillende listen bedenkt om zijn moeder te overtuigen om over te stappen naar een snellere internetverbinding. Deze reclame brengt het ouderlijk gezag niet in diskrediet en een positief gedrag, levensstijl of houding wordt niet ondermijnt.

IEFBE 972

2BE gewaarschuwd voor het uitzenden van een niet-conforme sponsorboodschap

VRM Algemene Kamer 14 juli 2014, IEFbe 972, dossier nr. 2014/150 (VRM tegen NV Medialaan)
De VRM onderzocht de uitzending (14 mei 2014) van een sponsorboodschap (voor 'Flexium Gel' ) op 2BE. Deze blijkt promotionele elementen te bevatten die zowel visueel als auditief aanzetten tot consumptie door het aanprijzen van 'Flexium Gel' als een snelle en efficiënte behandeling van spier- en gewrichtspijn. Het doel van de desbetreffende sponsorboodschap gaat volgens de VRM verder dan het winnen van naamsbekendheid door het louter vermelden van een slagzin of slogan. 2BE wordt gewaarschuwd voor deze overtreding op het Mediadecreet.

10.1. Sedert de inwerkingtreding van het decreet van 2 februari 2007 houdende wijziging van sommige bepalingen van titel III en titel IV van het Mediadecreet, dat de basis is voor de huidige definitie van sponsoring, moet een sponsorvermelding beperkt blijven tot een vermelding van de sponsor(s), zo blijkt uit de memorie van toelichting: “Hoewel [door het wegvallen van de tijdslimieten en het verbod op andere sponsorbepalingen] ruime mogelijkheden ontstaan voor het invoegen van sponsorboodschappen, zijn deze toch niet onbeperkt (…) Bovendien moet het onderscheid duidelijk blijven tussen sponsorvermeldingen en reclamespots. Het is de bedoeling dat sponsorboodschappen beperkt blijven tot een vermelding, en dat dit geen audiovisuele reclamespots worden.” (Parl. St., Vl. Parl., 2006-2007, nr. 1021/1, 7).

Het onderscheid tussen een sponsorvermelding en een reclameboodschap, zoals gezien door de decreetgever, wordt in de parlementaire voorbereiding als volgt verduidelijkt : “Verder is het vanzelfsprekend dat een sponsorvermelding moet voldoen aan artikel 2, 16°, van de mediadecreten, waarin het beoogde doel en de andere elementen van sponsoring worden omschreven. Het onderscheidende criterium is dan ook de boodschap, en niet de vorm, van de sponsorvermelding. Zo kan een sponsorvermelding, in tegenstelling tot een reclameboodschap, geenszins aanzetten tot consumptie. Een louter imago-ondersteunende slogan of baseline van de sponsor voldoet aan artikel 2, 16°, omdat deze niet aanzet tot consumptie.” (Parl. St., Vl. Parl., 2006-2007, nr. 1218/4, 3).

In voorliggende zaak gaat het niet om een louter imago-ondersteunende boodschap van de sponsor in kwestie. De sponsorvermelding bevat specifieke promotionele elementen die aanzetten tot consumptie, zoals blijkt uit het beeld van een brandweerman met pijnlijke rug, die een tube ‘Flexium Gel’ krijgt overhandigd en de bijhorende auditieve boodschap ‘Flexium Gel dringt de huid op enkele seconden binnen en werkt in op de kern van de pijn om deze efficiënt te bestrijden. Flexium Gel, eerste hulp bij spier- en gewrichtspijn.’ Daardoor is niet voldaan aan de bepalingen van artikel 2, 41°, van het Mediadecreet.

Wat de verwijzing van de omroeporganisatie naar artikel 92, 2°, van het Mediadecreet en de toevoeging van het woord ‘rechtstreeks’ betreft, wordt erop gewezen dat deze bepaling betrekking heeft op de gesponsorde programma’s en niet op de sponsorvermelding als dusdanig.

10.2. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM er rekening mee dat in de betrokken uurschijf de uurlimiet voor reclame – de duur van de sponsorvermelding meegeteld – niet werd overschreden en dat in de afgelopen jaren ten aanzien van Medialaan geen gelijkaardige inbreuk op het Mediadecreet werd vastgesteld. Daarom is een waarschuwing in dit geval een gepaste sanctie.
IEFBE 971

Boetes voor het te vaak snel onderbreken van telewinkelprogramma's en het niet herkenbaar maken van publi-reportages

VRM Algemene Kamer 14 juli 2014, IEFbe 971, dossier nr. 2014/149A (VRM tegen NV Medialaan)
De VRM controleerde de uitzendingen van verschillende televisieomroeporganisaties (13 mei 2014, 17u - 23u), waaronder JIM. De VRM stelt vast dat het telewinkelprogramma 'JIM Request Live' vijf maal wordt onderbroken na minder dan vijftien minuten. Het Mediadecreet bepaalt echter dat telewinkelprogramma's zonder onderbreking minimaal vijftien minuten in beslag moeten nemen. Ook worden twee publi-reportages uitgezonden ('Godzilla Preview' en 'The Big Splash 2014') die niet duidelijk als dusdanig herkenbaar zijn gemaakt. De VRM legt JIM hiervoor een boete van 2.500 euro op.

10.1. Telewinkelprogramma
In het programma ‘JIM Request Life’, zoals tijdens de onderzochte periode uitgezonden, worden door de kijkers aangevraagde muziekclips getoond. Een presentatrice/VJ praat de clips aan elkaar en voert gesprekken met kijkers. Tijdens de hele duur van het programma loopt in een balk onderaan het scherm volgende tekst: “Welkom bij JIM REQUEST LIVE! Chat mee met de VJ’s. SMS CHAT + je boodschap naar 6611 € 0,75 per o/v bericht. Maak je eigen NICK aan SMS: NICK + je naam naar 6611 €0,75 v/o bericht. Vraag je favoriete clip aan! SMS CLIP gevolgd door je clip naar 6611 € 0,75 v/o bericht. Of bel voor je favoriete clip, bel naar 070/222546 € 0,30 per minuut.” In een andere banner daar vlak boven worden doorlopend chatberichten getoond die vaak geen verband houden met de inhoud van het programma. Ook verschijnen af en toe statische pancartes in beeld met de oproep om te bellen, sms’en of ‘skypen’ en deel te nemen aan wedstrijden, vragen op te lossen of clips aan te vragen.

Waar Medialaan in haar verweer betwist dat het voorliggende programma ‘JIM Request Live’ een telewinkelprogramma is, verwijst zij in de eerste plaats naar rechtspraak van Hof van Justitie van de Europese Unie. Het arrest van het Hof van Justitie van 18 oktober 2007 1 , waar Medialaan vermoedelijk naar verwijst, werd echter gewezen in een specifieke zaak, namelijk als antwoord op een prejudiciële vraag over de zogenaamde belspelletjes. Het Hof beantwoordde de vraag onder welke voorwaarden dergelijke spelletjes als telewinkelen of als televisiereclame kunnen worden beschouwd.2 Het arrest heeft dus specifiek betrekking op belspelletjes en legt geen voorwaarden voor telewinkelen in het algemeen op. Gelet op de aard en inhoud van ‘JIM Request Live’, zoals hiervoor beschreven, is dit arrest derhalve niet dienstig voor de beoordeling van voorliggende zaak.3

Bij de beoordeling of ‘JIM Request Live’ als een telewinkelprogramma moet worden beschouwd, stelt de algemene kamer van de VRM vast dat Medialaan het programma zelf als dusdanig heeft aangeduid. Medialaan voert in haar verweer aan dat zij dit slechts doet om zich te conformeren aan de beslissingen van de VRM betreffende gelijkaardige programma’s en met name beslissing nr. 2013/025 van 28 oktober 2013 van de VRM die het programma ‘JIM Request Live’ behandelt. Gelet op de bijkomende en bijzondere aandacht voor de wisselwerking tussen de kijkers en de redactionele inhoud, meent Medialaan dat het programma opnieuw moet worden beoordeeld en er geen (of minstens niet langer) sprake is van een telewinkelprogramma.

Het element interactiviteit of de wisselwerking tussen de kijker en de redactionele inhoud van het programma wordt in de beslissingen van de algemene kamer in overweging genomen om vast te stellen of er al dan niet sprake is van een telewinkelprogramma.4 In voorliggend geval stelt de
algemene kamer vast dat, ondanks het grotendeels interactieve karakter van ‘JIM Request Live’, voornamelijk wat de keuze van de uitgezonden clips betreft, het programma ook een loutere chatfunctie bevat, waarbij berichten worden uitgewisseld die geen verband houden met het programma en waarbij elke wisselwerking met het programma ontbreekt.

De uitzending van een banner waarin de mogelijkheid wordt aangeboden om tegen betaling gepersonaliseerde commentaar op het beeldscherm te laten verschijnen, wordt door de algemene kamer beschouwd als telewinkelen, zoals gedefinieerd in artikel 2, 45°, van het Mediadecreet. De onderste banner nodigt onder meer uit om deel te nemen aan de sms-chat met de vermelding van het tarief (€ 0,75). In het merendeel van de boodschappen gaat de presentatrice niet in op de commentaren en ontbreekt in dit geval elke wisselwerking tussen de kijkers en de redactionele inhoud. Het gaat dan louter om de verkoop van schermruimte. Hieruit volgt dat alle elementen van de definitie van telewinkelen aanwezig zijn bij het aanbieden van deze dienst tegen betaling.5

De vaststelling dat de chatfunctie gedurende de volledige duur van het programma in beeld blijft, volstaat om te besluiten dat de telewinkelaanbiedingen een groot deel van het programma uitmaken, waardoor het hele programma ‘JIM Request Live’ als een telewinkelprogramma wordt gekwalificeerd.

Overeenkomstig artikel 82, § 1, van het Mediadecreet kunnen lineaire televisieomroeporganisaties, zoals Medialaan, telewinkelprogramma’s uitzenden mits naleving van bepaalde voorwaarden, onder meer met betrekking tot de onderbreking van dergelijke programma’s.

Aangezien Medialaan tijdens de onderzochte periode ‘JIM Request Live’ vijf maal heeft onderbroken na minder dan vijftien minuten, heeft zij een inbreuk begaan op artikel 82, § 1, 3°, van het Mediadecreet, dat bepaalt dat telewinkelprogramma’s zonder onderbreking minimaal vijftien minuten in beslag moeten nemen.

10.2. Infomercials
Tijdens de onderzochte periode zijn twee publi-reportages of infomercials uitgezonden: ‘Godzilla Preview’ en ‘The Big Splash 2014’.

Overeenkomstig artikel 81, § 5, van het Mediadecreet mogen private lineaire televisieomroeporganisaties, zoals Medialaan, publi-reportages uitzenden indien ze in overeenstemming zijn met alle bepalingen uit het hoofdstuk ‘Commerciële communicatie en boodschappen van algemeen nut’ uit het Mediadecreet. Dit veronderstelt onder meer dat publi-reportages duidelijk herkenbaar moeten zijn en moeten kunnen worden onderscheiden van redactionele inhoud, zoals bepaald in artikel 79, § 1, van het Mediadecreet.

Medialaan erkent dat het tonen van een PP-logo bij beide publi-reportages, het gebrek aan afscheiding op het einde van ‘Godzilla Preview’ en eventueel ook het verschijnen van het JIM-logo bij de infomercials een inbreuk op artikel 79, § 1, van het Mediadecreet kan vormen.

De algemene kamer is dan ook van oordeel dat de nfomercials ‘Godzilla Preview’ en ‘The Big Splash 2014’, zoals uitgezonden op JIM op 13 mei 2014, omwille van voornoemde elementen niet duidelijk herkenbaar zijn, waardoor artikel 79, § 1, van het Mediadecreet werd geschonden.

10.3. Sancties
Bij het bepalen van de sancties voor de vastgestelde inbreuken houdt de algemene kamer er rekening mee dat Medialaan heeft verklaardmaatregelen te hebben genomen om dergelijke inbreuken in de toekomst te vermijden.

Gelet op de aard en de ernst van de inbreuken is een administratieve geldboete van 2.500 euro voor schending van artikel 82, § 1, 3°, van het Mediadecreet en een waarschuwing voor schending van artikel 79, § 1, van het Mediadecreet een gepaste sanctie.
IEFBE 967

Boete voor het niet duidelijk herkenbaar maken van telewinkelen

VRM Algemene Kamer 23 juni 2014, IEFbe 967, dossiernr. 2014/147 (VRM tegen NV Medialaan)
De VRM controleerde de uitzendingen van 2BE (16 mei 2014). Tijdens de nachtuitzendingen (15 op 16 mei 2014) start omstreeks 01u30 het programma 'Circus live'. De uitzending bestaat uit de weergave van een reeks opeenvolgende kansspelen (roulette) waaraan kan worden deelgenomen via de website circus.be. Tijdens de hele uitzending wordt de kijker auditief en visueel uitgenodigd en aangespoord om deel te nemen aan het roulettespel, waarvan het spelverloop wordt getoond. Het programma 'Circus live' wordt echter uitgezonden zonder dat de kijker op een duidelijke manier wordt geïnformeerd over de vorm van commerciële communicatie die hier wordt aangeboden. Volgens de VRM moet de uitzending als telewinkelen worden gecatalogeerd. De VRM besluit 2BE een boete van 5.000 euro op te leggen.

Beoordeling
10.1. De algemene kamer van de VRM heeft op grond van artikel 218, § 2, van het Mediadecreet onder meer “de beteugeling van de inbreuken op de bepalingen van dit decreet” tot taak. Naar luid van artikel 52 van het
mediadecreet mogen de aanbieders van omroepdiensten “geen commerciële communicatie uitzenden die in strijd is met de wettelijke bepalingen”.

Aangezien tot op heden geen beslissing van de Kansspelcommissie voorligt waarbij wordt vastgesteld dat door het uitzenden van het betrokken programma enige bepaling van de kansspelwet of van zijn uitvoeringsbesluiten wordt geschonden, is de algemene kamer VRM van oordeel dat de vereiste feitelijke en juridische grondslag vooralsnog niet aanwezig is om tot een inbreuk op artikel 52 van het Mediadecreet te besluiten.

10.2. Uit de beelden en het onderzoek blijkt dat het betrokken programma ‘Circus live’ tijdens de gehele duur van 3 uur en 35 minuten op geen enkele wijze visueel en/of akoestisch als telewinkelen herkenbaar wordt gemaakt. Ook al is dit te wijten aan een vergissing in hoofde van de omroeporganisatie en daargelaten de vraag of het herkenbaar maken van het telewinkelprogramma intussen beantwoordt aan de voorschriften van
het Mediadecreet, dit doet geen afbreuk aan de gedane vaststellingen tijdens de onderzochte periode.

De algemene kamer stelt dan ook een inbreuk vast op de bepalingen van de artikelen 79, § 1, en 82, § 1, 1°, van het Mediadecreet.

Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met de duur van het programma en een eerdere inbreuk wegens het onduidelijk herkenbaar maken van telewinkelen (beslissing 2013/025 d.d. 28 oktober 2013). Daarom is een administratieve geldboete van 5000 euro in dit geval dan ook een gepaste sanctie.
IEFBE 928

Boete Stories TV wegens uitzenden commerciële communicatie

VRM Algemene Kamer 16 juni 2014, IEFbe 928, dossiernr. 2014/143 (VRM tegen Vlamex)
Mediarecht. Productplaatsing. De onderzoekscel van de VRM heeft de uitzendingen van het omroepprogramma Stories TV van NV Vlamex onderzocht. Hierbij heeft zij vastgesteld dat verschillende publireportages niet duidelijk herkenbaar gemaakt werden en dat verschillende programma's productplaatsing bevatten zonder dat dit werd aangeduid, zoals het Mediadecreet voorschrijft. De VRM beslist dat Vlamex een inbreuk heeft begaan. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met het feit dat Stories TV reeds eerder voor gelijkaardige inbreuken werd gesanctioneerd en legt een geldboete van 2.000 euro op.

B. Beoordeling.
 
9.1. Uit het onderzoek en de beelden blijkt dat binnen het kader van het programma ‘Mijn huis mooi huis’ een aantal publi-reportages werden uitgezonden.

Er werd vastgesteld dat de ‘publi-reportage’-vermelding hierbij onduidelijk was, waardoor de publi-reportage voor de kijker niet duidelijk herkenbaar was.
 
Hieruit volgt dat Vlamex tijdens de onderzochte periode een inbreuk heeft begaan op artikel 79, § 1, eerste lid, van het Mediadecreet.

9.2. Uit het onderzoek en de beelden blijkt dat bij de programma’s ‘De Ondernemers’, ‘Vlaanderen Actueel’, ‘Sport 40’ en ‘Mijn Huis Mooi Huis’ de aanwezigheid van productplaatsing werd aangegeven door het tonen van een PP-logo.
 
Het PP-logo werd hierbij op onduidelijke wijze vertoond, waardoor de kijker niet duidelijk werd gewezen op de aanwezigheid van productplaatsing in de betrokken programma’s.


Er werd tevens vastgesteld dat werd aangegeven dat het programma 'Vlaanderen Actueel' productplaatsing bevat door het tonen van een PP-logo bij het begin van het programma. Het logo werd evenwel niet getoond bij het einde van het programma.

Uit bovengenoemde vaststellingen volgt dat Vlamex tijdens de onderzochte periode een inbreuk heeft begaan op artikel 100, § 1, 4°, van het Mediadecreet en op de artikelen 1 tot en met 3 van het besluit van 10 september 2010.
IEFBE 923

Wet marktpraktijken zondert onterecht vrije beroepen uit

HvJ EU 10 juli 2014, IEFbe 923, zaak C-421/12 (Commissie/België) - dossier
Oneerlijke handelspraktijken. De Commissie stelt dat België niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens artikel 3, lid 1 juncto artikel 2, sub b en d, van de richtlijn 2005/29 (oneerlijke handelspraktijken), door beoefenaars van een vrij beroep, tandartsen en kinesisten van de werkingssfeer van de wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming uit te zonderen.

Daarnaast bepalen de artikelen 20, 21 en 29 van diezelfde wet dat elke aankondiging van een prijsvermindering moet verwijzen naar een door de wet vastgestelde prijs, in casu de laagste prijs die is gevraagd tijdens de maand vóór de eerste dag van de betrokken aankondiging. Voorts verbieden die bepalingen, enerzijds, een prijsvermindering voor een periode van meer dan een maand aan te kondigen en, anderzijds, dergelijke aankondigingen voor minder dan een dag te doen. Volgens de Commissie verzet de richtlijn oneerlijke handelspraktijken zich tegen dergelijke strengere nationale bepalingen. Bovendien stelt de Commissie dat de in de wet betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante en kermisactiviteiten opgenomen verbodsbepaling op colportage en het verbod dat bepaalde producten via de ambulante handel worden verkocht, net als bij de tweede tekortkoming ook in dit geval richtlijn 2005/29 geen dergelijke verbodsbepalingen bevat en zich dus tegen die nationale bepalingen verzet.

Het Hof verklaart voor recht dat België door het handhaven van eerder genoemde bepalingen de krachtens op hem rustende verplichtingen van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken niet is nagekomen.

42      Het Koninkrijk België heeft toegegeven dat de eerste grief gegrond is, maar stelt dat de door de Commissie aangevoerde niet-nakoming in feite „gecorrigeerd” is door de gevolgen van de arresten nr. 55/2011 van 6 april 2011 en nr. 192/2011 van 15 december 2011 waarbij het Grondwettelijk Hof de artikelen 2, 2°, en 3, § 2, van de wet van 6 april 2010 ongrondwettig heeft verklaard.

43      In herinnering zij echter gebracht dat volgens vaste rechtspraak van het Hof een lidstaat zich niet op nationale bepalingen, praktijken of situaties kan beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit normen van Unierecht (zie met name arresten Commissie/Luxemburg, C‑450/00, EU:C:2001:519, punt 8, en Commissie/Luxemburg, C‑375/04, EU:C:2005:264, punt 11).

61      Bijgevolg is een dergelijke nationale regeling, waarbij praktijken die niet zijn vermeld in bijlage I bij richtlijn 2005/29 in het algemeen worden verboden, zonder dat individueel wordt getoetst of zij „oneerlijk” zijn volgens de in de artikelen 5 tot en met 9 van die richtlijn geformuleerde criteria, niet te rijmen met de inhoud van artikel 4 van die richtlijn en is zij in strijd met de door die richtlijn nagestreefde volledige harmonisatie, ook al beoogt die regeling een hoger niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen (zie in die zin arrest Plus Warenhandelsgesellschaft, EU:C:2010:12, punten 41, 45 en 53).

72      Artikel 4 van richtlijn 2005/29 verzet zich tegen de handhaving van dergelijke strengere nationale maatregelen, behoudens het bepaalde in artikel 3, lid 5, van die richtlijn, namelijk dat „[d]e lidstaten [...] gedurende een periode van zes jaar, te rekenen vanaf 12.06.2007 op het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied nationale bepalingen [kunnen] blijven toepassen die strenger of prescriptiever zijn dan de bepalingen van deze richtlijn en die uitvoering geven aan richtlijnen die clausules voor minimale harmonisatie bevatten”.

78      Gelet op een en ander is het Koninkrijk België de krachtens de artikelen 2, sub b en d, 3 en 4, van richtlijn 2005/29 op hem rustende verplichtingen niet nagekomen, door beoefenaars van een vrij beroep, tandartsen en kinesisten uit te sluiten van de werkingssfeer van de wet van 14 juli 1991, waarbij richtlijn 2005/29 in intern recht is omgezet, door de artikelen 20, 21 en 29 van de wet van 6 april 2010 te handhaven en door artikel 4, lid 3, van de wet van 25 juni 1993 en artikel 5, lid 1, van het koninklijk besluit van 24 september 2006 te handhaven.

1) Het Koninkrijk België is

– door beoefenaars van een vrij beroep, tandartsen en kinesisten uit te sluiten van de werkingssfeer van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, zoals gewijzigd bij de wet van 5 juni 2007, waarbij richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) is omgezet in Belgisch recht;

– door de artikelen 20, 21 en 29 van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming te handhaven, en

– door artikel 4, lid 3, van de wet van 25 juni 1993 betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante en kermisactiviteiten, zoals gewijzigd bij de wet van 4 juli 2005, en artikel 5, lid 1, van het koninklijk besluit van 24 september 2006 betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante activiteiten te handhaven,

de krachtens de artikelen 2, sub b en d, 3 en 4 van richtlijn 2005/29 op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.