DOSSIERS
Alle dossiers

Reclamerecht - Droit de la publicité  

IEFBE 1297

Begrip 'natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’

Conclusie AG HvJ EU 14 april 2015, IEFbe 1297; ECLI:EU:C:2015:220; Zaak C‑207/14 (Hotel Sava Rogaška tegen Republika Slovenija)
Etikettering. Reclame. Handelsmerk. Herkomstaanduiding. In de 19e eeuw werd het populair bronwater aan de bron te consumeren en onder invloed van de sociale en culturele ontwikkeling werd dit water ook in flessen in de handel gebracht. In 1870 werd in de eerste reclame voor de bron van het natuurlijk mineraalwater Perrier gesproken van „de prinses van het tafelwater”. In het Unierecht strekt de regelgeving voor natuurlijk mineraalwater ertoe vrij verkeer van goederen tot stand te brengen en te waarborgen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de bescherming van de consument. Artikel 12, lid 4, van het besluit bepaalt dat natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron slechts onder één handelsmerk mag worden verkocht. Conclusie AG:

De uitdrukking ,natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’ in de zin van artikel 8, lid 2, van [natuurlijk mineraalwater]richtlijn 2009/54/EG verwijst naar water afkomstig van een of meerdere natuurlijke of kunstmatige ontspringingspunten, dat eenzelfde watervlak of onderaardse laag tot oorsprong heeft, voor zover dat water identieke kenmerken heeft die bij al die natuurlijke of kunstmatige ontspringingspunten constant blijven binnen natuurlijke schommelingen.”

38.      Anders dus dan bij de regelgeving op het gebied van merken, op grond waarvan meerdere merken voor hetzelfde product kunnen worden gebruikt, beoogt artikel 8 van richtlijn 2009/54 dat de bron en de geografische oorsprong zoals zij blijken uit de handelsbenaming van het natuurlijk mineraalwater ondubbelzinnig kunnen worden geïdentificeerd.

Gestelde vragen:

1)      Moet artikel 8, lid 2, van richtlijn 2009/54[...] aldus worden uitgelegd dat onder ,natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’ moet worden verstaan:

a)      water afkomstig van eenzelfde onttrekkingspunt en niet water dat uit verschillende onttrekkingspunten wordt gehaald, ook al betreft het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water];

b)      water afkomstig van eenzelfde onttrekkingspunt en niet water dat uit verschillende onttrekkingspunten wordt gehaald, ook al betreft het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water], met dien verstande dat een dergelijke definitie ook omstandigheden in aanmerking neemt als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit een enkel onttrekkingspunt (bijvoorbeeld de chemische en microbiologische samenstelling), de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag;

c)      al het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van de begrippen ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water], ongeacht of het aan de oppervlakte komt via meerdere onttrekkingspunten;

d)      al het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van de begrippen ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water], ongeacht of het aan de oppervlakte komt via meerdere onttrekkingspunten, met dien verstande dat een dergelijke definitie ook omstandigheden in aanmerking neemt als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit individuele onttrekkingspunten (bijvoorbeeld de chemische en microbiologische samenstelling), de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag?

2)      Indien geen van de in vraag 1 voorgestelde oplossingen kan worden aanvaard, moet de uitlegging van het begrip ,natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’ dan worden gebaseerd op omstandigheden als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit de individuele onttrekkingspunten, de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag?”
IEFBE 1288

Vergelijkende reclame plantaardige Alpro en yoghurt toegestaan

Hof van beroep Brussel 10 maart 2015, IEFbe 1288 (BCZ Danone FrieslandCampina Milcobel tegen Alpro)
Uit het persbericht Alpro: Het hof van beroep te Brussel heeft in een arrest van 10 maart 2015 bevestigd dat Alpro haar plantaardige producten op basis van soja mag voorstellen als een alternatief voor yoghurt en andere zuivelproducten.

Volgens het hof van beroep moet de wetgeving zo worden geïnterpreteerd dat het niet is toegelaten dat Alpro haar producten omschrijft als “variatie op zuivel” en “plantaardige variatie op yoghurt” maar wel als “plantaardig alternatief voor zuivel”. Alpro betreurt dat het hof van beroep van oordeel is dat Alpro in sommige communicaties de indruk gaf dat haar producten yoghurt zouden zijn, of yoghurt zouden bevatten. Alpro wenst zich echter in de eerste plaats duidelijk te onderscheiden van zuivel en benadrukt dan ook op elk moment de voordelen van haar plantaardige producten. Anders dan het hof van beroep, is Alpro van oordeel dat, wanneer zij haar producten voorstelt als “(plantaardige) variatie op yoghurt”, het voor de consument duidelijk is dat het niet om yoghurt gaat. In eerste aanleg had Alpro trouwens gelijk gekregen van de rechtbank [Voorz. Rechtbank van Koophandel Brussel 5 maart 2014, IEFbe 1288 (BCZ Danone FrieslandCampina Milcobel tegen Alpro)], en ook in Nederland gaf de rechter Alpro gelijk.

Het hof van beroep heeft er daarentegen geen probleem mee dat Alpro haar plantaardige producten voorstelt als alternatief voor zuivelproducten. Evenwel zal Alpro dus haar communicaties aanpassen, ten einde tegemoet te komen aan de bezorgdheden van het hof van beroep.

IEFBE 1254

Prejudiciële vraag: Claimsverordening ook van toepassing wanneer uiting zich uitsluitend tot vakkring richt?

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 16 december 2014, IEFbe 1254, zaak C-19/15 (Verband Sozialer Wettbewerb tegen Innova Vital)
Reclamerecht. Claims. Verzoekster is een vereniging met als (belangrijkste) statutaire taak het toezicht op naleving van de regels inzake eerlijke mededinging. Zij eist op grond van de Wet tot bestrijding van oneerlijke mededinging dat verweerster Innova Vital stopt met reclame maken voor het door haar op de markt gebrachte product, het voedingssupplement “Innova Mulsin Vatimin D3” wegens onterechte gezondheidsclaims. De door verweerster gebruikte gezondheidsclaim is niet in de bijlage bij Vo. 1924/2006 als toegestane claim opgenomen. Verweerster stelt echter dat de brief waarin reclame gemaakt wordt uitsluitend aan artsen (op vakkringen) is gericht, zodat de Vo. niet van toepassing zou zijn.

De verwijzende Duitse rechter (Landgericht München) stelt vast dat de vraag of de verordening voor commerciële mededelingen of reclame zowel in als buiten de vakkring geldt in de DUI rechtsleer verschillend wordt beantwoord en ook nog niet eerder aan het HvJ EU is voorgelegd; hij stelt het HvJ EU dan ook de volgende vraag:

“Moet artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 aldus worden uitgelegd dat de bepalingen ervan ook van toepassing zijn op voedings- en gezondheidsclaims die in commerciële mededelingen worden gedaan in reclameboodschappen voor levensmiddelen die als zodanig bestemd zijn om aan de eindverbruiker te worden geleverd, wanneer de commerciële mededeling respectievelijk reclame zich uitsluitend op de vakkring richt?”
IEFBE 1253

Prejudiciële vragen: rekening houden met beperkingen qua ruimte of tijd gebruikte communicatiemedium

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 19 december 2014, IEFbe 1253, zaak C-611/14 (Canal Digital Danmark)
Verzoekster levert onder meer televisieprogrammapakketten aan consumenten. Deze zaak gaat over een reclamecampagne in 2009 via youtube, marketing op de eigen website en advertenties (banners) op websites. Op verzoek van de Deense  consumentenombudsman wordt verzoekster na die campagne door het OM gedagvaard wegens verschillende overtredingen van de Deense wet handelspraktijken. De tenlastelegging bevat zes onderdelen die uitgebreid worden beschreven in de punten 11 – 18 van de verwijzingsbeschikking. Het gaat om de wijze van adverteren: wat de voice-over in de filmpjes mededeelt tegenover de tekst van de prijzen en voorwaarden die in veel kleinere lettertjes wordt weergegeven. De consumentenombudsman oordeelt dat het bedrijf onvoldoende duidelijke informatie verstrekt, met name over de abonnementsprijzen.

De verwijzende Deense rechter (Rb Glostrup) heeft de behandeling van de zaak geschorst om vragen aan het HvJ voor te leggen, met name of de Deense wet in overeenstemming is met RL 2005/29. Hij wenst met name verduidelijking aan welke voorwaarden de handelspraktijken van handelaren moeten voldoen en welke eisen aan prijsinformatie gesteld mogen worden. Het HvJ EU heeft in eerdere rechtspraak verklaard dat RL 2005/29 volledige harmonisatie betreft waarbij EULS geen strengere eisen mogen stellen dan in de RL gesteld. Hij vraagt zich af of de Deense regelgeving verenigbaar is met RL 2005/29 omdat de bepaling in artikel 7, lid 3, dat indien het voor de handelspraktijk gebruikte medium beperkingen qua ruimte of tijd meebrengt, bij de beoordeling of er informatie werd weggelaten, met deze beperkingen rekening wordt gehouden, niet in de Deense wet is omgezet.

Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJ EU:

1) Moet richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt enz. („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling als § 3 van de Deense markedsføringslov, die misleidende handelspraktijken, met name bij uitnodigingen tot aankoop, verbiedt, maar noch in § 3 noch elders in de wet wijst op de beperkingen die volgen uit artikel 7, lid 1, van de richtlijn, krachtens welke ermee rekening moet worden gehouden of een handelspraktijk essentiële informatie welke de gemiddelde consument, naargelang de context, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, weglaat, en uit artikel 7, lid 3, krachtens hetwelk ermee rekening moet worden gehouden of het gebruikte communicatiemedium beperkingen qua ruimte of tijd meebrengt?

2) Moet artikel 6 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken aldus worden uitgelegd dat het – in situaties waarin een handelaar ervoor heeft gekozen om een totale prijs voor een lopend abonnement te geven zodat de consument zowel lopende maandelijkse kosten als lopende halfjaarlijkse kosten dient te betalen – als een misleidende praktijk wordt beschouwd indien de maandelijkse prijs in de handelspraktijk bijzonder in het oog springt, terwijl de zesmaandelijkse kosten volledig worden weggelaten of alleen worden gegeven op een minder in het oog springende wijze?

3) Moet artikel 7 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat het – in situaties waarin een handelaar ervoor heeft gekozen om een totale prijs voor een lopend abonnement te geven zodat de consument zowel de lopende maandelijkse kosten als de lopende halfjaarlijkse kosten dient te betalen – als misleidende omissie krachtens artikel 7 van de richtlijn wordt beschouwd indien de maandelijkse prijs in de handelspraktijk bijzonder in het oog springt, terwijl de zesmaandelijkse kosten volledig worden weggelaten of alleen worden gegeven op een minder in het oog springende wijze?

4) Moet bij de beoordeling of een handelspraktijk in een situatie als in de tweede en de derde vraag misleidend is, ermee rekening worden gehouden dat daarbij

a. de totale prijs voor het abonnement in de verbintenisperiode, waaronder de halfjaarlijkse kosten, worden gegeven, en/of

b. wordt geadverteerd en reclame gemaakt op internet, waar wordt verwezen naar de website van de handelaar, waaruit de halfjaarlijkse kosten en/of de totale abonnementsprijs inclusief de halfjaarlijkse kosten blijken?

5) Moeten de tweede en de derde vraag anders worden beantwoord indien de marketing plaatsvindt in een televisiereclame?

6) Somt artikel 7, lid 4, van de richtlijn volledig alle bij een uitnodiging tot aankoop essentiële informatie op?

7) Indien de zesde vraag bevestigend moet worden beantwoord, sluit artikel 7, lid 4, van de richtlijn dan uit dat een uitnodiging tot aankoop – waarbij de voor het eerste jaar van het onderschreven abonnement (verbintenisperiode) door de consument te betalen totale prijs wordt gegeven – kan worden beschouwd als een misleidende handelspraktijk in de zin van artikel 7, leden 1 en 2, of artikel 6 van de richtlijn indien bijvoorbeeld nadere informatie over bepaalde – maar niet alle – componenten van de prijs van het product worden gegeven?

 

IEFBE 1240

B-pakjes haken parasitair aan bij het verdwijnend BELGA-merk

Voorz. Rechtbank van Koophandel (en afd.) Antwerpen 3 maart 2015, IEFbe 1240 (Tabacofina en British American Tobacco tegen Torrekens en Landewyck)
Uitspraak ingezonden door Michaël De Vroey, Baker & McKenzie. Merkenrecht sub b en c weerhouden. Oneerlijke marktpraktijken. Tabaksreclameverbod. Eiser is titularis van woordmerk BELGA en diverse woordbeeldmerken voor tabakswaren. BAT verdeelt onder meer Lucky Strike, Pall Mall en Belga en kondigt een gefaseerde migratie aan van BELGA naar LUCKY STRIKE middels kartonnen wikkels, ook wel sleeves genoemd. Landewyck-Torrekens brengt sinds eind oktober een nieuwe sigaret onder het merk "B" op de markt, zij deed dit omdat zij op de hoogte was van de verdwijning van BELGA in het segment van de 'soft packs'. De voorzitter verklaart gegrond dat het gebruik van de witte letter 'B' op een rode achtergrond (al dan niet in combinatie met Belgische driekleur en een kroon), strijdige daden door schending tabaksreclameverbod, parasitaire aanhaking, verwarringstichting en misleiding met zich meebrengen. De voorzitter beveelt terughaling en vernietiging van inbreukmakende B-pakjes.

5. (...) TORREKENS biedt de sigaretten aan (...) en stelt dat door het gebruik van het teken 'B', de nationale driekleur en de afbeelding van een kroon, het Belgisch imago van het merk wordt onderlijnd.

Leestips: C.2 en C.3.

IEFBE 1221

Beslissingen JEP derde trimester 2014

Een alfabetisch trimesteroverzicht van de beslissingen van de JEP. De Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame is het zelfdisciplinair orgaan van de reclamesector in België. Alle beslissingen worden opgenomen, de beslissingen met een opmerking krijgen een korte weergave en/of met bijpassende afbeelding.

 

2014 - derde trimester:
AB INBEV (2014-07-31)
AB INBEV (2014-09-04)
ACC BELGIUM (2014-07-31)
BASE (2014-08-28)
Wat de grond van de zaak betreft, heeft de Jury in hoger beroep vastgesteld dat de radiospot tot drie maal toe verwijst naar het “diepe decolleté” van een vrouw in een bar.
Dienaangaande is de Jury van mening dat de spot in kwestie op een overbodige manier de nadruk legt op dit deelaspect van de betrokken persoon, zonder haar daarom evenwel hiertoe te herleiden of te denigreren. De Jury is evenmin van mening dat de vrouw als onderdanig of anderszins negatief wordt voorgesteld in deze spot.
(...) De Jury in hoger beroep verklaart derhalve het hoger beroep gegrond en hervormt de beslissing van de Jury in eerste aanleg. Gelet op het voorgaande en op het feit dat een dergelijke vorm van communicatie negatieve reacties kan veroorzaken bij het publiek, heeft de Jury in hoger beroep met name gemeend slechts een advies van voorbehoud te moeten formuleren overeenkomstig artikel 2 van haar reglement voor wat betreft het insisterend gebruik van de bewoordingen “diepe decolleté” om de vrouw in de spot te typeren. De Jury doet in deze een beroep op de verantwoordelijkheid van de adverteerder.
BASIC-FIT (2014-09-10)
BNP PARIBAS FORTIS (2014-09-10)
EMIRATES (2014-08-26)
ETHIAS (2014-08-01)
Aanbeveling - De banner die vermeldt, zonder enig voorbehoud, “Relax, onze omniums zijn zonder franchise” en van de reclamespot waarin men hoort “Maar meneer, onze omniums zijn allemaal zonder franchise” en vervolgens “en betaalt u geen franchise”.

De Jury heeft vastgesteld dat de spot verwijst naar de website van de verzekeraar voor de voorwaarden, site waarop men de eerste en vervolgens de tweede voorwaarde vindt, namelijk dat de herstelling dient te gebeuren bij één van de 2.200 erkende herstellers en dat de verzekerde ouder dan 30 jaar moet zijn. De Jury is van mening dat de banner, die niet naar deze voorwaarden verwijst, als misleidend kan worden beschouwd door deze belangrijke informatie weg te laten. De Jury is van oordeel dat, door op een absolute manier te beweren dat alle omniums zonder franchise zijn, terwijl er toch voorwaarden aan verbonden zijn, de spot van aard is om de consument te misleiden. Gelet op het voorgaande en op basis van artikels VI. 97 en 99 van het Wetboek van economisch recht, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om de reclame te wijzigen, en bij gebreke daaraan de reclame niet meer te verspreiden.
FLYER.BE (2014-09-03)
Aanbeveling - De e-mailing de ‘Friday Deals’ voorstelt met de tekst “Elke vrijdag een gigadeal” en de afbeelding van een vrouw met overgewicht die op haar buik ligt in een badpak en met konijnenoren op haar hoofd. De Jury is van mening dat het gebruik van dit beeld van de vrouw om een commerciële boodschap over te brengen met betrekking tot een product dat geen enkel rechtstreeks verband vertoont met het lichaam van de vrouw misplaatst is. De Jury is van oordeel dat het gebruikte beeld getuigt van een gebrek aan respect voor de menselijke persoon en dat de reclame aldus van aard is om de menselijke waardigheid aan te tasten, wat in strijd is met artikel 4, alinea 1 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel en punt 3 van de JEP Regels inzake de afbeelding van de mens. De Jury vestigt vervolgens de aandacht van de adverteerder op het feit dat het gebruik van humor de ethische verantwoordelijkheid van de auteur van de boodschap niet opheft. De Regels inzake humor in de reclame bepalen met name dat humor niet mag leiden tot het kleineren van een persoon of een groep personen. De Jury heeft derhalve de adverteerder verzocht om de reclame te wijzigen, en bij gebreke daaraan de reclame niet meer te verspreiden.
GAIA (2014-09-30)
INTERIEURS EYCKEN (2014-07-31)
Advies van voorbehoud - De advertentie met de titel “Laat uw interieur ook niet in zijn blootje staan!” een naakte jonge vrouw toont die met gekruiste armen en benen op een armstoel zit. De Jury heeft genoteerd dat de naaktheid van de vrouw gebruikt wordt om het aspect van verkommering te illustreren. Ze is van mening dat het gebruik van de vrouw om een commerciële boodschap over te brengen met betrekking tot een product dat geen enkele directe link heeft met het lichaam van de vrouw misplaatst is. Op basis hiervan en gelet op het feit dat een dergelijke vorm van communicatie negatieve reacties kan veroorzaken bij het publiek, heeft de Jury dan ook gemeend een advies van voorbehoud te moeten formuleren overeenkomstig artikel 2 van haar reglement en doet zij een beroep op de verantwoordelijkheid van de adverteerder.
JET IMPORT – METRO (2014-09-12)
Aanbeveling - De reclamecommunicatie onder andere het volgende vermeldt: “Gelukkig heeft Red Bull een positief effect op je concentratie en op je mentale prestaties. En na een inspannende dag in de les biedt het je ook nog genoeg energie om te genieten van je vrije tijd met vrienden.” en “Red Bull zorgt voor de onmisbare focus voor een geslaagd schooljaar.”.
De Jury is van oordeel dat deze beweringen suggereren dat het verbruik van het aangeprezen product fysieke, psychologische of sociale voordelen zal geven ten opzichte van andere kinderen of jongeren en dat ze verwijzen naar de status of populariteit onder leeftijdsgenoten, succes op school of in de sport, of intelligentie, wat strijdig is met artikel 18 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel en artikel 10 van de FEVIA-code voor voedingsmiddelen.
JUST ICE (2014-08-28)
LE JOURNAL DES ENFANTS (2014-09-17)
Advies van voorbehoud - De radio- en TV-spots waarin een vrouw die thuiskomt verhinderd wordt van naar het toilet te gaan aangezien de toiletten bezet zijn door respectievelijk de vader en de zoon die hun krant aan het lezen zijn.  De Jury is van mening dat uit deze reclame niet kan worden opgemaakt dat vrouwen gereduceerd worden tot huishoudelijke taken en dat ze de krant niet lezen. De Jury is eveneens van mening dat er geen sprake is van discriminatie ten aanzien van vrouwen. De vrouw wordt evenmin op een negatieve manier voorgesteld. Daarentegen is de Jury van mening dat het product dat door de reclame gepromoot wordt, een krant voor alle kinderen van 9 tot 13 jaar, kadert in de wereld van het onderwijs. Rekening houdend met deze context is de Jury van mening dat de adverteerder echt een kans gemist heeft om zich op dezelfde manier tot de twee geslachten te richten door de meisjes niet te vertegenwoordigen. Op basis hiervan en gelet op het feit dat een dergelijke vorm van communicatie negatieve reacties kan veroorzaken bij het publiek, heeft de Jury dan ook gemeend een advies van voorbehoud te moeten formuleren overeenkomstig artikel 2 van haar reglement en doet zij een beroep op de verantwoordelijkheid van de adverteerder.
MEDIA MARKT (2014-09-02)
MEDIAHUIS (2014-07-31)
Aanbeveling - De spot onder meer het volgende laat horen: “Voetbalschoenen waren zwart. Rood of geel, dat was voor de scheidsrechter en voor janetten.”.  De Jury is van oordeel dat het gebruik van het woord ‘janetten’ stereotyperend is. Op die manier draagt het spotje bij tot het bestendigen van sociale vooroordelen of van stereotypes die indruisen tegen de maatschappelijke evolutie of tegen de gangbare gedachtegang binnen de bevolking, hetgeen strijdig is met de punten 3 en 4 van de Aanbevelingen van de JEP i.v.m. de afbeelding van de mens. De Jury is ook van mening dat het woord ‘janet’ kleinerend is ten aanzien van homo’s en daardoor strijdig is met artikel 12 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel.
NECKERMANN (2014-09-22)
Aanbeveling - De Jury is desalniettemin van mening dat de wijze waarop deze structurele prijsverlaging in casu wordt gecommuniceerd van aard is om de gemiddelde consument te kunnen misleiden op de volgende punten:
-    De Franstalige advertentie spreekt, in tegenstelling tot de overige onderzochte reclames, op niet verder gekwalificeerde wijze van “une réduction permanente de 100 euros par personne”. De Jury is van mening dat deze reclame op dit punt te absoluut geformuleerd is in de mate dat hier de indruk kan worden gewekt dat het gaat om een uniforme korting van 100 euro.
-    De Jury is eveneens van mening dat het gebruik van de woorden “définitivement” en “permanent” in de reclames te absoluut is in de mate dat dit door de gemiddelde consument kan worden geïnterpreteerd als verwijzend naar de volstrekte onherroepelijkheid van de aangekondigde structurele prijsverlaging.
De Jury is derhalve van oordeel dat de reclame op deze punten in strijd is met artikel 5 van de Code van de Internationale Kamer van Koophandel (ICC Code).
RECKITT BENCKISER (2014-08-26)
RTBF – Opérations de Solidarité (2014-09-23)
SANOMA MAGAZINES (2014-08-06)
Aanbeveling - De actie “Fluit mee tegen verkrachting” aandacht heeft gebracht voor de verkrachtingsproblematiek en voor organisaties die zich inzetten tegen seksueel misbruik. De Jury heeft ook genoteerd dat er, door de productiekost van de actie, uiteindelijk geen geld kon worden gegeven aan de betrokken organisaties. De Jury heeft vastgesteld dat de actie in verschillende media aangekondigd werd met het volgende: “Koop deze week Flair met fluitje voor 1€ extra en steun de strijd tegen verkrachting”, wat een correcte boodschap is.

Daarentegen heeft de Jury vastgesteld dat op de website van de adverteerder het volgende vermeld werd: “Bij elke Flair zit een fluitje, zodat je voor één keer 1 euro extra betaalt voor je blad. Dat geld gaat integraal naar organisaties die zich inzetten tegen verkrachting.”. Ook in het magazine zelf werd het volgende in het Frans vermeld: “La semaine prochaine, chaque Flair sera accompagné d’un sifflet et vous coûtera 1€ de plus qui sera reversé aux associations qui luttent contre le viol. ». De Jury is van oordeel dat de consument op die manier misleid kan worden op het vlak van de omvang van bijdragen voor liefdadigheid en dat hierdoor het vertrouwen van de consument geschonden kan worden, wat strijdig is met artikels 3 en 5 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel.
SELEXION (2014-07-08)
De radiospots waarin onder meer het volgende wordt vermeld: “Als België wereldkampioen wordt, betaalt Selexion al je aankopen terug. Surf naar iksupportermee.be en krijg tot 26 juni al je Selexion-aankopen terugbetaald.”. De Jury heeft tevens vastgesteld dat slechts op de website waarnaar in deze radiospots wordt verwezen via het wedstrijdreglement wordt vermeld dat het hier gaat om een wedstrijd waarbij onder bepaalde voorwaarden – onder meer wat betreft het minimum aantal goals dat België dient te scoren, de beantwoording van een wedstrijdvraag en de snelheid van registratie – het aankoopbedrag van 1500 aankopen terugbetaald wordt (100% als België de grote finale wint en 50% als België deze speelt maar verliest). De Jury heeft er dienaangaande nota van genomen dat de adverteerder zijn communicatie op de website aanpaste door onder meer te vermelden “Selexion betaalt de aankoop terug van 1500 supporters!” in de plaats van “Selexion betaalt al uw aankopen terug!”.
De Jury is van mening dat de wijze waarop deze wedstrijd en haar voorwaarden in de door haar te beoordelen reclame worden gepresenteerd de gemiddelde consument kan misleiden. Met name is de Jury van mening dat de reclame van aard is om de gemiddelde consument te kunnen misleiden omtrent de juiste aard en draagwijdte van de aangekondigde promotionele actie, waarbij deze er aldus toe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
De Jury is bovendien van mening dat de op de website, in het wedstrijdreglement weergegeven informatie van aard is om de hoofdboodschap van de door de Jury te beoordelen reclame – Als België kampioen wordt, betaalt Selexion al uw aankopen terug – dermate te ondergraven dat de vermelding van deze informatie op de website in casu geen afbreuk doet aan het misleidend karakter van de reclame. De Jury is derhalve van oordeel dat deze reclame misleidend is in de zin van de artikels VI.97 en VI.99 van het Wetboek van economisch recht en de artikels 3 en 5 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel.
STAD ANTWERPEN (2014-09-30)
TELENET (2014-08-26)
THINK MEDIA MAGAZINES (2014-07-07)
Aanbeveling/Wijziging - De radiospot in kwestie waarin een man zijn ideale weekend beschrijft en waarin onder meer het volgende valt te horen: “en als die van ons d’r vodde nie heeft ne keer of twee uit de broek zegt”.
De Jury is van mening dat de vrouw in deze reclame aldus wordt herleid tot een (lust)object. De Jury is eveneens van mening dat het loutere humoristisch bedoeld zijn van deze commerciële communicatie in casu niet van aard is om hier afbreuk aan te doen. De Jury is derhalve van oordeel dat deze spot van aard is om een bepaalde groep van personen te kleineren, wat strijdig is met artikel 12 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel.
Gelet op het voorgaande en op basis van voormelde bepaling, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om de reclame te wijzigen, en bij gebreke daaraan de reclame niet meer te verspreiden.
VIER ANTWERP (2014-08-26)
Dossier aan Raad voor de Reclame - Op de Facebookpagina van de kledingwinkel Vier Antwerp een link is naar een video ter gelegenheid van de lancering van nieuwe kleren ontwikkeld samen met de Antwerp Casual Crew waarvan leden ingestemd hebben om als modellen op te treden. De Jury heeft geoordeeld dat het filmpje reclame maakt voor de kledingwinkel Vier Antwerp en heeft de inhoud ervan onderzocht.
De Jury is van mening dat in het filmpje de promotie voor een nieuwe kledinglijn gepaard gaat met de promotie van hooliganisme. De Jury is van oordeel dat dit sociaal onverantwoordelijk is in de zin van artikels 1, al. 2 en 4, al. 3 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel (ICC code). De Jury heeft ook geoordeeld dat deze reclame van aard is om te doen uitschijnen onwettig of laakbaar gedrag te tolereren, wat strijdig is met punt 5 van de JEP Regels inzake de afbeelding van de mens dat stelt dat het gebruik van nodeloos geweld moet vermeden worden (het begrip geweld omvat minstens alle illegale, onwettige of laakbare gedragingen die beoogd worden door de wetgeving) en dat reclame in geen geval geweld mag banaliseren.
Gelet op het voorgaande en op basis van voormelde bepalingen, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om het filmpje offline te halen.
VOLVO (2014-09-23)
VRT (2014-07-31)
Verzoek tot wijziging - De spot een man toont die een cocktail op een plank voorbereidt. De plank ligt op het achterwerk van twee vrouwen die twerken op de muziek om de cocktail te shaken. Naar aanleiding van het antwoord van de adverteerder heeft de Jury genoteerd dat de TV-spot deel uitmaakt van een reeks van drie spots waarin mensen spontaan een feestje opzetten bij het horen van festivalmuziek op de radio. De Jury heeft er ook nota van genomen dat de spot zich richt op een hedendaagse danscultuur en een maatschappelijk aanvaard fenomeen. De Jury is zich ook bewust van de stijl van Studio Brussel waar zelfrelativering deel van uitmaakt. Toch is de Jury van mening dat de vrouwen in de spot als voorwerpen gebruikt worden. De man blijft staan terwijl de vrouwen, in een onderdanige positie, niet alleen dansen maar ook als bar en shaker dienen. De Jury is derhalve van oordeel dat de reclame de vrouw objectiveert, wat haar menselijke waardigheid aantast en strijdig is met punt 1, 2 en 3 van de JEP Regels inzake de afbeelding van de mens. Gelet op het voorgaande en op basis van voormelde bepalingen, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om de reclame te wijzigen, en bij gebreke daaraan de reclame niet meer te verspreiden.

ZELFBOUWMARKT (2014-08-19)

Schorsingsaanbeveling aan de media- De TV-spot een koppel toont dat een vloer komt kiezen en advies vraagt aan hun kuisvrouw met een Oost-Europees accent, die op haar knieën de vloer zit te boenen. De Jury is van oordeel dat deze spot denigrerend en discriminerend is ten aanzien van kuisvrouwen uit Oost-Europa door spotternij te verwekken gezien de etnische, sociale, professionele en nationale categorie waartoe de vrouw in kwestie behoort. De Jury heeft ook geoordeeld dat de spot stigmatiserend is door een stereotype en vooroordeel te bestendigen van eigenschappen eigen aan een etnische bevolkingsgroep. Gelet op het voorgaande en op basis van punt 3 en 4 van de JEP Regels inzake de afbeelding van de mens en artikel 12 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om de reclame niet meer te verspreiden.

IEFBE 1180

Prejudiciële vragen: Moet verkoopprijs ook verplichte transportkosten omvatten?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 18 september 2014, IEFbe 1180, Zaak C-476/14 (Citroën tegen ZLW)
Citroën laat een advertentie plaatsen (maart 2011) waarin zij een auto aanbiedt voor een voordeelprijs met de toevoeging in kleine lettertjes ‘exclusief transportkosten ter hoogte van € 790,-‘. Verweerster (Centrale vereniging van de motorvoertuigbranche ter bescherming van eerlijke mededinging = ZLW) stelt een verbodsvordering in tegen verzoeksters advertentie op grond van de DUI Regeling inzake prijsvermelding wegens de verborgen maar verplichte kosten. Zij wordt door het Landgericht in het gelijk gesteld en ook het Hof van Beroep acht de vordering gegrond. Hij oordeelt dat voor het vermelden van de uiteindelijke prijs het niet volstaat een prijs te noemen waarbij de consument nog iets moet optellen om de uiteindelijke prijs van het product te bepalen. Transportkosten zullen door de consument als onderdeel van de prijs worden opgevat. Dit conform de Duitse regeling die haar grondslag heeft in RL 98/6, die voorrang heeft op RL 2005/29. De zaak ligt nu voor in beroep tot Revision bij de verwijzende rechter.

Het verwijzende Duitse Bundesgerichtshof stelt de beslechting van het geschil afhankelijk van de vraag of de Duitse regeling nog verenigbaar is met het Unierecht. De vraag is of reclame voor een product onder vermelding van de daarvoor te betalen prijs kwalificeert als ‘aanbieden’ in de zin van RL 98/6. En dan rijzen er ook vervolgvragen die hij tevens aan het HvJ EU voorlegt:

1. Valt een reclameboodschap voor een product waarin de daarvoor te betalen prijs wordt aangeduid, onder aanbieden in de zin van artikel 1 van richtlijn 98/6/EG?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
2. Moet de bij het aanbieden in de zin van artikel 1 van richtlijn 98/6/EG overeenkomstig artikel 1 en artikel 3, lid 1, eerste zin, aan te duiden verkoopprijs ook verplichte kosten omvatten in verband met het van de fabrikant naar de handelaar transporteren van het motorvoertuig?

Indien de eerste of de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord?
3. Moet de „prijs inclusief belastingen” die bij een uitnodiging tot aankoop in de zin van artikel 2, sub i, van richtlijn 2005/29/EG moet worden vermeld overeenkomstig artikel 7, lid 4, sub c, eerste alternatief, van die richtlijn, in geval van een motorvoertuig ook verplichte kosten omvatten voor het van de fabrikant naar de handelaar transporteren van het motorvoertuig?

Questions préjudicielles

1. Faire de la publicité pour un produit en indiquant le prix à payer pour celui-ci revient-il à offrir ce produit au sens de l’article premier de la directive 98/6/CE1 ?

S’il convient de répondre par l’affirmative à la première question:
2. Le prix de vente, qu’il faut indiquer conformément à l’article premier et à l’article 3, paragraphe 1, première phrase, de la directive 98/6/CE lors d’une offre au sens de l’article premier, doit-il inclure aussi les frais, obligatoires, de transfert d’un véhicule automobile du fabricant au vendeur?

S’il convient de répondre par la négative à la première ou à la deuxième question:
3. Le «prix toutes taxes comprises», qu’il faut indiquer conformément à l’article 7, paragraphe 4, sous c), premier cas de figure, de la directive 2005/29/CE2 lors d’une invitation à l’achat au sens de l’article 2, sous i), de cette même directive, doit-il inclure aussi les frais, obligatoires, de transfert d’un véhicule automobile du fabricant au vendeur?

IEFBE 1148

HvJ EU: Elektronisch boekingssysteem voor vluchten vanaf EU moet meteen definitieve prijs vermelden

HvJ EU 15 januari 2015, IEF 1148 ; C‑573/13 (Air Berlin tegen Verbraucherzentral Bundesverband)
Reclamerecht. Uit het perscommuniqué: Een elektronisch boekingssysteem moet voor elke vlucht vanaf het grondgebied van de Unie waarvoor het tarief wordt weergegeven, meteen de te betalen definitieve prijs vermelden. Het Hof verklaart voor recht:
1) Artikel 23, lid 1, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap, dient aldus te worden uitgelegd dat bij een elektronisch boekingssysteem zoals dit welk aan de orde is in het hoofdgeding de te betalen definitieve prijs bij elke vermelding van de prijzen van de luchtdiensten moet worden aangegeven, ook reeds bij de eerste vermelding daarvan.

2) Artikel 23, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 1008/2008 dient aldus te worden uitgelegd dat bij een elektronisch boekingssysteem zoals dit welk aan de orde is in het hoofdgeding de te betalen definitieve prijs niet alleen voor de door de klant gekozen luchtdienst moet worden vermeld, maar ook voor elke luchtdienst waarvan het tarief wordt weergegeven.

Gestelde vragen:

1)      Moet artikel 23, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 1008/2008 aldus worden uitgelegd dat de te betalen definitieve prijs in een elektronisch boekingssysteem bij de eerste vermelding van de prijzen van luchtdiensten moet worden aangegeven? 

2)      Moet artikel 23, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 1008/2008 aldus worden uitgelegd dat de te betalen definitieve prijs in een elektronisch boekingssysteem enkel voor de door de klant specifiek gekozen luchtdienst dan wel voor elke getoonde luchtdienst moet worden aangegeven?

IEFBE 1075

Website-informatie over geldigheid doorverkochte tickets

CBb 5 november 2014, ECLI:NL:CBB:2014:412 (Budgetticket en Worldticketshop tegen ACM)
Eerder Rb Rotterdam. Last onder dwangsom. ICT. Reclame. Appellanten houden zich bezig met het via websites aan consumenten doorverkopen van tickets voor concerten en (sport)evenementen. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de Belgische FOD Economie heeft de rechtsvoorgangster van ACM – de Consumentenautoriteit (in het navolgende eveneens als ACM aangeduid) – onderzocht of de wijze waarop appellanten via hun websites kaartjes voor evenementen verkopen in overeenstemming is met consumentenbeschermingsregels.

3.1. (...) Appellanten hebben betoogd dat van ongeldigheid van het ticket van de KNVB of van Teleticketservice geen sprake kan zijn, aangezien dit niet als een vordering op naam, maar als een vordering aan toonder is aan te merken. Voorts hebben appellanten bestreden dat het op hun websites in de uitnodiging tot aankoop niet als een van de voornaamste kenmerken van het product vermelden dat het ticket ongeldig is, een overtreding oplevert van, kort gezegd, artikel 8.8 van de Whc.

3.4 Gelet op het vorenstaande kan niet worden staande gehouden dat ongeldigheid van het ticket behoorde tot de voornaamste kenmerken van het product als bedoeld in artikel 193e, aanhef en onder a, van het BW en daarmee tot de essentiële informatie die niet mag worden weggelaten bij een uitnodiging tot aankoop. Tot die essentiële informatie behoorde naar het oordeel van het College wel de omstandigheid dat het hier ging om een doorverkocht ticket en dat bij de oorspronkelijke verkoop de algemene voorwaarden van de KNVB of Teleticketservice van toepassing zijn verklaard en dat – gezien de uitleg die de KNVB en Teleticketservice aan die algemene voorwaarden geven – aan het kopen van dit ticket het risico is verbonden dat daarmee de toegang tot het evenement wordt geweigerd. Het door appellanten niet op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze verstrekken van deze informatie aangaande de voornaamste kenmerken van het product levert een overtreding op van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193d en 6:193e, aanhef en onder a, van het BW.

3.5. ACM had dan ook bij het vaststellen van de overtreding (wat betreft het in hoger beroep nog aan de orde zijnde onderdeel) kunnen en moeten volstaan met het constateren van laatstbedoelde omissie. Nu zij dat niet heeft gedaan is zij in zoverre haar bevoegdheid te buiten gegaan. Dit brengt ook met zich dat de opgelegde last op dit onderdeel te ruim is geformuleerd. ACM had de last strekkende tot voorkoming van herhaling van de overtreding moeten beperken overeenkomstig hetgeen hierboven in rubriek 3.4 is overwogen. Voor zover de last ertoe strekt informatie te verstrekken over “het feit dat het ticket ongeldig is”, kan zij dan ook niet in stand blijven.

3.6. Het hoger beroep slaagt. De aanvallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het College het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarbij de hier aan de orde zijnde gedeelten van last 4 ([naam 1] B.V.) en last 3 ([naam 2] B.V.) zijn gehandhaafd. Het College zal die lasten gedeeltelijk herroepen zoals in rubriek 3.5 van deze uitspraak is overwogen.

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de aan [naam 1] B.V. opgelegde last 4 en de aan [naam 2] B.V. opgelegde last 3 ter zake van overtreding van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193d juncto artikel 6:193e, aanhef en onder a, van het BW in stand kunnen worden gelaten;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van appellanten tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit voor zover ACM de aan [naam 1] B.V. opgelegde last 4 en aan [naam 2] B.V. opgelegde last 3 heeft gehandhaafd;
- herroept het primaire besluit, voor zover daarbij aan [naam 1] B.V. in last 4 en aan [naam 2] in last 3 de last is opgelegd om in de uitnodigingen tot aankoop op de websites (...) op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze informatie te verstrekken over (..) “het feit dat het ticket ongeldig is en” en bepaalt dat deze tussen aanhalingstekens geplaatste zinsnede vervalt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
- draagt ACM op het betaalde griffierecht van € 478 aan appellanten te vergoeden;
- veroordeelt ACM in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 974.

Legalworld

IEFBE 1063

Overzichten prejudicieel gestelde (en beantwoorde) vragen HvJ EU

Dit overzicht zal het komende jaar dienst doen als living document met voor de praktijk relevante rechtspraak van het HvJ EU vanaf 2011, inclusief conclusies en aanhangige prejudiciële vragen. Steeds als er arresten zijn gewezen, conclusies zijn genomen of verzoeken zijn neergelegd wordt dit overzicht bijgewerkt. In deze serie HvJ EU-overzichten: auteursrecht, modellenrecht, merkenrecht, octrooirecht en reclamerecht.