Uitspraak ingezonden door Kristof Neefs en Stéphanie de Potter, Inteo.
Geen verwarringsgevaar bij slechts één gemeenschappelijk element

Ondernemingsrechtbank Antwerpen 13 mei 2020, IEFbe 3105; A/19/06296 (BVBA Black & Gold tegen SSPCS) Merkenrecht. Black & Gold en SSPCS (Suspicious Antwerp) verkopen kledij gericht op een jong publiek. Black & Gold vordert dat SSPCS wordt verboden om gebruik te maken van haar logo en merk. Zij voert aan dat daarmee inbreuk wordt gemaakt op haar merken, haar auteursrecht en de eerlijke marktpraktijken. De vordering wordt ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank hebben “de merken van Black and Gold enerzijds, en het merk van SSPCS anderzijds, als gemeenschappelijk element een schedel. Daar houdt het ook grotendeels mee op”. Er bestaat geen verwarringsgevaar. Anders oordelen zou “impliceren dat Black and Gold het gebruik van eender welke schedel als merk voor kleding kan monopoliseren, wat vanzelfsprekend een stap te ver is”. Één van de merken van Black & Gold werd per vergissing als ontwerptekening gedeponeerd, met een blauwe achtergrond en technische verwijzingen. Rechtbank: “Uit het registratievereiste van merken volgt dat het met het merk als gedeponeerd is dat de vergelijking moet worden gemaakt, niet met een interpretatie of correctie ervan”. Black & Gold voldoet niet aan haar bewijslast op auteursrechtelijk vlak. Zij beperkt zich tot de bewering dat de oprichters en de designer van Black & Gold op creatieve wijze te werk zijn gegaan. Rechtbank: “Vanzelfsprekend volstaat dit niet om originaliteit te bewijzen. Zeker wanneer de materie binnen een bepaalde stijl moet worden geplaatst, en waar de ontwerpers zoals Black and Gold verklaren inspiratie te hebben gezocht in een bepaalde culturele achtergrond (de Dia de los Muertos iconografie) moet op des te preciezere wijze worden aangegeven wat de werken in kwestie onderscheidt van het referentiekader. Dit gebeurt hier zoals gezegd geenszins.” Black & Gold bewijst tot slot evenmin dat er sprake is van oneerlijke marktpraktijken.
Conclusie A-G in Laroche tegen 4 EW

Parket bij de HR 19 juni 2020, IEF 19322, IEFbe 3103; ECLI:NL:PHR:2020:687 (Laroche tegen 4 EW) Merkenrecht. Procesrecht. Heeft 4 EW door het aanbieden en verkopen van een restvoorraad merkproducten van Laroche die overbleef na loyaliteitsspaaracties van supermarktketen Carrefour in Frankrijk en België, inbreuk gemaakt op Laroche’s merkrechten of is hier sprake van uitputting? Het hof oordeelt - in tegenstelling tot de rechtbank - dat er sprake is van merkenrechtelijke uitputting. Laroche gaat hiertegen in cassatie. A-G van Peursem overweegt onder meer dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat “achteraf toestemming geven” kan worden gekwalificeerd als “instemming” van de merkhouder. Met “duur van de licentie” in artikel 22 lid 2 sub a UMVo wordt volgens Van Peursem - mede gelet op de aangehaalde Duitse, Zweedse en Tsjechische tekst van de verordening - ook daadwerkelijk de duur van de licentie bedoeld en niet de duur van de overeenkomst waarin de licentie is opgenomen. Tot slot concludeert de A-G tot vernietiging van de uitspraak van het hof.
Publicatie roadmap voor het Intellectual Property Action Plan

De Europese Commissie heeft een roadmap voor het Intellectual Property Action Plan gepubliceerd. Reageren kan tot en met 14 augustus.
Ingezonden door Kristof Neefs en Annouk Naze, Inteo.
Geen inbreuk op octrooi tankwagen

Nederlandstalige Ondernemingsrechtbank Brussel 23 juni 2020, IEFbe 3096; A/19/00996 (RCS tegen Top-Off) Octrooirecht. RCS Rabotage (RCS) vorderde dat Top-Off zou worden verboden inbreuk te maken op haar Belgisch octrooi BE 1021628. Dit octrooi biedt bescherming voor een tankwagen die is uitgerust om kalkmelk te sproeien op de kleeflagen van asfaltbedekkingen. Die techniek wordt toegepast om te voorkomen dat de kleeflaag wordt beschadigd door werfverkeer. Het octrooi vereist onder meer dat de sproeikoppen op de sproeibalk zijn uitgerust met een keerschot om de kalkmelk van richting te doen veranderen. De inbreukvordering wordt ongegrond verklaard. De sproeikoppen van de tankwagen van TPF vertonen geen keerschot. Ook is er geen sprake van inbreuk bij equivalent. In de beschrijving worden de functies van het keerschot expliciet vermeld. RCS heeft niet aangetoond dat de sproeikoppen in de tankwagen de in het octrooi vermelde functies vervullen. Omdat de inbreukvordering werd afgewezen en TPF slechts in ondergeschikte orde de nietigheid van het octrooi vordert, wordt deze vordering zonder voorwerp verklaard.
deLex najaarsagenda 2020

deLex najaarsagenda 2020
Blijf ook dit najaar op de hoogte met de actualiteitenlunches, webinars en congressen van deLex. Met actuele, interactieve programma’s en volop gelegenheid tot netwerken!
Waar mogelijk organiseren we bijeenkomsten op locatie, waar nodig gaan we online.
De agenda:
- Dinsdag 8 september: Nederlands Octrooicongres deel 2, Online
- Dinsdag 6 oktober: Benelux Merkencongres deel 2, Hybride (onilne en op locatie)
- Woensdag 18 november: Jurisprudentielunch Merken- Modellen- en Auteursrecht
- Donderdag 26 november: Nationaal Mediarechtcongres 2020
- Woensdag 2 december: Jurisprudentielunch Octrooirecht
- Donderdag 10 december: Nationaal Reclamerechtcongres 2020, Hotel Jakarta Amsterdam
Het najaarsprogramma belooft nog veel meer, met een Kunst & IE maand, meer actualiteitenlunches, een Retailmiddag, en - in herhaling - een actualiteitenmiddag Entertainment & Muziek. Kijk voor meer informatie op de website of mail naar info@delex.nl
HvJ EU: Constantin Film Verleih tegen YouTube en Google

HvJ EU 9 juli 2020, IEF 19318, IEFbe 3102, IT 3187; ECLI:EU:C:2020:542 (Constantin Film Verleih) Verzoek om een prejudiciële beslissing in het kader van een geding tussen Constantin Film Verleih GmbH, een in Duitsland gevestigde distributeur van films, enerzijds, en YouTube LLC en Google Inc., die zijn gevestigd in de Verenigde Staten, anderzijds, over de door Constantin Film Verleih van deze twee vennootschappen geëiste gegevens met betrekking tot de e-mailadressen, de IP-adressen en de mobiele telefoonnummers van gebruikers die inbreuk hebben gemaakt op haar intellectuele-eigendomsrechten. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB 2004, L 157, blz. 45, met rectificatie in PB 2004, L 195, blz. 16), zie ook [IEF 18550] en [IEF 19173]
Er wordt geoordeeld dat wanneer een film illegaal is geüpload op een onlineplatform zoals YouTube, de rechthebbende krachtens de richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten bij de exploitant uitsluitend het postadres van de betrokken gebruiker kan opvragen, maar niet zijn e-mailadres, IP-adres of telefoonnummer.
Zie ook het perscommuniqué van het HvJ EU.
HvJ EU: advertentie laten plaatsen is geen gebruik teken

HvJ EU 2 juli 2020, IEF 19317, IEFbe 3101; ECLI:EU:C:2020:519 (mk advokaten tegen MBK Rechtsanwälte) Merkenrecht. Deze uitspraak betreft de uitlegging van artikel 5 lid 1 Richtlijn 2008/95/EG. Het verzoek om uitleg is ingediend naar aanleiding van een geding tussen mk advokaten en MBK Rechtsanwälte.
Het Oberlandesgericht Düsseldorf stelde de volgende vraag aan het Hof van Justitie: “Maakt een derde die wordt genoemd in een op een website gepubliceerde vermelding met daarin een teken dat gelijk is aan een merk, gebruik van dat merk in de zin van artikel 5 lid 1 Richtlijn 2008/95, wanneer deze vermelding niet door deze derde is geplaatst, maar door de beheerder van de website is overgenomen van een vermelding op een andere website die de derde had laten plaatsen op een wijze die inbreuk maakt op het merk?”
Het antwoord komt erop neer dat artikel 5 lid 1 Richtlijn 2008/95 zo moet worden uitgelegd dat een persoon die actief is in het economische verkeer en een advertentie op een website heeft laten plaatsen die inbreuk maakt op een merk van een derde, geen gebruik maakt van het teken dat gelijk is aan dat merk wanneer de beheerders van andere websites die advertentie overnemen door publicatie ervan, op eigen initiatief en in eigen naam, op die andere websites.
Uitspraak ingezonden door Bram Woltering en Peter Claassen, AKD.
Normaal gebruik bij gebruik in slechts één lidstaat

EUIPO 12 maart 2020, IEF 19315, IEFbe 3099; 28 762 C (Worldwide Machinery tegen Scaip) Merkenrecht. De rechten van Scaip, houder van Uniemerk 11 385 33, worden gedeeltelijk ingetrokken, omdat in een periode van vijf jaar met betrekking tot sommige betwiste goederen geen sprake was van normaal gebruik en er geen redenen waren voor niet-gebruik. Normaal gebruik vereist daadwerkelijk gebruik op de markt van de geregistreerde waren en diensten. Bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met alle relevante factoren, tussen deze factoren is een zekere afhankelijkheid. Met betrekking tot sommige betwiste goederen is wel aangetoond dat het Uniemerk in de relevante periode op het relevante grondgebied in voldoende mate is gebruikt. Opvallend is dat normaal gebruik in deze zaak wordt aangenomen bij gebruik van het Uniemerk in slechts één lidstaat. Bij deze beoordeling wordt ook een door partijen overeengekomen geografische beperking meegenomen.
Indicatietarieven in octrooizaken

De Rechtbank Den Haag, het Gerechtshof Den Haag en de Hoge Raad hebben de regelingen voor Indicatietarieven in octrooizaken vastgesteld. De regelingen worden van kracht vanaf 1 september 2020.
Uitspraak ingezonden door Martijn de Lange, Octrooicentrum Nederland.
HvJ EU: uitleg verordening voor aanvullende beschermingscertificaten

HvJ EU 9 juli 2020, IEF 19314, LS&R 1840, IEFbe 3097; ECLI:EU:C:2020:531 (Santen) Artikel 3 d), van Verordening (EG) 469/2009 moet als volgt worden uitgelegd: een handelsvergunning kan niet worden beschouwd als de eerste handelsvergunning in de zin van deze bepaling, wanneer deze betrekking heeft op een nieuwe therapeutische toepassing van een actief ingrediënt of een combinatie van actieve ingrediënten, waarvoor al een handelsvergunning is verleend voor een andere therapeutische toepassing.
Het is voor de 2e keer in de geschiedenis - de eerste keer was C-121/17 [IEF 17872] - dat het Hof als Grand Chamber een uitspraak deed over de ABC-Verordening. De reden daarvoor was de spanning die bestond tussen een aantal uitspraken aan het begin van de eeuw en de beruchte uitspraak in de zaak Neurim in 2012. Het Hof neemt nu expliciet afstand van de redenatie in Neurim.