Parasitisme
Hof van Beroep te Brussel 21 maart 2009, 2008/AR/2318, John Players & Sons Ltd tegen Savelux BVBA (met dank aan Jeroen Muyldermans en Paul Maeyaert, Altius)
Merkenrecht. ‘Parasitisme’ (slaafse nabootsing). Inbreuk op eisers hemelsblauwe kleurmerk (PMS 2915) voor sigarettenpapier (vloeitjes) en filtertips. De voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel kende de vorderingen eerder al toe (zie hier). Het hoger beroep ziet enkel nog op de toegewezen inbreuk- en parasitaire mededingingvorderingen m.b.t. de bekende Rizla blauwe verpakking voor filtertips (art. 2.20 lid 1 sub c BVIE). Het beroep faalt. Naast de merkenrechtelijke grondslag gaat het nabootsen van de look and feel gepaard met begeleidende omstandigheden die indruisen tegen eerlijke marktpraktijken. (Ongekalibreerde afbeeldingen: v.l.n.r. kleurmerk, Rizla, Pure en filtertips).
“Door het gebruik voor verpakkingen van filter tips van een identieke blauwe tint als deze die het Beneluxmerk met nummer 666.826 uitmaakt, eigent appellante zich het imago en de reputatie van de geïntimeerde toe. Appellante teert zodoende op de investeringen en inspanningen die geïntimeerde heeft geleverd op de reputatie en het imago van haar merk op te bouwen, zonder dat appellante in enige mate bijgedragen heeft tot die investeringen en inspanningen.
(…)
Appellante put, zodoende, door het gebruik voor verpakkingen van filter tips van de look and feel die door geïntimeerde gecreëerd werd, en daarvan deel uitmakend, een identieke blauwe tint als deze die het Beneluxmerk met nummer 666.826 uitmaakt, in casu uit haar nabootsen een voordeel om een andere reden dan het louter nabootsen. Zoals geïntimeerde aanvoert, eigen appellante zich door dit gebruik het imago en de reputatie van geïntimeerde toe. Appellante leidt de faam en de goodwill met betrekking tot de producten van geïntimeerde, die door deze laatste opgebouwd werd, naar haar eigen producten af.
Het door geïntimeerde gelaakte nabootsen door appellante, in de hiervoor omschreven omstandigheden, maakt een vorm van onrechtmatig gedrag uit.”
Lees het arrest hier.
Een handelstussenpersoon
HvJ EG, 19 februari 2009, beschikking in zaak C-62-08, UDV North America Inc. tegen Brandtstraders N.V. Prejudiciële vragen Hof van Cassatie, België. (met dank aan Thierry van Innis, Allen & Overy)
Merkenrecht. Tussenhandel. Merkwaardig genoeg nog niet op de website van het HvJ EG gepubliceerde beschikking over de vraag of een tussenhandelaar - in dit geval een tussenhandelaar (of handelstussenpersoon zoals het Hof het formuleert) die een virtuele marktplaats exploiteert - gebruik maakt van het merk, niettegenstaande het feit dat dat niet ten behoeve van eigen waren is en niettegenstaande het feit dat zulks niet voor eigen rekening geschiedt. Het Hof beantwoordt deze vraag met een duidelijk ja. Een waarschuwing voor de tussenhandelaar.
UDV is houder van het gemeenschapsmerk Smirnoff Ice (klasse 33, gedestilleerde spiritualiën en likeuren). Brandtraders exploiteert een website waarop vennootschappen die lid zijn, anonieme advertenties kunnen plaatsen, zowel voor aan- als verkoop. Op deze website kunnen zij eveneens anoniem onderhandelen over hun transacties en eventueel tot een akkoord komen conform de algemene voorwaarden die op deze website zijn vermeld. Conform de algemene voorwaarden stelt Brandtraders, zodra zij op de hoogte wordt gebracht van een akkoord, als commissionair van de verkoper, tegen commissieloon een verkoopovereenkomst op met de koper Dit wil zeggen dat Brandtraders handelt in eigen naam, maar voor rekening van de verkoper.
Volgens een beschikking van de Brusselse Rechtbank van Koophandel heeft Brandtraders inbreuken gemaakt op artikel 9, leden l en 2, van verordening nr 40/94 omdat zij, om te beginnen, op 3 september 2001 van Hillyard een partij flessen Smirnoff Ice heeft gekocht, die zij heeft doorvekocht aan Checkprice; vervolgens omdat zij voordien op de website reclame heeft gemaakt voor deze handelstransactie en, ten slotte, omdat zij op 13 december 2001 op deze site opnieuw reclame voor een dergelijke handelstransactie heeft gemaakt.
Het Hof van beroep te Brussel heeft deze beschikking bij arrest van 23 september 2003 nietig verklaard, en de door UDV ingediende vordering tot staking ongegrond verklaard. UDV heeft cassatieberoep ingesteld bij het Hof van Cassatie, dat de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld.
Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het begrip ,,gebruik" in de zin van artikel 9, leden 1, sub a, en 2, sub d, van verordening nr 40/94 betrekking heeft op een situatie, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarin een handelstussenpersoon die optreedt in eigen naam maar voor rekening van de verkoper en derhalve geen belanghebbende is bij een verkoop van waren waarin hij zelf wel verbonden partij is, in zijn stukken voor zakelijk gebruik een teken gebruikt dat gelijk is aan een gemeenschapsmerk voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven. Het Hof concludeert dat dat inderdaad zo is.
47. Vervolgens is duidelijk dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde gebruik betrekking heeft op waren, aangezien er ook zonder aanbrenging van een teken dat gelijk is aan een ingeschreven merk, op de waren van de derde sprake is van gebruik ,,voor [ ] waren of diensten" in de zin van artikel 9, lid 1, sub a, van verordening nr 40/94, wanneer de derde dit teken op zodanige wijze gebruikt, dat een verband ontstaat tussen het genoemde teken en de waren die hij in de handel brengt of de diensten die hij verricht, in het hoofdgeding in de vorm van het gebruik van het betrokken teken in stukken voor zakelijk gebruik .
48. Wanneer een dergelijk verband eenmaal is gelegd, is het verder niet relevant dat de derde een teken dat gelijk is aan een ingeschreven merk, gebruikt voor het in de handel brengen van waren die niet zijn eigen waren zijn in die zin dat hij hierop geen titel verwerft tijdens de handelstransactie waarin hij optreedt
49. Bovendien kan niet worden betwist dat het gebruik van het genoemde teken door de derde, in een situatie zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, door het betrokken publiek kan worden gezien als een aanwijzing of een vermoedelijke aanwijzing dat de derde de onderneming is waarvan de waren afkomstig zijn, en derhalve de indruk doet ontstaan dat er in het economisch verkeer een materieel verband bestaat tussen deze waren en de onderneming waarvan deze waren afkomstig zijn (zie in die zin arrest Anheuser-Busch, reeds aangehaald, punt 60)
50. Met een dergelijk gebruik matigt de derde zich in feite immers het essentiële voorrecht aan dat door een merk aan zijn houder wordt verleend, namelijk de uitsluitende bevoegdheid om het betrokken teken te gebruiken om waren te onder scheiden
51. In een dergelijk geval wordt het teken kennelijk gebruikt als merk Dienaangaande doet het voorts niet ter zake dat de derde dit teken gebruikt om de waren in de handel te brengen voor rekening van een andere marktdeelnemer die als enige de titel heeft op deze waren
Het Hof van Justitie (tweede kamer), verklaart voor recht:
Het begrip ,”gebruik” in de zin van artikel 9, leden 1, sub a, en 2, sub d, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk, heeft betrekking op een situatie, zoals die welke in bet hoofdgeding aan de orde is, waarin een handelstussenpersoon die optreedt in eigen naam maar voor rekening van de verkoper, en derhalve geen belanghebbende is bij een verkoop van waren waarin hij zelf wel verbonden partij is, in zijn stukken voor zakelijk gebruik een teken dat gelijk is aan een gemeenschapsmerk, gebruikt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven.
Lees het arrest hier.
Niet anders dan voor waren en diensten
Hof van Beroep Brussel, 11 februari 2009, 2008/AR/719, eBay International A.G. c.s. tegen The Polo/Lauren Company L.P. (met dank aan Thierry van Innis en Geert Glas, Allen & Overy)
Benelux Merkenrecht. eBay maakt geen inbreuk op de merken "Ralph Lauren" en "Polo Sport" door het gebruiken van daarmee overeenstemmende Google AdWords.
Geen inbreuk op grond van art. 2.20 lid 1 sub d BVIE. Het hof oordeelt dat dit gebruik geen gebruik anders dan ter onderscheiding van waren en diensten oplevert, aangezien eBay de AdWords gebruikt als herkomstaanduiding van de op haar website verkochte producten en niet voor andere doeleinden, zoals bijvoorbeeld het promoten van haar eigen website.
Under no circumstances can the consumer believe that such use is intended to distinguish the eBay company itself from another company (…) The use by eBay of the Ralph Lauren and Polo Sport trademarks has the essential function of identifying the goods sold on its site and distinguishing them from the other goods sold on this site. (…) it is not because eBay buys as AdWords keywords reproducing well-known trademarks that we must deduce that it intended as a priority to advertise its site by using the advertising function of these trademarks. (Nederlandse vertaling helaas nog niet beschikbaar).
Inbreuk op grond van artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE is niet gesteld. Geen verplichting voor eBay om het gebruik van deze AdWords te beperken voor EER-goederen, zoals in eerste instantie was bepaald door de Belgische rechter.
9. It is therefore established, in the case at hand, that the use by eBay of the Ralph Lauren and Polo Sport trademarks has the essential function of identifying the goods sold on its site and distinguishing them from the other goods sold on this site.
The mere fact that the consumer is warned that such brand products are likely to be purchased on eBay does not imply that he believes that eBay is the seller, especially since the relevant public, which is used to this type of transactions, knows that eBay is only an intermediary and that the sale takes place directly between the seller and the buyer. In any case, nothing prohibits a third party user of the trademark, such as an intermediary or provider of related goods and services, from using it to distinguish the product, provided it does not affect the essential function of the trademark. Under no circumstances can the consumer believe that such use is intended to distinguish the eBay company itself from another company.
It does not matter that the internet user is not immediately sent to the page where Ralph Lauren and Polo Sport brand products are offered, since it is enough for him to retype the same keyword in the search field inserted in the Clothing & Accessories page to be sent to the specific page. It cannot be deduced from this mere circumstance that eBay intended as a priority to advertise its own company. In fact, eBay declared to be ready, without any prejudicial acknowledgment, to send the internet user directly to the specific ads, without going through the general page of the corresponding category, and the Court records this.
Equally, it is not because eBay buys as AdWords keywords reproducing well-known trademarks that we must deduce that it intended as a priority to advertise its site by using the advertising function of these trademarks. Since well-known brand products are offered for sale on the eBay site, eBay may legitimately buy the corresponding AdWords, which allows it to inform the internet users of the possibility to buy these products through it. eBay may also legitimately choose itself the AdWords, since it has all the sales statistics and therefore is in the best position to know the needs of the buyers.
10. To the extent that it is based on article 2.20.1.d of CBPI, the Ralph Lauren's claim is not well founded, since eBay did not use the trademark other than for the purposes of distinguishing goods or services.
Moreover, the use by eBay of the trademarks to identify products is not otherwise criticized by Ralph Lauren, especially based on article 2.20.1.a of CBPI.
Lees de uitspraak hier (Franstalig origineel) of hier (Engelse vertaling)
Verlichting in spiegels
Hof van Beroep te Gent, 1 december 2008, nr. 2008/RK/94, Philips Lighting B.V. c.s. tegen AGC Flat Glass Europe N.V. (Met dank aan Armand Killan, Bird & Bird)
Belgische zaak. Know-how is uitgesloten van de procedure van beslag inzake namaak. De openbaarmaking van het verslag is door neerlegging ter griffie en de kennisgeving aan de partijen is strijdig met het specifieke geheime karakter van de know-how. Hierin onderscheidt know-how zich van andere IE rechten zoals octrooien, merken, modellen etc, welke allemaal een publiek aspect hebben.
Op 17 december 2007 heeft de Gentse rechter een ex parte beschikking af gegeven ten gunste van Philips voor het leggen van een beschrijvend beslag bij AGC op basis van verschillende IE rechten, waaronder tevens know-how. Op grond van deze beschikking heeft Philips op 19 december 2007 het bewijs beslag laten uitvoeren.
AGC heeft derdenverzet aangetekend voor zover het beslag was gebaseerd op namaak van beweerdelijke know-how. AGC voerde het argument dat know-how niet het type IE recht is op grond waarvan een beschrijvend beslag kan worden gelegd en dat derhalve dat het beslag te breed was gelegd.
Het Hof van Beroep te Gent bevestigt in dit arrest dat een Belgisch beschrijvend beslag niet kan worden gebaseerd op grond van beweerdelijke know-how als gevolg van het geheime karakter van know-how. Het Hof stelt dat een belangrijk element uit de procedure van het beschrijvende beslag inzake namaak de openbaarmaking van het verslag is door neerlegging ter griffie en de kennisgeving aan de partijen. Deze vorm van openbaarmaking is, aldus het Hof, strijdig met het geheime karakter van de know-how.
Het Hof oordeelt tevens dat de Begische wetgeving met betrekking tot het beschrijvende beslag niet in strijd is met de Handhavingsrichtlijn of TRIPS. Het Hof refereert naar EG Verordening 772/2004, waarin know-how uitdrukkelijk als apart intellectueel eigendomsrecht wordt vermeld. Echter, het Hof wijst erop dat know-how enigszins specifiek is gezien het geheime karakter. Hierin onderscheidt know-how zich van andere IE rechten zoals octrooien, merken, modellen et cetera, welke allemaal een publiek aspect hebben. Know-how is tevens niet vastgelegd of geregistreerd. Hoewel bepaalbaar, aldus het hof, is know-how voortdurend onderhevig aan onzichtbare en sluipende evoluties.
Het Hof oordeelt dat derhalve geen beslag wegens namaak van know-how kan worden gelegd.
Lees het vonnis hier.
Praktische bezwaren
Grondwettelijk Hof (België), arrest van 6 november 2008, rolnummer 4375, inzake de prejudiciële vraag over artikel 55 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten. (met dank aan Kristof Neefs, Laga)
Arrest van het Belgisch Grondwettelijk Hof over de altijd aardige vraag of nou eigenlijk wel klopt dat je ook een kopieerheffing moet betalen als je helemaal geen beschermde werken gaat kopiëren. Het hof stelt dat zo’n algemene heffing 'redelijk verantwoord' is. Tussen doel en daad staan nu eenmaal praktische bezwaren in de weg.
“B.7. De doelstelling van de in het geding zijnde maatregel is in het bijzonder gericht op de vergoeding van het inkomstenverlies dat voorvloeit uit de aanwending van de dragers en apparaten met een specifiek doel die inkomstenverlies voor de betrokken rechthebbenden tot gevolg heeft, waartoe de nodige financiële middelen dienen te worden verworven. Ondanks de algemeenheid van de grondslag van de vergoeding, is de maatregel redelijk verantwoord. De wetgever vermag immers rekening te houden met de moeilijkheden die, zowel op het vlak van de doeltreffendheid als op het vlak van de omvang van de administratieve kosten, zouden voortvloeien uit een vergoedingssysteem dat - zo het al mogelijk zou zijn - gebaseerd zou zijn op het effectieve gebruik dat zou worden gemaakt van de dragers en apparaten voor reproductie en derhalve te opteren voor een forfaitair vergoedingssysteem.”
Lees het arrest hier.
Een kussen als zetel
Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, 31 oktober 2008, 04-6468-A, bvba Zet tegen bv Fatboy the Original (met dank aan Jeff Keustermans, De Bandt Keustermans & Van den Brande).
Auteursrecht. Belgische evenknie van het de recente en veelbesproken Bossche Fatboy kort-gedingvonnis (zie IEF 6301), waarin de eiser in onderhavige zaak, ZET, gevoegde partij was. Ook de Rechtbank Antwerpen oordeelt dat de FATBOY zitzak geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. Ook geen sprake van onrechtmatig kopiëren met verwarringstichting en aanhaking of parasitaire mededinging.
Auteursrecht: “De rechtbank is van oordeel dat het samenbrengen en uitwerken van voormelde elementen geen blijk geeft van een voldoende intellectuele inspanning van de auteur. Het gaat hier niet om een eigen vormgeving die meer is dan alleen maar een idee, een stijl of genre. De vormgeving is bovendien in grote mate bepaald door functionele vereisten.
Het kan niet betwist worden dat het gebruik van een kussen als zetel een eeuwenoud gebruik is en dat de zitzak als zitelement sedert de jaren zestig gemeengoed is. De uiterlijke vormgeving van de "Fatboy the original" is een uitvergroting van het wereldwijd bekende hoofdkussen. De dubbele naad is gekend van het bekende "Oxfordkussen". De omvang van het kussen is ingegeven door functionele vereisten.
De "Fatboy the original" heeft immers niet alleen een zitfunctie maar ook een slaapfunctie (stuk 18 bundel verwerende partij). Het spreekt voor zich dat een zitzak een zekere afmeting moet hebben opdat een volwassene op een zitzak zou kunnen liggen en aldus zou kunnen voldoen aan de slaapfunctie. Het gebruik van nylon en van een groot rechthoekig label werd reeds eerder gebruikt zoals blijkt uit de door verwerende partij voorgebrachte foto's van de zitzak gekend onder de naam "Airbag" (hierna: de "Airbag"). (…) De "Airbag" is ontworpen in 1997 terwijl "Fathoy the original" ontworpen werd in 1998.
(…) De afzonderlijke kenmerkende elementen van de "Fatboy the original" zijn dus om voormelde redenen niet origineel. Is de combinatie van deze kenmerkende elementen dan wel origineel?
Het overheersende element bij de "Fatboy the original" is de uitvergroting van een bekend kussen met brede rand en dubbele stik. Een uitvergroting van een alom bekend element kan niet auteursrechtelijk worden beschermd omdat het geen uiting is van een creatieve inspanning op basis van een keuze die is ingegeven door louter subjectieve factoren.
De andere details zijn niet bepalend voor de vorm van de "Fatboy the original" en werden reeds samen gecombineerd bij een zitzak die ontworpen werd voor de "Fatboy the original". De rechtbank is van oordeel dat de ontwerper van de "Fatboy the original" door het samenbrengen van hogervermelde elementen niets fundamenteels persoonlijk heeft toegevoegd aan een bestaand basisidee.
Aangekochte rechten Airbag: “Verwerende partij heeft in januari 2008 de rechten op de "Airbag" aangekocht. Eisende partij vordert dat tevens voor recht zou worden gezegd dat ook de "Airbag" geen auteursrechtelijke bescherming geniet.
De rechtbank dient echter vast te stellen dat de discussie tussen partijen betreffende de "Airbag" gaat over de vraag of de ontwerper van de "Fatboy the original" de oudste tekening van deze zitzak al dan niet heeft overgetekend van de "Airbag" en over de gelijkenissen die er zouden bestaan tussen de "Airbag" en de "Fatboy the original".
De vraag of de "Airbag" in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming wordt niet behandeld in conclusies.Dit onderdeel van de zaak is bijgevolg niet in staat.”
Onrechtmatig kopiëren en aanhaking of parasitaire mededinging: “De rechtbank is van oordeel dat niet wordt aangetoond dat het publiek een verband legt tussen het gebruik van een groot kussen als zitzak met de volgens verwerende partij kenmerkende elementen en de "Fatboy the original". De volgens verwerende partij kenmerkende elementen van de "Fatboy the original" hebben geen voldoende onderscheidend vermogen zodat de "sit on it" van eisende partij niet kan beschouwd worden als verwarringstichtend.
(…) De nagebootste prestatie dient het gevolg te zijn van een creatieve inspanning. De rechtbank is van oordeel dat de inspanningen van de ontwerper van de "Fatbot the original" niet voldoende creatief zijn. Aan de hand van de voorgebrachte stukken wordt door verwerende partij niet aangetoond dat zij investeringen van een voldoende belangrijkheid heeft geleverd. De vorderingen op grond van parasitaire mededinging is tevens ongegrond.
(…) De rechtbank zegt voor recht dat de "Fatboy the original" geen auteursrechtelijke bescherming geniet en dat eisende partij geen onrechtmatige daad pleegt jegens verwerende partij. De rechtbank wijst het meer gevorderde af en verwijst de vordering betreffende de "Airbag" naar de bijzondere rol.”
Lees het vonnis hier.
De manifeste wil te parasiteren op de bekendheid van het merk
Rechtbank Koophandel te Brussel, 27 oktober 2008, A/08/00340, SAGL VF International tegen N.V. Wibra België, Wibra Holding B.V. (met dank aan Paul Reeskamp, Allen & Overy).
Even kort: Gemeenschapsbeeldmerk KIPLING tegen overeenstemmend beeldteken gedaagde. KIPLING is in België een zeer bekend merk. (Flagrante) inbreuk aangenomen. €600.000,- schadevergoeding. Kwade trouw aangenomen (winstafdracht). De Belgische Gemeenschapsrechtbank lijkt ook internationale bevoegdheid te hebben aangenomen ten aanzien van de Nederlandse medegedaagden.
“8 (…) Het merk van eiseres is zeer bekend bij het algemene publiek en bezit daardoor een goot onderscheidend vermogen.
Bij een vergelijking tussen enerzijds het beeldmerk van eiseres en anderzijds het door verweersters gebruikte teken stemt dit laatste in zodanige mate in haar totaalindruk visueel overeen met het beeldmerk van eiseres dat het gebruik daarvan in beginsel als inbreukmakend moet worden beschouwd. Door de bijzondere compositie van verscheidene cirkels en motieven, in identieke orde, laat het teken een quasi-identieke totaalindruk na Het vervangen van de benaming "KIPLING" door "ABCDINISPORTS" heeft geen invloed op die quasi-identieke totaalindruk, temeer het gaat over courante producten, bestemd voor voornamelijk een publiek van adolescenten dat niet spontaan de inspanning zal doen om de in cirkelvorm aangebrachte benamingen te ontcijferen en dat de tweede benaming niet zal onthouden die, in tegenstelling met de eerste benaming, geen bekendheid heeft.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verwarringsgevaar in voorliggend geval visueel aanwezig is en niet teniet wordt gedaan dooi het gebruik van een andere benaming. Door gebruik te maken van het bewuste teken voor dezelfde of minstens soortgelijke waren waarvoor het beeldmerk van eiseres is ingeschreven zonder toestemming van eiseres, werd er dan ook een inbreuk gemaakt op de merken van deze laatste.”
Naast een inbreukverbod legt de rechtbank gedaagde Wibra een schadevergoeding op van €60,- per verkochte inbreukmakende tas, wat leidt tot een totale schadevergoeding van meer dan € 600.000,--. De genoten winst moet nog nader worden bepaald, maar dat sprake is van de vereiste kwader trouw is volgens de rechtbank wel duidelijk:
“12. (…) Gelet onder meer de bekendheid van het ter bescherming ingeroepen merk en het flagrant karakter van de inbreuk, kan liet niet anders dan dat verweersters zich ten tijde van hun handelen bewust zijn geweest van het inbreukmakend karakter daarvan en dat zij dus te kwader trouw handelden. De gelijkenissen tussen het merk en het gebruikte teken zijn namelijk zo frappant dat ze niet toevallig kunnen zijn, maar integendeel, getuigen van de manifeste wil te parasiteren op de bekendheid van het merk.”
Lees het vonnis hier.
Geertrui van Overwalle
De Universiteit van Tilburg heeft prof. Geertrui van Overwalle (1958, Ukkel, België) benoemd tot hoogleraar Octrooirecht en nieuwe technologieën. Vanaf 1 oktober 2008 zal zij het Tilburg Institute for Law, Technology and Society (TILT) komen versterken voor een dag per week. Daarnaast is ze werkzaam aan de K.U. Leuven en de K.U. Brussel.
Het onderzoek van Van Overwalle is erop gericht de wetgeving, rechtspraak en rechtsleer in beeld te brengen wat betreft octrooibescherming voor nieuwe technologieën. Ook onderzoekt ze in hoeverre het klassieke octrooirecht op grenzen botst. Haar nieuwste grote publicatie gaat over patenten op genen en modellen om de toegang tot genpatenten te waarborgen, in het belang van de volksgezondheid (Van Overwalle, G. (ed.), Gene patents and collaborative licensing models. Cambridge University Press, te verschijnen).
Zij zal haar kennis inzetten bij het lopende onderzoek van TILT naar het recht rond biotechnologie, ICT en nanotechnologie. Daarnaast zal ze eigen onderzoekslijnen uitzetten,op het gebied van open source innovatie en biotechnologie, en ook omtrent octrooibescherming voor proteomics en biochips.
Lees hier meer.
En nog meer rechtspraak
“25. De stelling van eiseres, dat zij recht heeft op verlenging van de beschermingsduur van het octrooi gelet op alle tijd en inspanningen die besteed zijn aan de uitvinding en het op de markt brengen van het middel, kan niet worden gevolgd. Het gaat er om of wordt voldaan aan de in de Verordening gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor een aanvullend beschermingscertificaat. Alleen onder die omstandigheden komt eiseres voor een ABC in aanmerking. Zoals hiervoor reeds is overwogen voldoet eiseres niet aan alle voorwaarden. Daarom moest het ABC worden geweigerd. Voor een belangenafweging als door eiseres gewenst biedt de Verordening geen ruimte.”
Lees de uitspraak hier.
Het Hof adieert het Benelux-Gerechtshof prejudicieel met het oog op de beantwoording van volgende vragen:
l. staat het onderwerp van de rechtspleging in geval van een beroep tegen een beslissing van het Bureau bij oppositie eraan in de weg dat de BOIE en/of het Bureau aanwezig is in deze rechtspleging?
2. is regel 1.16, eerste lid d. van het Uitvoeringsreglement verzoenbaar met artikel 2.16, eerste lid, derde lid en vierde lid, waar het bepaalt dat hetBureau een oppositie kan 'buiten beschouwing laten'?
3. indien het antwoord op de tweede vraag bevestigend luidt, is regel 1.16, eerste lid d. dan verzoenbaar met de verdragsbepalingen in zoverre het 'buiten beschouwing laten' instelt als sanctie wegens niet meedelen van argumenten en stukken ter ondersteuning van de oppositie, terwijl de verdragsbepalingen geen verplichting tot motivering van de oppositie oplegt?
4. ongeacht of het antwoord op de tweede vraag bevestigend of ontkennend luidt, dient het 'buiten beschouwing laten' dan beschouwd te worden als een eindbeslissing waartegen beroep kan worden ingesteld volgens artikel 2.17 BVIE, wanneer vast staat dat het Bureau de oppositie niet alsnog nader in aanmerking zal nemen?
5. staat artikel 2.17 van het BVIE eraan in de weg dat de vordering tot vernietiging van de beslissing van het Bureau wordt ingeleid bij een andere akte dan een verzoekschrift en indien het antwoord op deze vraag ontkennend luidt, kan de regelmatigheid van de inleidende akte dan worden beoordeeld volgens de voorschriften van het nationaal gerechtelijk privaatrecht?
6. dient artikel 2.17, eerste lid BVIE aldus te worden uitgelegd dat het hof bij de vordering tot vernietiging van de beslissing van het Bureau over oppositie deze enkel heroverweegt in volle omvang, maar zonder een beslissing over de oppositie in de plaats te stellen van deze van het Bureau in geval van vernietiging, of dient het hof integendeel na eventuele vernietiging de oppositie zelf af te doen ?
Schorst de rechtspleging tot op de dag waarop de beslissing van het Benelux-Gerechtshof inkomt op de griffie van het hof van beroep te Brussel en houdt iedere nadere beslissing aan.
Lees het arrest hier.
3- Rechtbank Rotterdam, 22 mei 2008, KG ZA 08-290, Beekman tegen Van den Berg (met dank aan Bjorn Schipper, Bousie).
Merkenrecht, handelsnaamrecht. “4.5. (…) Voor een geslaagd beroep op artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE in elk geval vereist dat merk en teken met elkaar overeenstemmen. Daarvan is sprake indien - mede gelet op de bijzonderheden van het gegeven geval en met name de onderscheidende kracht van het merk en teken, elk in zijn geheel en in onderling verband beschouwd, auditief, visueel of begripsmatig zodanige gelijkenis vertonen dat reeds daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek dat met het teken wordt geconfronteerd een verband tussen teken en merk wordt gelegd. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook het verwarringsgevaar. Naar voorlopig oordeel is hiervan in het onderhavige geval echter geen sprake. Voor dat oordeel is redengevend dat de merken auditief en visueel voldoende van elkaar verschillen.
Beekman maakt gebruik van open letters met de nadruk op de T en Van den Berg hanteert strakke simpel uitgevoerde letters met uitzondering van de nadrukkelijk weergegeven eerste letter Q. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat uitvoering, lettertype en silhouet van het door Beekman gevoerde beeldmerk duidelijk overeenstemmend is met het door Van den Berg gevoerde teken. Nu de totaalindruk van het door Beekrnan gevoerde beeldmerk zozeer verschilt van het door Van den Berg gevoerde teken, is ondanks de begripsmatige gelijkenis tussen het beeldmerk van Beeknian en het teken van Van den Berg, geen sprake van onderscheidend vermogen.
Voorts is van belang dat Beekman de verwarring niet aannemelijk heeft gemaakt, hetgeen in de rede had gelegen gelet op het feit dat Beekman en Van den Berg al gedurende enige jaren in dezelfde branche werkzaam zijn en (respectievelijk) het beeldmerk en het teken naast elkaar gebruiken. De daartoe door Beekman overgelegde producties 8 en 9, die door Van den Berg worden betwist, zijn ter onderbouwing van het verwarringsgevaar onvoldoende. Tenslotte weegt bij de beoordeling van het verwarringsgevaar mee - hetgeen door Van den Berg aannemelijk is gemaakt - dat partijen zich bewegen in een markt met een specifiek publiek, dat zich vooral laat leiden door de soort van muziek die gepresenteerd wordt.”
Lees het vonnis hier.
Octrooirecht. Hof bekrachtigt vonnis van de rechtank ’s-Gravenhage (IEF 2617). “12 (…) Indien het individuele species “letterlijk” bekend is - zoals bijvoorbeeld als in het document een voorbeeld op het species is gericht of als het in de beschrijving wordt vermeld met fysische gegevens waaruit blijkt dat men het species echt “in handen heeft gehad” - kan geen octrooi worden verleend wegens gebrek aan nieuwheid.”
Lees het arrest hier.
L'absence d'inburgering
Cour d’appel de Bruxelles, 23 mei 2008, 2008/4148, Koninklijke KPN tegen Mobistar.
Hoger beroep. Het Hof van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de Rechtbank van Koophandel Brussel van 24 november 2006 en daarmee de nietigheid van het kleurmerk groen van KPN
“L'absence d'inburgering en Belgique est par ailleurs établi par le propre dossier de KPN, puisqu'il résulte de l'étude de marché qu'elle produit (pièce 7 de son dossier) que seuls 0'4% des personnes interrogées pensent a KPN lorsqu'ils voient la couleur verte et qu'ils ne sont que 1,9% lorsqu'on leur demande, en plus, et précisément, à quelle entreprise de télécomnunications ils pensent.
En tout état de cause, le tres faible pourcentage de persomes résidant en Belgique qui connaissent KPN n'est pas suffisant pour justifier l'acquisition d'un caractère distinctif par l'usage puisqu'il est indispensable qu'ime fiaction significative des rniliew intéressés identifient le produit grâce a la marque, comme provenant d'une 'entreprise déteminée (C.J.C.E. 4 mai 1999, C-108197 et C-109197, n" 52, Windsurfing Clziemse), ce qui n'est pas le cas en l'espèce.
A défaut d'acquisition d'un caractère distinctif par l'iisage dans tout le Benelux, la marque de KPN est nulle.”
Lees het arrest hier. Eerdere uitspraak RB Koophandel: IEF 3286.