HvJ EU over manipulatiesoftware in dieselvoertuigen

HvJ EU 14 juli 2022, IEF, IEFbe; C-128/20 (GSMB Invest tegen Auto Krainer), C-134/20 (IR tegen Volkswagen) en C-145/20 (DS tegen Porsche Inter Auto en Volkswagen) Uit het persbericht: In dieselvoertuigen ingebouwde software waardoor de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem tijdens het grootste deel van het jaar bij gebruikelijke temperaturen wordt verminderd, vormt een verboden manipulatie-instrument. Omdat het hier niet gaat om een gebrek van geringe betekenis, is ontbinding van de koopovereenkomst in beginsel niet uitgesloten.
Auteursrechtelijke inbreuk door produceren namaakzetel
Hof van beroep Antwerpen 24 december 2018, IEFbe 3491; 2016/AR/2270 (Revilax tegen geïntimeerden) Revilax produceert en verkoopt 'relaxzetels'. Zij beschuldigt geïntimeerde 1 ervan dat hij inbreukmakende zetels zou produceren, geïntimeerde 2 zou deze zetels veredelen en geïntimeerde 3 zou tot slot sterk gelijkende zetels presenteren. Geïntimeerden 1 en 2 zijn oud-werknemers en geïntimeerde 3 is oprichter van Revilax. Het hof oordeelt dat ten aanzien van de Medilax-zetel inbreuk wordt gepleegd door geïntimeerden 1 en 2, vanwege het feit dat zij de inbreukmakende zetel produceren en veredelen. Ten aanzien van geïntimeerde 3 wordt niet bewezen dat hij iets te maken heeft met de productie van deze namaakzetel.
Niet aannemelijk dat verwarring tussen handelsnamen te duchten is
Hof van Beroep Brussel 25 juni 2019, IEFbe 3490; rolnr. 2016/AR/807 (Brems tegen B) In dit hoger beroep betreft het een handelsnaamrechtelijk geschil tussen de handelsnamen Brems Dakwerken tegen DakwerkenQuincyBrems. Omtrent het gebruik van de domeinnaam DakwerkenQuincyBrems oordeelt de rechter dat B voldoende voorzorgen heeft getroffen om verwarringsgevaar te vermijden. Brems heeft daarbij noch ten aanzien van de domeinnaam, noch ten aanzien van het handelsnaamrecht, niet aannemelijk gemaakt dat verwarring te duchten is tussen de gebruikte handelsnamen en domeinnamen van partijen. Hierdoor concludeert het hof dat bij het relevante publiek in dit onderhavige geval geen verwarring te duchten is. Het publiek wordt er niet toe gebracht om een ander besluit te nemen, dan het besluit dat zij eigenlijk zou hebben genomen.
Rechtstreekse vergoedingsplicht voor online platformen in België

Op 16 juni jl. heeft het Belgische parlement een nieuwe wet omtrent auteurs- en naburige rechten goedgekeurd. Een vrij uniek gegeven is dat de Belgische wet bepaalde online platformen een rechtstreekse vergoedingsverplichting oplegt. Het gaat hierbij om de volgende platformen:
- De online content-sharing platformen
- Streamingplatformen met abonnementformules, zoals Spotify, Netflix en Apple Music
Er zijn een reeks uitzonderingen voorzien. Belangrijk is bijvoorbeeld dat de platformen winst moeten nastreven. Niet-commerciële platformen zijn dus niet gevat. Ook platformen die werken met transacties vallen hier niet onder. Dat zijn bijvoorbeeld platformen waar je een som betaalt voor de aankoop of de huur van een audiovisueel werk.
Het rechtstreekse vergoedingsrecht is niet overdraagbaar en is van toepassing wanneer een auteur of uitvoerend kunstenaar het recht op mededeling aan het publiek door die online platformen heeft overgedragen. De vergoeding wordt enkel uitbetaald aan collectieve beheersvennootschappen die auteurs of uitvoerende kunstenaars vertegenwoordigen. Je moet dus lid worden om hierop recht te hebben. Ook hier zijn de modaliteiten nog niet duidelijk. Concreet zullen de beheersvennootschappen onderhandelen met de platformen om die modaliteiten af te spreken.
Jongere gemeenschapsmodellen afstandsbedieningen nietig

Hof van beroep Brussel 30 augustus 2019, IEFbe 3488; rolnr. 2017/AR/1756, 2017/AR/1793 en 2017/AR/1797 (Universal electronics tegen FM marketing, Ruwido tegen Telenet) Telenet levert als onderneming onder andere interactieve digitale televisie aan haar klanten, waarvoor zij tevens een afstandsbediening aan haar klanten geeft. Eerst bestelde Telenet de afstandsbedieningen bij producent Ruwido, maar na een verzuurde relatie liet Telenet een afstandsbediening ontwerpen door Universal die verzekerde dat de afstandsbediening voldoende afweek van het exemplaar van Ruwido, waardoor deze nieuw ontworpen afstandsbediening geen inbreuk zou maken. FM Marketing heeft als merkhouder tezamen met Ruwido vervolgens beroep ingesteld tegen de nieuw ontworpen afstandsbediening van Universal. Het hof wijst de vorderingen af en acht ze ongegrond. Daarbij concludeert ze dat de twee jongere modellen van Ruwido en FM Marketing nietig zijn, omdat de twee jongere Gemeenschapsmodellen 16 maanden voorafgaand aan de indiening van de aanvrage beschikbaar werden gesteld aan het publiek.
Auteursrecht op GUI tolkenpost

Hof van beroep Brussel 25 november 2019, IEFbe 3501; rolnr. 2018/AR/1247 (Taiden en Media Vision tegen Televic) Zie ook [IEFbe 2608]. Televic is actief in het ontwikkelen, produceren en verkopen van vergader- en conferentiesystemen net als Taiden. In 2015 heeft Televic de Lingua Tolkenpost gepresenteerd waarna tevens het gemeenschapsmodel is ingeschreven. In 2016 presenteerde Taiden een eigen tolkenpost die verdeeld wordt door Media Vision. De Graphical User Interface (GUI) van dit nieuwe systeem van Taiden maakt volgens Televic inbreuk op haar auteursrechten en daagt haar voor de rechter. In eerste aanleg geeft de rechtbank Televic gelijk en stelt dat op de GUI van de Lingua tolkenpost auteursrecht rust. Het hof komt tot hetzelfde oordeel en concludeert vervolgens dat de eerdere versie van de tolkenpost van Taiden wel inbreuk maakt op het auteursrecht van Televic. De latere versie van het tolkensysteem van Taiden wijkt daarentegen voldoende af en geeft een andere totaalindruk dan de GUI van de Lingua Tolkenpost. Hiervan oordeelt het hof dus dat het geen namaak betreft.
Producent hoeft zich niet als producent te presenteren

HvJ EU 7 juli 2022, IEF 20828, IEFbe 3504; C‑264/21, ECLI:EU:C:2022:536 (Fennia tegen Philips) In het kader van de tussen Fennia en Philips aanhangige zaak werd een verzoek ingediend om een prejudiciële beslissing. Fennia had een consument vergoed voor schade die was veroorzaakt door een brand. Deze brand bleek te zijn veroorzaakt door een koffiemachine. Fennia vorderde vervolgens een schadevergoeding van Philips op basis van productaansprakelijkheid. Philips stelde dat zij niet de producent van de koffiemachine was en meende dan ook dat het beroep verworpen moest worden. De verwijzende rechter vraagt zich af hoe ‘eenieder die zich als producent presenteert door zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product aan te brengen’ uitgelegd moet worden. Wanneer wordt de merkhouder als producent beschouwd? Het Hof legt het begrip ‘producent’ in de zin van artikel 3 lid 1 van richtlijn 85/374 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken uit. Volgens het Hof vereist dit begrip niet dat de persoon die zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product heeft aangebracht of heeft toegestaan dat dit wordt aangebracht, zich ook op enige andere wijze als de producent van het product presenteert.
Tenuitvoerleggingsautoriteit zal betrokken waren moeten vaststellen

HvJ EU conclusie A-G 16 juni 2022, IEF 20826, IEFbe 3502; ECLI:EU:C:2022:481 (Harman tegen AB SA) Harman is houdster van de uitsluitende rechten op een aantal Uniemerken. AB SA verricht een economische activiteit op het gebied van de distributie van elektronica. Harman beschuldigt AB SA ervan dat zij met haar activiteiten de aan de Uniemerken verbonden rechten van Harman zou schenden. Harman vordert dan ook dat het AB SA verboden wordt deze rechten te schenden. AB SA meent dat het aan het Uniemerk verbonden recht zou zijn uitgeput. In het kader van deze zaak werden een aantal prejudiciële vragen gesteld. Het gaat kortgezegd om de vraag of nationale rechters in hun uitspraak kunnen verwijzen naar waren die niet door de merkhouder of met diens toestemming in de EER in de handel zijn gebracht. Dit zou tot betekenen dat de vaststelling de vraag op welke van het Uniemerk voorziene waren de uitgesproken verboden en bevelen betrekking hebben wegens de algemene formulering van de uitspraak overgelaten wordt aan de tenuitvoerleggingsautoriteit.
Inbreuk op auteursrecht gebouwde villa's
Hof van Beroep Antwerpen 25 september 2018, IEFbe 3493; rolnr. 2016/AR/2387 (Vlassak-Verhulst tegen architecten) Vlassak-Verhulst heeft verschillende villa's gebouwd, waarbij zij tevens als ontwerper staat aangegeven bij sommige van deze gebouwen. Een van de architecten in deze zaak is een ex-werknemer van Vlassak-Verhulst en heeft op haar website een aantal foto's van de villa's van Vlassak-Verhulst geplaatst. In het contract van alle werknemers van Vlassak-Verhulst staat dat alle plannen en beschrijvingen van deze villa's auteursrechtelijk beschermd zijn en dat het auteursrecht toekomt aan Vlassak-Verhulst. De rechter oordeelt dat deze clausule voldoende duidelijk is en dat Vlassak-Verhulst daardoor als auteursrechthebbende kan worden aangewezen. Het hof concludeert verder, dat de architecten inbreuk plegen op de oneerlijke handelspraktijken door realisaties van Vlassak-Verhulst op hun website te publiceren als zijnde die van hen. De eerste van de architecten heeft immers het intellectueel eigendomsrecht overgedragen aan Vlassak-Verhulst. Wat betreft het interieur van de villa's is het niet aangetoond wie de auteursrechten ervan bezit.
Geen auteursrechtelijke en databankrechtelijke bescherming
Hof van beroep Gent 4 juni 2018, IEFbe 3497; rolnr. 2015/AR/2010 (MCS tegen werknemer, Freestone en e.a.) MCS is een softwareontwikkelaar en levert daarnaast diensten en advies omtrent het managen van onroerend goed en andere faciliteiten. Werknemer heeft enige tijd in dienst gewerkt van MCS als adviseur beheer van het onderhoud en per november 2011 is zij gaan werken bij Freestone onder eenzelfde functie. Zover de vorderingen van MCS betrekking hebben op diens intellectueel eigendomsrechten slagen deze niet. De vordering van MCS faalt in zoverre het berust op het auteursrecht, gezien zij niet kan aantonen op welke wijze de auteur creatieve keuzes heeft gemaakt die de gemaakte bestanden een persoonlijke noot geven. Ook omtrent de software blijft het bewijs omtrent een eigen intellectuele schepping uit. Een vordering met betrekking tot het sui generis databankenrecht is tevens ongegrond vanwege de omstandigheid dat MSC op geen enkele manier de substantiële investering aantoont.