Uitspraak ingezonden door Terry Häcker, Marktonderzoekadvies.
Alleen Ritter Sport mag vierkant zijn

Bundesgerichthof 23 juli 2020, IEF 19342, IEFbe 3111; 093/2020 (Ritter Sport tegen Milka) Merkenrecht. Het Duitse Bundesgericht heeft geoordeeld dat de vierkante vorm van de Ritter Sport-chocola het merkenrecht behoudt. De vierkante vorm van de verpakking in combinatie met de bekende slogan “Square. Practical. Good” kan ertoe leiden dat de beslissing van de consument om Ritter Sport chocola te kopen wordt bepaald door de vorm, omdat de consument dit ziet als een indicatie van de herkomst van de chocolade van Ritter Sport en daarmee samenhangt met een bepaalde kwaliteitsverwachting. De producent van Milka - Mondelēz - probeerde de rechten op de vorm van de chocola op te heffen, maar dat is niet gelukt. De vorm van goederen of verpakkingen kan alleen van merkenrechtelijke bescherming worden uitgesloten, als de vorm de goederen een wezenlijke waarde geeft. In het geval van de Ritter Sport chocolade gaat het om de vorm, maar in combinatie met de slogan.
Uitspraak ingezonden door Michaël de Vroey, Baker McKenzie.
Vordering gegrond op Gemeenschapsmodellenverordening: rechtbank onbevoegd

Ondernemingsrechtbank Antwerpen 4 maart 2020, IEFbe 3110; A/19/07579 (SaS Ohara tegen Tawo) Modellenrecht. SaS Ohara stelt dat Tawo producten op de markt heeft gebracht die identiek zijn aan hun model van de armband “Feather Cuff”. Tawo voert als verweer aan dat de eisende partijen hun vordering minstens ten dele enten op het gemeenschapsmodellenrecht. Enkel de ondernemingsrechtbanken te Brussel zijn bevoegd om van dergelijke vorderingen kennis te nemen. In de dagvaarding wordt de vordering expliciet gebaseerd op de Gemeenschapsmodellenrechtverordening. Hoewel de eisende partijen de verwijzing naar die verordening hebben weggehaald, blijft de veelvuldige verwijzing naar het begrip “model” gehandhaafd. Aangezien de materiële bevoegdheid mede wordt bepaald aan de hand van de bewoordingen van de dagvaarding, wordt geconcludeerd dat de Ondernemingsrechtbank Antwerpen onbevoegd is.
Conclusie A-G: YouTube niet aansprakelijk voor illegaal uploaden

HvJ EU conclusie A-G 16 juli 2020, IEF 19333, IT 3193, IEFbe 3109; ECLI:EU:C:2020:586 (Frank Peterson tegen Google en YouTube) Frank Peterson, een muziekproducent, heeft een procedure aangespannen tegen YouTube en moederbedrijf Google voor de Duitse rechtbanken met betrekking tot het uploaden naar YouTube van muziek van zangeres Sarah Brightmann, waarop hij beweert verschillende rechten te hebben. Het materiaal is geüpload door gebruikers van dat platform zonder zijn toestemming. Volgens de advocaat-generaal zijn online platforms zoals YouTube, niet direct aansprakelijk voor het illegaal uploaden van beschermde werken door de gebruikers van die platforms.
What does the new Google decision by the Belgian DPA mean for other organisations?

On 14 July 2020, the Belgian DPA fined Google 600.000 EUR, by far the highest fine handed out to date in Belgium. The decision is interesting not just for Google (and Google users) but also for other organisations, due to the lessons it holds regarding international jurisdiction, special categories of personal data and the conditions for the right to erasure or "right to be forgotten".
The facts are fairly simple: 12 results of a Google search for X, the CEO of an undertaking ("dirigeant" in French), appeared to suggest ties between X and a specific political party or referred to an old harassment complaint that was set aside already in 2010. X, as data subject, requested the delisting of such results by Google; Google refused for various reasons (pages that did not appear to exist, pages that were inaccessible, pages which did not meet Google's criteria for removal).
1. Jurisdiction of the Belgian DPA over Google
The issue of international jurisdiction in data protection matters has been given much attention over the past few years as a result of the combination of case law of the Court of Justice of the European Union (CJEU), the GDPR's provisions on territorial scope (Art. 3 GDPR) and the "one-stop shop" mechanism in the GDPR, which provides for specific jurisdictional rules regarding the relationship between a "lead supervisory authority" and other supervisory authorities.
Lees hier het gehele artikel.
Auteurs: Peter Craddock en Vincent Wellens, NautaDutilh.
Arnold & Siedsma neemt octrooibureau LC Patents uit Hasselt over

Octrooi- en merkenbureau Arnold & Siedsma is een kantoor rijker. Sinds 1 juli gaat LC Patents uit het Belgische Hasselt verder als onderdeel van het bureau. De overname past uitstekend binnen de groeiambities van Arnold & Siedsma dat zich wilde uitbreiden op het gebied van chemie, waar LC Patents haar sporen in heeft verdiend. De overname is een unieke kans om de marktpositie in België te versterken op het gebied van farmacie, life sciences en biotechnologie.
De volledige integratie van fullservice octrooibureau LC Patents in Arnold & Siedsma is voltooid op 1 januari 2021. De komende zes maanden wordt daar druk aan gewerkt. Ondertussen draait LC Patents gewoon door in Hasselt; vooralsnog onder de eigen naam. “Hun elf medewerkers blijven er allemaal werkzaam en zijn sinds kort dus onze collega’s. We zijn uiteraard blij met en trots op deze kwalitatieve en kwantitatieve uitbreiding van ons bureau en onze dienstverlening. Een mooi succes, zeker nu we dit jaar 100 jaar bestaan”, aldus Paul Hylarides, partner bij Arnold & Siedsma.
HvJ EU heeft geoordeeld in Schrems tegen Facebook

HvJ EU 16 juli 2020, IT 3191, IEF 19327, IEFbe 3106; C-311/18 (Schrems tegen Facebook) Privacyrecht. Vandaag heeft het Europees Hof van Justitie geoordeeld in een van de meest verwachte zaken over privacy en gegevensbescherming sinds tijden. Schrems heeft als Facebookgebruiker Facebook Ierland aangesproken voor het doorgeven van persoonsgegevens aan Facebook Verenigde Staten. Hij heeft de Ierse toezichthouder verzocht om deze doorgiften te verbieden. Hiertoe voerde hij aan dat het recht van de Verenigde Staten en de gangbare praktijk geen waarborgen bieden voor voldoende bescherming tegen de toegang door de overheid tot de naar dit land doorgestuurde gegevens. Deze klacht werd afgewezen, omdat de Commissie in een beschikking had vastgesteld dat de Verenigde Staten wel een passend beschermingsniveau waarborgden. In 2015 heeft het Europees Hof van Justitie deze beschikking ongeldig verklaard, waardoor de Ierse rechter de afwijzing van de klacht van Schrems nietig verklaarde. De Ierse toezichthouder verzocht Schrems zijn klacht te herformuleren. In de hergeformuleerde klacht verzoekt Schrems de doorgifte van zijn persoonsgegevens vanuit de Unie naar de Verenigde Staten - die Facebook ondertussen uitvoert op grond van bepalingen uit de bijlage bij besluit 2020/87 - op te schorten of voor de toekomst te verbieden. De Ierse rechter vraagt aan het Europees Hof van Justitie of besluit 2010/87 en 2016/1250 geldig zijn. Vandaag heeft het Hof van Justitie in zijn arrest gesteld dat bij de toetsing van besluit 2010/87 aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van dat besluit kunnen aantasten. Besluit 2016/1250 wordt daarentegen ongeldig verklaard. Daarnaast wijst het Hof erop dat een doorgifte van persoonsgegevens voor commerciële doeleinden door een in een lidstaat gevestigde onderneming naar een andere in een derde land gevestigde onderneming, niet kan worden uitgesloten van de werkingssfeer van de verordening. Bij een dergelijke doorgifte moet een beschermingsniveau worden geboden dat in grote lijnen overeenkomt met het beschermingsniveau dat binnen de Unie wordt gewaarborgd door die verordening, gelezen in het licht van het Handvest. Toezichthoudende autoriteiten zijn, tenzij de Commissie op geldige wijze een adequaatheidsbesluit heeft vastgesteld, verplicht om een doorgifte naar een derde land op te schorten of te verbieden wanneer zij - gelet op alle omstandigheden - van oordeel zijn dat de standaardbepalingen inzake gegevensbescherming in dat derde land niet worden of niet kunnen worden nageleefd en dat de door het Unierecht vereiste bescherming van de doorgegeven gegevens niet kan worden gewaarborgd met andere middelen, indien de in de Unie gevestigde exporteur de doorgifte niet zelf heeft opgeschort of beëindigd.
Uitspraak ingezonden door Kristof Neefs en Stéphanie de Potter, Inteo.
Geen verwarringsgevaar bij slechts één gemeenschappelijk element

Ondernemingsrechtbank Antwerpen 13 mei 2020, IEFbe 3105; A/19/06296 (BVBA Black & Gold tegen SSPCS) Merkenrecht. Black & Gold en SSPCS (Suspicious Antwerp) verkopen kledij gericht op een jong publiek. Black & Gold vordert dat SSPCS wordt verboden om gebruik te maken van haar logo en merk. Zij voert aan dat daarmee inbreuk wordt gemaakt op haar merken, haar auteursrecht en de eerlijke marktpraktijken. De vordering wordt ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank hebben “de merken van Black and Gold enerzijds, en het merk van SSPCS anderzijds, als gemeenschappelijk element een schedel. Daar houdt het ook grotendeels mee op”. Er bestaat geen verwarringsgevaar. Anders oordelen zou “impliceren dat Black and Gold het gebruik van eender welke schedel als merk voor kleding kan monopoliseren, wat vanzelfsprekend een stap te ver is”. Één van de merken van Black & Gold werd per vergissing als ontwerptekening gedeponeerd, met een blauwe achtergrond en technische verwijzingen. Rechtbank: “Uit het registratievereiste van merken volgt dat het met het merk als gedeponeerd is dat de vergelijking moet worden gemaakt, niet met een interpretatie of correctie ervan”. Black & Gold voldoet niet aan haar bewijslast op auteursrechtelijk vlak. Zij beperkt zich tot de bewering dat de oprichters en de designer van Black & Gold op creatieve wijze te werk zijn gegaan. Rechtbank: “Vanzelfsprekend volstaat dit niet om originaliteit te bewijzen. Zeker wanneer de materie binnen een bepaalde stijl moet worden geplaatst, en waar de ontwerpers zoals Black and Gold verklaren inspiratie te hebben gezocht in een bepaalde culturele achtergrond (de Dia de los Muertos iconografie) moet op des te preciezere wijze worden aangegeven wat de werken in kwestie onderscheidt van het referentiekader. Dit gebeurt hier zoals gezegd geenszins.” Black & Gold bewijst tot slot evenmin dat er sprake is van oneerlijke marktpraktijken.
Conclusie A-G in Laroche tegen 4 EW

Parket bij de HR 19 juni 2020, IEF 19322, IEFbe 3103; ECLI:NL:PHR:2020:687 (Laroche tegen 4 EW) Merkenrecht. Procesrecht. Heeft 4 EW door het aanbieden en verkopen van een restvoorraad merkproducten van Laroche die overbleef na loyaliteitsspaaracties van supermarktketen Carrefour in Frankrijk en België, inbreuk gemaakt op Laroche’s merkrechten of is hier sprake van uitputting? Het hof oordeelt - in tegenstelling tot de rechtbank - dat er sprake is van merkenrechtelijke uitputting. Laroche gaat hiertegen in cassatie. A-G van Peursem overweegt onder meer dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat “achteraf toestemming geven” kan worden gekwalificeerd als “instemming” van de merkhouder. Met “duur van de licentie” in artikel 22 lid 2 sub a UMVo wordt volgens Van Peursem - mede gelet op de aangehaalde Duitse, Zweedse en Tsjechische tekst van de verordening - ook daadwerkelijk de duur van de licentie bedoeld en niet de duur van de overeenkomst waarin de licentie is opgenomen. Tot slot concludeert de A-G tot vernietiging van de uitspraak van het hof.
Publicatie roadmap voor het Intellectual Property Action Plan

De Europese Commissie heeft een roadmap voor het Intellectual Property Action Plan gepubliceerd. Reageren kan tot en met 14 augustus.
Ingezonden door Kristof Neefs en Annouk Naze, Inteo.
Geen inbreuk op octrooi tankwagen

Nederlandstalige Ondernemingsrechtbank Brussel 23 juni 2020, IEFbe 3096; A/19/00996 (RCS tegen Top-Off) Octrooirecht. RCS Rabotage (RCS) vorderde dat Top-Off zou worden verboden inbreuk te maken op haar Belgisch octrooi BE 1021628. Dit octrooi biedt bescherming voor een tankwagen die is uitgerust om kalkmelk te sproeien op de kleeflagen van asfaltbedekkingen. Die techniek wordt toegepast om te voorkomen dat de kleeflaag wordt beschadigd door werfverkeer. Het octrooi vereist onder meer dat de sproeikoppen op de sproeibalk zijn uitgerust met een keerschot om de kalkmelk van richting te doen veranderen. De inbreukvordering wordt ongegrond verklaard. De sproeikoppen van de tankwagen van TPF vertonen geen keerschot. Ook is er geen sprake van inbreuk bij equivalent. In de beschrijving worden de functies van het keerschot expliciet vermeld. RCS heeft niet aangetoond dat de sproeikoppen in de tankwagen de in het octrooi vermelde functies vervullen. Omdat de inbreukvordering werd afgewezen en TPF slechts in ondergeschikte orde de nietigheid van het octrooi vordert, wordt deze vordering zonder voorwerp verklaard.