Auteursrecht - Droit d'auteur  

IEFBE 1302

Hostingprovider niet aansprakelijk door te algemene kennisgeving

Rechtbank Brussel 2 april 2015, IEFbe 1302 (X tegen Y & Telenet)
Uitspraak ingezonden door Karel Janssens en Thomas De Meese, Crowell & Moring LLP. Auteursrecht. Aansprakelijkheid tussenpersonen. Hosting. Fotograaf en auteursrechthebbende X stelt gebruiker Y en ISP Telenet aansprakelijk voor inbreukmakend gebruik van zijn foto's op website Pixagogo. Volgens X zou Telenet niet tijdig hebben gereageerd op zijn kennisgeving van de onrechtmatige foto’s, en kan zij dus ook niet genieten van de vrijstelling van aansprakelijkheid die geldt voor hosting dienstverleners (art. 14 Richtlijn 2000/31). Vordering wordt afgewezen ten aanzien van Telenet, wordt toegewezen ten aanzien van Y.

Aansprakelijkheid wegens inbreuk Telenet
De beoordeling:

11. [...] Om na te gaan of voldaan is aan de voorwaarden die in artikel 14 van de Richtlijn 2000/31 zijn gesteld, opdat vrijstelling van aansprakelijkheid kan worden genoten, moet worden vastgesteld dat de dienstverlener niet "daadwerkelijk kennis [had] van de onwettige activiteit of informatie" en, wanneer het een schadeactie betreft, "geen kennis [had] van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteiten of informatie duidelijk blijkt" of, nadat hij dusdanige kennis heeft verkregen, dat hij prompt heeft gehandeld om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.
[...]
Een kennisgeving betekent niet dat het voordeel van de vrijstelling van aansprakelijkheid als voorzien in artikel 14 van richtlijn 2000/31 automatisch verloren gaat, aangezien de kennisgeving van vermeend onwettige activiteiten of informatie onvoldoende nauwkeurig en onderbouwd kan blijken te zijn. De rechtbank moet beoordelen of, gelet op de inlichtingen die aldus aan de beheerder zijn verstrekt, deze kennis had van feiten of omstandigheden op grond waarvan een behoedzame marktdeelnemer de onwettigheid had moeten vaststellen (in die zin HvJEU, L'Oreal / eBay International e.a., C-324/09, 12 juli 2011, ov. 118 e.v.)

13. Terecht stelt Telenet dat opdat er sprake zou zijn van daadwerkelijke kennis in hoofde van de hostdienstverlener, het niet volstaat dat de klager een algemene kennisgeving doet aan deze dienstverlener. Bovendien is vereist dat deze kennisgeving voldoende precies en nauwkeurig en voldoende gedetailleerd is, zodat de hostdienstverlener de inbreukmakende inhoud kan identificeren. Zo dient een kennisgeving van de klager onder meer de exacte vindplaats van de litigieuze webpagina's en/of informatie van de klant van de hosting dienstverlener aan te duiden.
[...]
De brief van 5 maart 2009 van eiser was in casu onvoldoende precies en nauwkeurig en bevatte onvoldoende elementen op grond waarvan een behoedzame marktdeelnemer de onwettigheid van de betrokken reproducties had moeten vaststellen. De brief  bevatte met name niet alle elementen die Telenet dienden toe te laten om de betrokken informatie te identificeren om ze te verwijderen of de toegang ervan onmogelijk te maken.
[...]
Overigens kan uit de wet van 11 maart 2003, noch uit de richtlijn 2000/31 een verplichting worden afgeleid voor de hosting dienstverlener om zelf op zoek te gaan naar inbreukmakend materiaal, wanneer hij in kennis wordt gesteld van een mogelijke inbreuk, maar de klager heeft nagelaten om de inbreukmakende reproducties met voldoende nauwkeurigheid aan te duiden.
[...]

14. Eiser voert nog aan dat Telenet laattijdig zou hebben gereageerd.
Het is juist dat Telenet pas op 19 maart 2009 om bijkomende informatie heeft verzocht in antwoord op de brief van 5 maart 2009. Deze omstandigheid doet evenwel niet af aan het feit dat Telenet zich kan beroepen op de vrijstelling van aansprakelijkheid van artikel 20 van de wet van 11 maart 2003, nu zij ingevolge het gebrek aan nauwkeurigheid van de kennisgeving van 5 maart 2009 niet geacht kon worden kennis te hebben gehad van feiten of omstandigheden op grond waarvan zij de onwettigheid van de gereproduceerde foto's had moeten vaststellen. Derhalve rustte op Telenet ook niet de verplichting om prompt de informatie te verwijderen of ontoegankelijk te maken.
[...]

15. in zoverre eiser voorhoudt dat Telenet zelf aansprakelijk is als inbreukmaker, doordat zij de door Y geplaatste foto's heeft door gekopieerd naar andere websites dan www.pixagogo.be [...] gaat eiser voorbij aan de draagwijdte van artikel 20, 1 van de wet van 11 maart 2003 en artikel 14 van de richtlijn 2000/31.

17. Om die reden kan Telenet zich niettegenstaande de brief van 5 maart 2009 beroepen op de vrijstelling van aansprakelijkheid, zoals vervat in artikel 20, 1 van de wet van 11 maart 2003. Telenet diende aldus evenmin over te gaan tot de kennisgeving bedoeld in artikel 20,3 van dezelfde wet.

18. De vordering is ongegrond in zoverre tegen Telenet gericht.

 

IEFBE 1273

Interdiction aux appelants de diffuser l’ouvrage litigieux

Cour d'appel de Bruxelles 14 novembre 2014, IEFbe 1273 (Fondation Folon)
Resumé par Anne Delheid, Simont Braun. Droit d'auteur. Les appelants ont rédigé un livre suite à divers entretiens qu’ils ont eu avec M. Folon à propos de sa vie et de son œuvre. Une convention avait été signée entre M. Folon et les appelants concernant la réalisation de cet ouvrage.

Les appelants soutiennent que M. Folon n’est pas co-auteur de l’ouvrage litigieux et qu’il n’aurait donc pas eu de droit moral à exercer sur celui-ci. En ce qui concerne cette qualité de co-auteur, la Cour indique que l’interviewé n’est pas exclu d’une possible qualité de co-auteur, s’il a pris une part active dans la mise en forme de l’interview. En l’espèce, la Cour constate que la convention entre les parties, dans laquelle M. Folon se réservait le droit de modifier le texte de l’ouvrage, et ne permettait pas la publication de l’ouvrage sans son approbation, établit que M. Folon a bien pris part active dans la mise en forme de l’ouvrage. En outre, le nom de M. Folon figure sur la couverture. Si les interviewers sont les auteurs des questions, l’interviewé est l’auteur des réponses. L’œuvre réalisée est donc une œuvre de collaboration, élaborée par plusieurs auteurs de façon concertée, sur laquelle aucun auteur ne peut exercer isolément le droit d’auteur.

La convention signée entre M. Folon et les appelantes précisait clairement que M. Folon se réservait le droit de relire les textes retranscrits avant toute publication. M. Folon étant décédé, les appelants ont procédé sans cette autorisation. Or, les droits moraux sur l’œuvre ne disparaissent pas avec le décès d’un auteur. Il convenait dès lors, selon la Cour, que les appelants interpellent les dépositaires de ce droit moral pour obtenir leur autorisation et à défaut, de solliciter l’autorisation du juge. En méconnaissant cette règle, les appelants ont porté atteinte au droit moral de leur co-auteur, et ce même à tenir compte de l’atténuation relative de celui-ci par suite de son décès.

M. Folon a cédé les droits de communication au public et de reproduction sur les œuvres exposées à la Fondation depuis sa création, à la Fondation Folon. La Cour rappelle qu’une personne morale peut devenir titulaire du droit par l’effet d’une cession et profiter de la présomption de titularité. Dès lors, toute cession de droit inscrite dans la convention entre M. Folon et les appelantes doit s’interpréter de manière restrictive, et il incombe aux appelantes de fournir la preuve des droits spécifiques qui leur ont été cédés. A défaut, la Fondation peut invoquer à bon droit une atteinte au droit de reproduction et au droit de communication au public.

Il n’y a aucun abus de droit dans le chef de la Fondation Folon en sollicitant l’interdiction de la mise en vente de l’ouvrage litigieux, sachant que M. Folon n’a pas pu relire les textes et donner son consentement sur ceux-ci, tel que prévu dans la convention le liant aux appelantes. La SA Kimera International souhaitait éditer et publier l’ouvrage litigieux, et invoque elle aussi l’abus de droit dans le chef de la Fondation Folon, notamment pour atteinte portée au droit à l’information. Ses prétentions ont également été rejetées par la Cour. En effet, la loi n’a pas prévu comme exception générale au droit d’auteur le droit à l’information, sauf dans les conditions qu’elle énumère et qui excluent l’exploitation dans un but lucratif.

En conséquences de tous ces éléments, la Cour estime que c’est à bon droit que la Fondation Folon demande qu’il soit fait interdiction aux appelants de diffuser l’ouvrage litigieux.

IEFBE 1286

Vragen van uitleg over uitlenen en uitputting e-books

Rechtbank Den Haag 1 april 2015, IEFbe 1286 (VOB tegen Stichting Leenrecht en NUV, Lira en Pictoright)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger en Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Auteursrecht. Uitputting. Leenrecht. E-books. Definitieve prejudiciële vraagstelling [zie eerder IEF 14164]:

1. Dienen de artikelen 1 lid 1,2 lid 1 sub b en 6 lid 1 van richtlijn 2006/115 aldus te worden uitgelegd dat onder “uitlening” als daar bedoeld mede is te verstaan het zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel via een voor het publiek toegankelijke instelling voor gebruik ter beschikking stelten van auteursrechtelijk beschermde romans, verhalenbundels, biografieën, reisverslagen, kinderboeken en jeugdliteratuur:

- door een kopie in digitale vorm (reproductie A) op de server van de instelling te plaatsen en het mogelijk te maken dat een gebruiker die kopie door middel van downloaden kan reproduceren op zijn eigen computer (reproductie 3),
- waarbij de kopie die de gebruiker tijdens het downloaden maakt (reproductie 3), na verloop van een beperkte termijn niet meer bruikbaar is, en
- waarbij andere gebruikers gedurende die termijn de kopie (reproductie A) niet kunnen downloaden op hun computer?
2. Als vraag 1. bevestigend moet worden beantwoord, staat artikel 6 van richtlijn 2006/115 en/of een andere bepaling van het Unierecht eraan in de weg dat lidstaten aan de toepassing van de in artikel 6 van richtlijn 2006/115 opgenomen beperking op het uitleenrecht de voorwaarde stellen dat de door de instelling ter beschikking gestelde kopie van het werk (reproductie A) in het verkeer is gebracht door een eerste verkoop of andere eigendomsovergang van die kopie in de Unie door de rechthebbende of met zijn toestemming in de zin van artikel 4 lid 2 van richtlijn 2001/29?

3. Als vraag 2. ontkennend moet worden beantwoord, stelt artikel 6 van richtlijn 2006/115 andere eisen aan de herkomst van de door de instelling ter beschikking gestelde kopie (reproductie A), zoals bijvoorbeeld de eis dat die kopie is verkregen uit legale bron?

4. Als vraag 2. bevestigend moet worden beantwoord, dient artikel 4 lid 2 van richtlijn 200 1/29 aldus te worden uitgelegd dat onder de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van materiaal als daar bedoeld mede wordt verstaan het op afstand door middel van downloaden voor gebruik voor onbeperkte tijd ter beschikking stellen van een digitale kopie van auteursrechtelijk beschermde romans, verhalenbundels, biografieën, reisverslagen, kinderboeken en jeugdliteratuur?

IEFBE 1283

BenGH stelt vragen over vervallen beschermingstermijn aan HvJ EU

BenGH 27 maart 2015, IEFbe 1283 (Montis tegen Goossens Meubelen)
Version français ci-dessous. Uitspraak ingezonden door Ruby Nefkens, Van der Steenhoven. Zie eerder ECLI:NL:HR:2013:1881 en vgl. IEF 14714. Ter beantwoording van de door de Hoge Raad gestelde vragen, stelt het Benelux-Gerechtshof zelf de volgende vragen aan het HvJ EU:

1. Is de beschermingstermijn genoemd in artikel 10 in verbinding met artikel 13 lid 1 Beschermingstermijnrichtlijn van toepassing op auteursrechten die aanvankelijk beschermd werden door de nationale wetgeving op het gebied van het auteursrecht, maar vóór 1 juli 1995 zijn vervallen wegens het niet (tijdig) voldoen aan een formeel vereiste, meer in het bijzonder het niet (tijdig) afleggen van een instandhoudingsverklaring als bedoeld in artikel 21 lid 3 BTMW (oud)?

2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt:
Dient de Beschermingstermijnrichtlijn zo te worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die meebrengt dat het auteursrecht ten aanzien van een werk van toegepaste kunst dat vóór 1 juli 1995 is vervallen wegens het niet voldoen aan een formeel vereiste, als blijvend vervallen geldt?
3. Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend luidt:
Indien het desbetreffende auteursrecht volgende de nationale wetgeving moet worden geacht op enig moment te herleven of te zijn herleefd, met ingang van welk tijdstip is dat dan het geval.

La Cour de Justice Benelux demande à la Cour de justice de l'Union européenne de se prononcer sur les questions d'interprétation énoncées ci-après:

1. La durée de protection mentionnée à l'article 10, combiné à l'article 13, paragraphe 1, de la directive "durée de protection" est-elle applicable à des droits d'auteur qui étaient initialement protégés par la législation nationale sur le droit d'auteur, mais qui se sont éteints avant le 1er juilliet 1995 faute d'avoir satisfait ou d'avoir satisfait à temps à une exigence formelle, plus particulièrement l'absence de dépôt ou de dépôt à tempts d'un déclaration de maintien telle que visée à l'article 21, alinéa 3 (ancien), de la LBCM?
2. Si la réponse à la question 1 est affirmative:
La directive "durée de protection" doit-elle être intreprétée en ce sens qu'elle s'oppose à un réglementation nationale qui implique que le droit d'auteur sur une oeuvre des arts appliqués qui s'est éteint avant le 1er juillet 1995 pour n'avoir pas satisfait à une exigence formelle est à considérer comme définitivement éteint?
3. Si la réponse à la question 2 est affirmative:
Si le droit d'auteur en question doit être réputé être ou avoir été restauré à un moment quelconque selon la législation national, à partir de quelle date cette restauration est-elle intervenue?
IEFBE 1274

Uitleg aan geharmoniseerd begrip originaliteit mist feitelijke grondslag

Hof van Cassatie van België 27 februari 2015, IEFbe 1274 (G-Star tegen H&M)
Uitspraak aangebracht door Eric De Gryse, Simont Braun. Auteursrecht. Middelen worden afgewezen, waardoor het arrest van Hof van beroep Antwerpen definitief is: IEFbe 581. Het middel dat er geheel van uitgaat dat de eiseressen hadden aangevoerd dat de overige rechtsinstanties van de Europese Unie bij de beoordeling van de originaliteit van een werk zonder meer gebonden zijn door de definitief van kracht van gewijsde getreden beslissingen hieromtrent gewezen door de rechtscolleges van de andere lidstaten, mist feitelijke grondslag. Beide partijen vorderen gelet op de aard van de zaak het gewettigd maximumbedrag aan rechtsplegingsvergoeding. Dit behoeft geen verdere motivering.

Eerste middel
1. In hun tweede syntheseconclusie in appel stelden de eiseressen in het kader van hun vordering ertoe strekkende de Elwood-jeansbroek als auteursrechtelijk beschermd te doen erkennen dat, aangezien de auteursrechtelijke bescherming begrepen in de term originaliteit een "geharmoniseerd rechtsbegrip in heel de EU" is, "alle andere rechtsinstanties in de EU (...) in weze (...) gebonden zijn" door de uitspraak van het Duitse Bundesgerichtshof van 13 december 2012.
2. Het middel dat geheel ervan uitgaat dat eiseressen hadden aangevoerd dat de overige rechtsinstanties van de Europese Unie bij de beoordeling van de originaliteit van een werk zonder meer gebonden zijn door de definitief van kracht van gewijsde getreden beslissingen hieromtrent gewezen door de rechtscolleges van de andere lidstaten, mist feitelijke grondslag.

Twee middel
3. Uit de stukken waarop het Hof vemag acht te slaan, blijkt dat de beide partijen de toekenning van de maximum rechtsplegingsvergoeding verzochten en dit verzoek steunden op de aard van de zaak.
4. De appelrechters die in deze context oordelen dat de beide partijen de maximum rechtsplegingsvergoeding vorderen, treden hierdoor het standpunt bij van de beide partijen dat gelet op de aard van de zaak het maximumbedrag gewettigd is, zonder hieromtrent verder te moeten motiveren.
Het middel kan niet worden aangenomen.

IEFBE 1271

La cour met à néant l'ordonnance entreprise

Cour d'appel Bruxelles 12 september 2014, IEFbe 1271 (L'État belge contre SABAM)
Comp. IEFbe 1259. Société de gestion de droits d'auteur. Droits voisins. Infraction. D'autre part, la SABAM réclame depuis 2011 le paiement de droit d'auteur aux fournisseurs d'accès á internet; le SPF Économie considère que ces prétentions sont illégales, les fournisseurs d'accès à internet n'effectuant pas de communication au public au sens de la LDA et étant exonérés de responsabilité en matière de droits d'auteur par la directive européene (...). La cour dit l'appel recevable et fondé et met à néant l 'ordonnance entreprise en ce qu'elle déclare partiellement fondée l'action de la SABAM.

Discussion de la séparation des pouvoirs:
27. Le principe de la séparation des pouvoirs ne fait donc pas obstacle à la recevabilité des demandes de la SABAM. La cour, et le président de tribunal de première instance avant elle, ont juridiction pour connaître de ces demandes.
IEFBE 1267

Absence d'emprunt des élément originaux de coupe-cigares

Cour d'appel Bruxelles 5 mars 2015, IEFbe 1267 (Mann contre Oettinger Imex)
Décision envoyée par Eric De Gryse, Simont Braun. Droit d'auteur. Contre-façon (non). Absence d'emprunt des élément originaux. Indemnité de procédure. Oettinger distribue des cigares et accessoires y relatifs. Elle procède au dépôt international d'un modèle de coupe-cigares, les droits d'Oettinger sur ce modèle expirent en 1993 et le modèle tombe dans le domaine public. Mann, joaillier-sertisseur, revendique la protection de la loi sur le droit d'auteur (LDA) pour son coupe-cigares de forme elliptique. Le coupe-cigares litigieux ne reprend pas ce qui fait l'originalité des coupe-cigares vantés par Mann. Il est en définitive bien plus proche du modèle Oettinger de 1983 que des coupe-cigares vantés par Mann. La Cour condamne Mann à payer à Oettinger lmex AG l'indemnité de procédure d'appel liquidée à 15,000,00 €, celle-ci étant calculée en fonction de la demande originaire en dommages et intérêts, même si, en appel, cette demande avait été réduite à un Euro provisionnel.

15, Conformément à l'article 1022, al.1 du Code judiciaire, la partie qui obtient gain de cause a droit à une intervention forfaitaire dans les honoraires et frais de son avocat. Oettinger demande à la cour de lui allouer le montant maximal de l'indemnité de procédure pour la première instance, à savoir 30.000,00 €, le montant de'la demande principale étant supérieur à 1.000.000,00 €.

Elle ne démontre toutefois pas que l'un des critères de l'article 1022, alinéa 3 du Code judiciaire, qui justifierait que l'on s'écarte du montant de base de l'indemnité de procédure, est avéré en l'espèce.

Cette affaire ne présente pas un degré de complexité supérieur à celui de la moyenne des affaires de même nature. Le caractère manifestement déraisonnable de la situation n'est pas davantage établi. Rien ne démontre qu'Oettinger aurait dû déployer des efforts ou un travail s'écartant manifestement de celui requis de toute partie appelée à se défendre en justice, ou encore que M. Mann aurait adopté une attitude déraisonnable. Le fait qu'il bénéficierait de la déductibil¡té fiscale ne justifie pas en soi qu'Oettinger aurait droit à une indemnité de procédure majorée. L'appel incident d'Oettinger n'est dès lors pas fondé

19. ll découle des considérations qui précèdent qu'Oettinger a droit à une indemnité de procédure pour la première instance de 15.000,00 € et à une indemnité de procédure également de 15.000,00 € pour l'instance d'appel.

IEFBE 1262

Verfijnde en opmerkelijke harpcomposities maakt nog geen origineel werk

Hof van beroep Brussel 20 januari 2015, IEFbe 1262 (wijlen Digno Garcia tegen Universal Music)
Auteursrecht. Muziek. Arrangement "La Malaguena". Het muziekwerk La Malaguena werd door het Paraguaanse trio Los Trios Paraguayos, waar Garcia deel van uitmaakte, opgenomen. Na het uiteenvallen van de groep, richtte Parana een eigen groep op. De film "Born on the Fourth of July" bevat een filmfragment met dit muziekwerk in de uitvoering van Parana, zoals bevestigt in de filmaftiteling. Het stellen dat er zeer verfijnde en opmerkelijke harpcomposities in een nummer, levert nog geen nieuw, origineel werk op. Appellante bewijst met haar eenzijdig musicologisch verslag niet dat de Garcia-opname in de langspeelfilm wordt gebruikt. Het hof verklaart het beroep ontvankelijk en ongegrond.

11. (...) Een bewerking komt enkel maar in aanmerking voor auteursrechtelijk bescherming wanneer die bescherming origineel is. In zoverre appellante bewijst dat Digno Garcia een bewerking heeft gemaakt, roept geïntimeerde in dat appellante niet bewijst dat deze bewerking origineel is.

Als antwoord hierop beperkt appellante zich ertoe te stellen dat zij zich erg geschaad voelt door deze vraagstelling van geïntimeerde en voert zij aan dat Digno Garcia een vermaard harpist en componist was, het maar enkele seconden luistertijd behoeft om de zeer verfijnde en opmerkelijke harpcomposities in het nummer te kunnen vaststellen en de nieuwe bijdrage door Digno Garcia derhalve vaststaat.

Geïntimeerde betwist dit echter . Bij gebrek aan concrete bewijselementen, kan het hof dan ook enkel maar vaststellen dat het louter beweren dat de zeer verfijnde en opmerkelijke harpcomposities in het nummer een nieuwe bijdrage zijn, op zich niet volstaat om de originaliteit van de bewerkign aan te tonen.

Ten slotte bewijst appellante niet dat de Garcia-opname in de langspeelfilm wordt gebruikt. In het eenzijdig musicologisch verslag dat appellante bijbrengt, wordt er een vergelijking gemaakt tussen 20 verschillende muziekopnamen van La Malaguena (inclusief de Garcia-opname) enerzijds en de muziekopname gebruikt in de film anderzijds. Het verslag bevat echter geen vergelijking tussen de Parana-opname enerzijds en de muziekopname gebruikt in de film anderzijds. Dat de gebruikte versie niet de Parana-opname maar wel de Garcia-opname is, wordt bijgevolg niet bewezen.


IEFBE 1259

La tarification illégale de Sabam des fournisseurs d'accès à internet

Tribunal de première instance francophone de Bruxelles 13 mars 2015, IEFbe 1259 (L'État belge contre la Sabam)
Décision envoyée par Benoit Van Asbroeck en Maud Cock, Bird & Bird. Nederlandse versie hier beneden. Droit d'auteur et droits voisins. TIC. L'État belge sollicite la condamnation de la Sabam à mettre fin à "la tarification illégale" des fournisseurs d'accès à internet. Le tribunal disons que le tarif dressé par la Sabam est, en ce qu'il concerne les fournisseurs d'accès à internet, contraire au prescrit de l'article XI.165 du Code de droit économique.

Rechtbank van eerste aanleg (fr.) Brussel 13 maart 2015, IEFbe 1259 (Belgische Staat tegen Sabam - Franstalig)
Auteursrecht. Naburige rechten. ICT. De Belgische Staat verzoekt om Sabam te bevelen te staken met heffen van illegale tarieven aan de internet service providers. De rechtbank zegt voor recht dat Sabam internet service providers, tegenstrijdig met hetgeen voorgeschreven in artikel XI. 165 WER, heffing heeft aangezegd.

Lees verder

IEFBE 1250

ICE-Watch, pas de droit d'auteur, inspirée du modèle de la Rolex Oyster 1927

Cour d’appel de Liège, 13 novembre 2014, IEFbe 1250 (Ice Universal tegen KMB en IMPS)
Décision envoyée par Philippe Campolini, Simont Braun, Olivier Sasserath en Eric Laevens, MVVP. Droit d'auteur. Emballage. ICE expose avoir créé en 2006 un produit d'horlogerie-bijouterie de fantaisie appelé "ICE-Watch", s'agissant d'une montre-bracelet d'allure sportive à lunette ronde pivotante, inspirée du modèle de la Rolex Oyster de 1927, dont toutes les parties s'accordent pour considérer qu'elle est tombée dans le domaine public. ICE a déposé La marque verbale ICE-WATCH. La montre ICE WATCH connaît un succès indéniable. Le premier juge dit les demandes non fondées en ce qu'elles portant sur une atteinte au droit d'auteur sur les montres; dit les demandes de ICE irrecevable en ce qu'elles portent sur une atteinte au droit d'auteur sur l'emballage de la montre ou en combinaison avec les montres; dit les demandes non fondées en ce qu'elles sont fondées sur les usages honnêtes en matière de pratiques du marché. La cour confirme le jugement entrepris.

VI. Du droit d'auteur revendiqué pour les produits ICE WATCH
3. IMPS conteste à raison l'originalité de l'œuvre ainsi revendiquée. En effet, la cour relève que:
ICE ne conteste pas que les montres colorées qu'elle a mises en commerce constituent simplement "une nouvelle variation sur le thème de la montre sportive de style ROLEX, laquelle, dans l'état actuel de l'art horloger actuel, constitue un genre ressortissant au domaine public" (...) Il subsiste ainsi un doute raisonnable sur l'originalité des modèles de montre invoqués (...), lesquels ne peuvent bénéficier de la protection du droit d'auteur.
(...)
L'action de ICE en ce qu'elle vise l'emballage (seul et) en combinaison avec la montre sur pied du droit d'auteur est dénuée de tout fondement dès lors qu'il n'est pas démontré que l'ensemble constitue un réel effort intellectuel de création de la part de ICE.

VII. De la concurrence parasitaire
3. Aucun des moyens avancés par ICE à cet égard ne résiste à l'analyse des pièces produites par ICE.

En effet, pour les motifs précités, ICE ne peut prétendre avoir développé, en ce qui concerne l'emballage extérieur, un produit original, pour l'avoir directement emprunté au modèle de la brique LEGO ayant fait l'objet du dépôt de deux marque tridimensionnelles, comportement qui a été sanctionné par l'arrêt de la cour d'appel de Bruxelles précité.