Auteursrecht - Droit d'auteur  

IEFBE 1123

Reprovergoeding uitgevers is in strijd met Richtlijn 2001/29

Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 12 juni 2014, IEFbe 1123 (Reprobel tegen Lexmark)
Auteursrecht. De aanvullende forfaitaire vergoeding voor uitgevers van art. 59 AW en art. 2-4 KB 30 oktober 1997 is in strijd met Richtlijn 2001/29, zodat de bepalingen buiten toepassing worden verklaard. De Richtlijn biedt voor aanvullende vergoeding naast de ‘rechthebbende’ geen ruimte, zodat uitgevers geen apart eigen recht toekomt. Lexmark heeft daarnaast geen inbreuk gepleegd op art. 95 en 96 Wet Marktpraktijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt Reprobel in de rechtsplegingsvergoeding.

22. (...) Vastgesteld moet worden dat uitgevers als dusdanig niet zijn opgenomen in de lijst van rechthebbenden opgesomd in artikel 2 van de Richtlijn 2001/29. (...) Een dergelijke situatie kan niet worden geacht te voldoen aan de voorwaarde inzake het rechtvaardige evenwicht dat moet worden gevonden tussen de rechten en belangen van de ontvangers van de vergoeding van de billijke compensatie enerzijds, en de rechten en belangen van deze gebruikers anderzijds. Het enkele feit dat de schade door de reproductie niet enkel wordt geleden door auteurs, maar eveneens door uitgevers (...), laat niet toe afbreuk te doen aan de bepalingen van de Richtlijn of de interne markt. Bovendien zijn er ongetwijfeld andere middelen ter beschikking om uitgevers te ondersteunen in hun taken.
IEFBE 1129

Nederland: Conclusie AG: Prejudiciële vragen over beperkingsmogelijkheden van linken naar illegale content

Conclusie AG HR 9 januari 2014, IEF 14536 (GeenStijl Media tegen Sanoma-Playboy-Britt Dekker)
Conclusie ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek, en Remy Chavannes, Brinkhof, Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen en Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Eerder gepubliceerd als IEF 14536. Auteursrecht. Illegale content: lastig te vinden materiaal, abonneetoegang en digitale kluizen. Cassatie na Rechtbank Amsterdam [IEF 11743] en Hof Amsterdam [IEF 13254] waarin voor recht werd verklaart dat GS Media inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van de fotograaf/Sanoma door een uitsnede van één van de foto’s op de website GeenStijl te plaatsen. Ook acht het hof dat er onrechtmatig is gehandeld door hyperlinks op de website van GeenStijl te plaatsen. De Advocaat-Generaal concludeert tot schorsing en stellen van vragen aan het Hof van Justitie EU.

Ik stel de volgende prejudiciële vragen voor, waar partijen desgewenst bij Borgersbrief nog op kunnen reageren:

i.) Is er sprake van een "mededeling aan het publiek" in de zin van art. 3 lid 1 Richtlijn 2001129 wanneer een ander dan de auteursrechthebbende een werk dat zonder toestemming van de auteursrechthebbende door een derde op een website is geplaatst, middels een hyperlink op een eigen website toegankelijk maakt (dus als sprake is van zogenoemde illegale content)?

ii.) Zo nee, is erdan wel een "mededeling aan het publiek" in de zin van genoemde richtlijnbepaling, als daarbij beperkingsmaatregelen op de oorspronkelijke site waar de illegale content is geplaatst, kunnen worden omzeild, als bedoeld in punt 31 van het arrest van 13 februari 2014, C-466/12 (Svensson e.a./Retriever)?
iii.) Bij bevestigende beantwoording van vraag i): Is voor die vraag een te wegen factor of daarbij beperkingsmogelijkheden op de oorspronkelijke site kunnen worden omzeild als bedoeld in punt 31 van het arrest van 13 februari 2014, C-466/12 (Svensson e.a./Retriever)?
iv.) Bij bevestigende beantwoording van vraag ii) of iii): Wat moet precies worden verstaan onder beperkingsmogelijkheden bedoeld in punt 31 van het arrest van 13 februari 2014, C-466/12 (Svensson e.a./Retriever)? Gaat het daarbij om (van licht naar zwaar) a) zaken als lastig (maar niet onmogelijk) te vinden zonder access code, b) abonneetoegang, paywall, wachtwoord en dergelijke, of moet sprake zijn van c) "digitale kluis" -situaties waarbij de content "volkomen privé (voor één of meer personen?) en praktisch gesproken onbereikbaar" is (een wanneer is daarvan dan sprake)? Zijn daarbij ook te betrekken de juridische voorwaarden die gelden voor gebruik en toegang tot de bronsite?
v.) Is bij vragen i) of ii) een te wegen factor de mate waarin de "hyperlinker" op de hoogte is of behoort te zijn van het ontbreken van toestemming door de rechthebbende en dus van de illegale content waar naar wordt gelinkt?
vi.) Speelt bij de vragen i) of ii) of aldus sprake is van een "nieuw publiek" en zo ja, hoe moet dit worden beoordeeld in een geval als dit, waarbij geen sprake is van een oorspronkelijke toestemming van de auteursrechthebbende, omdat het gaat om linken naar illegale content?
vii.) Zijn er (nog) andere omstandigheden waar rekening mee moet worden gehouden voor de vraag of sprake is van een mededeling aan het publiek in geval van het toegang verschaffen door hyperlinks tot illegale content?

Voorlopig slot:
2.4.1 Auteursrechtelijk (primaire grondslag) is tot nu toe de uitkomst dat in het principaal beroep zal moeten worden vernietigd en verwezen, in ieder geval op grond van onderdeel II en in het (onvoorwaardelijke) incidenteel beroep moet worden geschorst en prejudiciëel verwezen. Vanwege mijn pleidooi om in het incidentele beroep over de auteursrechtelijke hamvraag in deze zaak: vormt linken naar illegale content in deze omstandigheden een mededeling aan het publiek? prejudiciële vragen te stellen, waarvan het antwoord van groot gewicht lijkt voor de IE-praktijk, zie ik om proceseconomische redenen ervan af om in dit stadium te concluderen over deze resterende o.d.- en kostenmaterie. Nadere conclusie over deze subsidiaire aspecten kan ook achterwege blijven, indien Uw Raad zou menen dat sprake is van een "acte clair" of "acte éclairé" na Svensson en BestWater en meteen de afslag zou worden genomen dat hier sprake is van openbaarmaking, zodat het incidentele cassatieberoep zou opgaan. Ook dan zie ik niet aanstonds belang overblijven voor de resterende klachten.

2.4.2 Ik teken daarbij nadrukkelijk aan dat over deze resterende materie desgevraagd op korte termijn aanvullend door mij geconcludeerd zal kunnen worden, indien Uw Raad daar al in dit stadium behoefte aan heeft. Ik meen zelf dat dit bij prejudiciële verwijzing efficiënter kan gebeuren na afloop van die verwijzingszaak, mocht dat dan nog opportuun zijn, gelet op de tijd die gemoeid is met een prejudiciële procedure en de in de tussentijd mogelijk niet stilstaande rechtsontwikkeling op de resterende terreinen.

IEFBE 1128

Excelbestand met prijsberekeningen is auteursrechtelijk beschermd

Hof van beroep Gent 8 september 2014, IEFbe 1128 (Appellant tegen Adorka)
Auteursrecht. Databank. Adorka heeft voldoende creatieve keuzes gemaakt bij het creëren van de databank, al is dit binnen de beperkte context van bouwprijzen. Ook de wijze van catalogisering duidt op een persoonlijk stempel. Het beroep wordt ongegrond verklaard.

Het voorgelegde deel van de databank laat toe te besluiten dat de auteur van de databank een aantal vrije en creatieve keuzes gemaakt heeft bij het creëren van de databank, zij het dat dit binnen de perken van de gegeven opdracht gebeurt, namelijk het geven van prijzen die verband houden met de bouw van een woning. Zo is er bijvoorbeeld gekozen voor negen hoofdstukken. Binnen elk hoofdstuk is er gewerkt met een eigen nummeringssysteem. Voor de verschillende onderdelen van de bouw van een woning is een rangschikking gemaakt, die grotendeels, maar niet uitsluitend bepaald is door de onderdelen van de bouw en de volgorde ervan. Er had ook minstens gedeeltelijk voor een andere catalogisering kunnen gekozen worden. Dit wijst op de persoonlijke stempel van de auteur van de databank.

Ruwe gegevens, namelijk minimale en maximale prijzen over een aantal jaren van de verschillende onderdelen nodig bij de bouw of verbouwing van een woning, omzetten in gegevensbank, die een werkbaar instrument vormt voor de berekening van gemiddelde prijzen en schadevergoedingen, getuigt in deze zaak voldoende van de eigen intellectuele schepping van de auteur.
IEFBE 1114

Gedetailleerde uitleg illustreert nog niet de intellectuele activiteit achter 'verjongde klassieke' schoenen

Voorz. Rechtbank van Koophandel (en afdeling) Gent 17 december 2014, IEFbe 1114 (Corbi tegen Forward Design)
Uitspraak aangebracht door Bert Spreuwers en Melanie Verroken, Racine & Vergels. Auteursrecht. Bewijs. Corbi ontwerpt o.m. schoenen met de vermeldingen van ontwerper, al dan niet met datum en/of e-mail of webadres. Na beëindiging van arbeidsovereenkomst, stelt Corbi auteursrechtinbreuk en beeldmerkinbreuk, maar hij faalt in de op hem rustende bewijslast inzake de originaliteit van de ontwerpen en schoenen. De schoenen vormen creaties die ingeschreven kunnen worden in de gangbare modetrends zonder ze te overstijgen. Te meer nu het precies de opzet was om verjongde klassiekers of tijdloze modellen aan te bieden. Door Corbi te bestempelen als creatieve kracht die een eigen stijl ontwikkelt, kadert in het marketingverhaal van 'Made by Hand', maar bewijst niet de originaliteit. De vorderingen worden afgewezen.

17. De afzonderlijke elementen waarnaar Corbi verwijst (...) zoals de naden, het gebruik van één veter, multikleurmodel, versleten look, softe look, elastische achterzijde, aantal vetergaten ,espadrillezoo, ...) zijn stuk voor stuk elementen die algemeen gangbaar zijn in de schoenenindustrie en waaraan niets origineels is (zie bijvoorbeeld stukken 4-17 Forward Design). Ook de combinatie van deze afzonderlijke elementen beschouwen wij niet als origineel. De schoenen vormen creaties die ingeschreven kunnen worden in de gangbare modetrends zonder ze te overstijgen.

Naar ons oordeel is er geen sprake van eigen toevoegingen door Corbi die ertoe leiden dat er gewag gemaakt kan worden van een geheel dat de persoonlijke stempel draagt (vgl. [red. Hof van Beroep Brussel 1 maart 2011, IRDI 2012/4, 399-405 (Communiejurkjes)]).

18. De beschrijvingen van de schoenen (...) vormen inderdaad telkens een gedetailleerde uitleg bij de afbeelding, maar illustreren niet de intellectuele activiteit die erachter schuilde, noch de persoonlijke stempel van Corbi.

Het bovenstaande geldt des te meer nu het precies het opzet was van n.d.c. Made By Hand om 'verjongde klassiekers' ("rejuvenated classics") of "tijdloze modellen" aan te bieden (...)

Dat in datzelfde stuk Corbi bestempeld wordt als de creatieve kracht achter het merk, die een eigen stijl wist te ontwikkelen, kadert in het marketingverhaal van n.d.c. Made By Hand, maar bewijst op zich niet de originaliteit.
IEFBE 1112

Des mousses et pâtés de marque!

Contribution envoyée par Spiegeler avocats. À l’heure des fêtes de fin d’année que diriez-vous d’une décision appétissante sur les marques, le droit d’auteur et la mousse d’oie et de canard? Voici le menu concocté par un arrêt de la 1ère Chambre Civile de la Cour de Cassation de France en date du 10 décembre 2014.

L’affaire n’est pas nouvelle. Depuis des années les deux protagonistes, la société Milco et la société Jeca, s’affrontent dans une procédure à rebondissement sur fond de questions de propriété intellectuelle. Spécialisée depuis plus de 40 ans dans le développement et la fabrication de mousses, terrines et pâtés fins, Milco est titulaire depuis 2006 d’une marque française verbale « mousserelle aux trois saveurs » enregistrée sous le numéro 3425781 et désignant la classe 29.

Or, la société s’est rendue compte qu’une de ses anciennes relations commerciales distribuait des produits identiques sous le nom de « mousse savourelle aux trois saveurs » en utilisant sans autorisation et à des fins publicitaires des photos réalisées à l’origine pour la société Milco.

Si le juge de la Cour d’appel de Poitiers estime en 2010 que les expressions « mousse trois saveurs » et « mousse aux trois saveurs » ne contrefont pas la marque de Milco, il considère à juste titre que l’expression « mousserelle aux trois saveurs » crée un risque de confusion avec ladite marque. En effet, les expressions litigieuses prises en leur ensemble sont fortement similaires d’un point de vue auditif et visuel en ce que le terme « mousserelle » est la juxtaposition et la contraction des termes « mousse savourelle ». C’est en substance ce que vient de confirmer la Cour de cassation précisant que c’est l’impression d’ensemble qui domine ici dans la comparaison entre les signes, impression renforcée par la représentation similaire des produits en question.

Si la contrefaçon de la marque est avérée, la Cour de cassation annule le jugement d’appel qui avait également reconnu la contrefaçon par reproduction de la photographie des mousses aux trois saveurs. En effet, bien que la présentation du produit soit soignée et le décor élaboré, la Cour d’appel n’a pas suffisamment caractérisé en quoi la photographie portait l’emprunte de la personnalité de son auteur. La Cour de Cassation rappelle ici que le droit d’auteur existant sur le sujet de la photographie ne s’étend pas automatiquement à la photographie elle-même celle-ci devant présenter les caractéristiques d’originalité requises par la loi.

Toute photo, même de mousse de canard de luxe, n’est pas protégeable !

Cher lecteur, bon appétit!

IEFBE 1108

Study on making available right in relationship with reproduction right in cross border digital transmissions

DEPREEUW & HUBIN, Study on the making available right and its relationship with the reproduction right in cross-border digital transmissions, ec.europa.eu.
The present Study deepens the analysis of the relation between the making available right and the reproduction right. Considering acts of streaming and downloading, it examines whether the copies of works made through the technical process of making them available on the internet fall under the scope of art. 2 of the InfoSoc Directive, and whether these may be exempted under the exception for temporary copy or the exception for private copy provided by art. 5. The Terms of Reference of the Study are the following:

(...) 2. This report contains the outputs required in the terms of reference and adapted to the Commission’s comments. The newly adopted directive of the European Parliament and of the Council on collective management of copyright and related rights and multi-territorial licensing of rights in musical works for online uses in the internal market is beyond the scope of this study and consequently this report does not examine its relation to the making available right and the reproduction right. This report represents the state of the law as of April 2014.

Lees de volledige studie hier

IEFBE 1107

Inbreuk op Ball Chair uit sferische vorm

Rechtbank van Koophandel (en afd.) Antwerpen 12 december 2014, IEF 1107 (XL tegen Ramblaz)
Uitspraak aangebracht door Dieter Delarue, Van Innis & Delarue. Auteursrecht. XL is de exclusieve producent en verdeler van de BALL CHAIR. Ramblaz wint een tender van een Limburgse Brouwerij voor een promotiegeschenk ten hoeve van Battin bier. Ze laat 1.240 Battin Big Seats produceren en levert deze. Eisers hebben aangehaakt bij een stijl die eind jaren 60 erg in trek was, meer bepaald meubels uit sferische vormen. Het prioritaire model doorkruist die auteursrechtelijke beoordeling niet; de wijze en plaats van uisnijding levert een verschillende totaalindruk op. Inbreuk wordt aangenomen, stakingsvordering met forfaitaire schadetoewijzing wordt toegewezen.

Een beperkt cijfermateriaal met enkel verkoopprijzen en tegengestelde winstcijfers, zonder productiekosten, reclamekosten,evolutie van verkoopcijfers, etc. zorgt voor toewijzing van een forfaitair bedrag ad €25 per inbreukmakend model.

IEFBE 1098

Plagiaat en gepubliceerde aanvulling is onvoldoende

RvdJ 11 december 2014, IEFbe 1098 (Draulans en Knack tegen De Standaard) en tegen Het Nieuwsblad
Mediarecht. Dagblad. Interview. Er is sprake van plagiaat en de gepubliceerde aanvulling naar aanleiding van het plagiaat is onvoldoende. Journalist Dirk Draulans schrijft een artikel in Knack van 19 februari 2014 onder de titel “De panda oorlog. Waalse dierentuin daagt Antwerpse Zoo uit”, over de concurrentie en de wederzijdse verwijten tussen de Zoo van Antwerpen en Pairi Daiza in het Waalse Brugelette. Draulans interviewt in het artikel directeur Dries Herpoelaert van de Antwerpse Zoo en oprichter en CEO Eric Domb van Pairi Daiza. Daags nadien publiceert De Standaard een gelijkaardig artikel waarin dezelfde heren aan het woord komen onder de titel ‘Zoo en Pairi Daiza gooien met modder net voor pandafeest’. Klager zegt dat nagenoeg de volledige inhoud van het artikel in De Standaard gebaseerd is op zijn artikel in Knack. Zes lange citaten zijn zonder bronvermelding letterlijk overgenomen. Daarom is er volgens klager sprake van plagiaat. De klacht is gegrond.

De Standaard betwist niet dat er een fout is gemaakt, maar zegt dat ze niet bewust gebeurde en dat er bijgevolg geen sprake is van plagiaat. De Standaard baseerde zich op het artikel van zusterkrant Het Nieuwsblad. De journalist van Het Nieuwsblad probeerde de directeurs van de twee dierenparken te bereiken, maar zij verwezen naar het artikel in Knack. De journalist kon dan ook niet anders dan zich te baseren op de uitspraken van de directeurs in Knack. Het oorspronkelijke artikel vermeldde Knack twee maal als bron, maar door de snelheid van werken en door een intern misverstand is die bronvermelding in het uiteindelijke artikel volledig weggevallen. De Standaard bevestigt dat bronvermelding nodig is en dat de schrapping niet had mogen gebeuren, maar betoogt tegelijk dat ze daarvoor haar excuses heeft aangeboden en dat de krant een aanvulling heeft gepubliceerd. De krant vraagt zich daarom af wat klager met zijn klacht bij de Raad voor de Journalistiek nog wil bereiken.

Beslissing
Een vergelijking van de twee artikels maakt duidelijk dat de inhoud van het artikel in De Standaard nagenoeg volledig gebaseerd is op het artikel in Knack en dat zes citaten zo goed als letterlijk zijn overgenomen. Knack wordt nergens als bron vermeld. Artikel 18 van de code bepaalt: ‘De journalist pleegt geen plagiaat’. Tegelijk bepaalt de code dat fouten loyaal worden rechtgezet. De door De Standaard gepubliceerde aanvulling beschouwt de Raad in dit geval van flagrant plagiaat als onvoldoende. Om die redenen is de Raad voor de Journalistiek van oordeel: De klacht is gegrond
IEFBE 1093

Prejudiciële vragen over auteursrechtinbreuk door een derde via een wifi-netwerk

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 3 november 2014, IEFbe 1093, zaak C-484/14 (McFadden)
Auteursrecht. IPKat: If a person offers [free] non-password-protected access to the Internet [this is what apparently Mr McFadden deliberately did, so that everybody could connect to his shop's WLAN], and an unknown user passes a piece of copyright-infringing music over that Internet connection [this is what happened four years ago], then can the person offering the Internet access be absolved of legal liability on the basis that he is but a ‘mere conduit’ under [Article 12 of] the EU’s ‘E-Commerce’ Directive 2000/31/EC [read in light of Recital 42 in the preamble to this very directive]?

Gestelde vragen:

1. Is the first half-sentence of Article 12(1) (...) in conjunction with Article 2(a) of Directive 2000/31/EC ('Directive on electronic commerce'), in conjunction with Article 1 point 2 of Directive 98/34/EC as amended by Directive 98/48/EC, to be interpreted as meaning that 'normally provided for remuneration' means that the national court must establish whether a. the person specifically concerned, who claims the status of service provider, normally provides this specific service for remuneration, or b. there are on the market any providers at all who provide this service or similar services for remuneration, or c. the majority of these or similar services are provided for remuneration?

2. Is the first half-sentence of Article 12(1) of (...) Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that 'provision of access to a communication network' means that the only criterion for provision in conformity with the Directive is that access to a communication network (for example, the internet) should be successfully provided?

3. Is the first half-sentence of Article 12(1) (...) in conjunction with Article 2(b) of 'Directive on electronic commerce', to be interpreted as meaning that, for the purposes of 'provision' within the meaning of Article 2(b) of 'Directive on electronic commerce', the mere fact that the information society service is made available, that is to say, in this particular instance, that an open Wireless Local Area Network is put in place, is sufficient, or must the service be 'actively promoted', for example?

4. Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that 'not liable for the information transmitted' precludes as a matter of principle, or in any event in relation to a first established copyright infringement, any claims for injunctive relief, damages or payment of the costs of the warning notice and court proceedings which the person affected by a copyright infringement pursues against the access provider?

5. Is the first half-sentence of Article 12(1) in conjunction with Article 12(3) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that the Member States must not to allow the national court, in substantive proceedings against the access provider, to make an order requiring the access provider to refrain in future from enabling third parties to make a particular copyright-protected work available for electronic retrieval from online exchange platforms via a specific internet connection?

6. Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that, in the circumstances of the main proceedings, the provision contained in Article 14(1)(b) of Directive 2000/31/EC is to be applied mutatis mutandis to a claim for a prohibitory injunction?

7. Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') in conjunction with Article 2(b) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that the requirements applicable to a service provider are confined to the condition that a service provider is any natural or legal person providing an information society service?

8. If Question 7 is answered in the negative, what additional requirements must be imposed on a service provider for the purposes of interpreting Article 2(b) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce')?

9.
(a) Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce'), taking into account the existing protection of intellectual property as a fundamental right forming part of the right to property (Article 17(2) of the Charter of Fundamental Rights of the European Union) and the provisions of the following directives on the protection of intellectual property, in particular copyright:

- Directive 2001/29/EC of the European Parliament and of the Council of 22 May 2001 on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society;

- Directive 2004/48/EC of the European Parliament and of the Council of 29 April 2004 on the enforcement of intellectual property rights, and taking into account the freedom of information and the fundamental right under EU law of the freedom to conduct a business (Article 16 of the Charter of Fundamental Rights of the European Union), to be interpreted as meaning that it does not preclude a decision of the national court, in substantive proceedings, whereby the access provider is ordered, with costs, to refrain in future from enabling third parties to make a particular copyright-protected work or parts thereof available for electronic retrieval from online exchange platforms via a specific internet connection and it is left to the access provider to determine what specific measures he will take in order to comply with that order?

(b) Does this also apply where the access provider is in fact able to comply with the prohibition imposed by the court only by terminating or password-protecting the internet connection or examining all communications passing through it in order to ascertain whether the particular copyright-protected work is unlawfully transmitted again, and this fact is apparent from the outset rather than coming to light only in the course of enforcement or penalty proceedings?

Op andere blogs:
IPKat

IEFBE 1087

Frankrijk: ISP's moeten The Pirate Bay blokkeren voor abonnees

Tribunal de grande instance de paris 4 décembre 2014,  IEFbe 1087 (SCCP contre Orange, Free, SFR, Bouygues)
Bijdrage ingezonden door Bastiaan van Ramshorst, Stichting BREIN: De rechtbank in Parijs heeft de vier grootste Franse ISP's die tezamen 90% van de markt bedienen, opgedragen de toegang tot The Pirate Bay te blokkeren evenals verscheidene mirror en proxy sites die dienen om blokkering te omzeilen.

Het argument dat blokkering moet worden afgewezen omdat die omzeild kan worden is uitdrukkelijk niet door de rechter gehonoreerd. The Pirate Bay wordt nu in 11 EU landen geblokkeerd. In Nederland ligt de blokkering voor aan de Hoge Raad. Het hof had de blokkering in hoger beroep afgewezen omdat gebruikers naar andere illegale sites zouden gaan. Nederlands bezoek aan The Pirate Bay was wel met 80% afgenomen gedurende de periode dat die voor de afwijzing geblokkeerd was.
Lees verder