IEFBE 3907
30 april 2025
Uitspraak

Bureau wijst oppositie van Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs tegen E-RT en ERT toe

 
IEFBE 3906
29 april 2025
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke bescherming voor Louboutin-schoenen: modellen missen vereiste originaliteit

 
IEFBE 3887
23 april 2025
Artikel

Online Update - Fictief makerschap na het ONB-arrest | dinsdag 13 mei 2025

 
IEFBE 561

Meer dan 3.500 scheppende kunstenaars tegen hervorming auteursrecht

Persbericht / communique de presse: De regering Di Rupo buigt zich momenteel over een herziening van het auteursrecht en van de naburige rechten, op initiatief van Minister Vande Lanotte. Deze hervorming werd zonder echt overleg met de cultuursector voorbereid. De tekst bevat bepalingen die, indien ze toegepast worden, een rampzalige impact op de cultuursector in België zullen hebben.

Meer dan drieduizend vijfhonderd auteurs hebben tot nu toe de petitie ondertekend die de regering wijst op de risico’s die deze hervorming inhoudt. Het wetsontwerp (CODEX, hoofdstuk XI) staat op het punt ter stemming aan het Parlement voorgelegd te worden. (...)

CISAC keurt dit gevaarlijke precedent af
Jean Michel Jarre, voorzitter van CISAC (Confédération Internationale des Sociétés d’Auteurs de Compositeurs), is speciaal naar Brussel gekomen om zijn afkeuring te uiten ten opzichte van dit gevaarlijke voorstel van hervorming, dat tegen alle internationale principes van bescherming en verdediging van de creatieve kunstenaars in gaat.

Het is niet te laat om de tekst aan te passen, maar er is haast!
De rechthebbenden pleiten ervoor dat de regering haar voorstel herziet en resoluut een andere koers zet. De tekst moet opgeschort worden. Auteurs willen de mogelijkheid hebben hun talrijke argumenten te laten horen.

Er is haast want de tekst wordt morgen aan het inter-kabinet overleg voor een laatste lezing voorgelegd. De auteurs rekenen op hun inkomsten om verder te kunnen scheppen. De toekomst van cultuur in België is duidelijk in gevaar!

IEFBE 559

Gerecht EU week 48

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Onvoldoende bespreking van bewijs van gebruik middels export
B) OHIM had de opmerkzaamheid van het in publiek relatief hoog ingeschat
C) vitaminaqua tegen VITAMINWATER

Gerecht EU 28 november 2013, zaak T-34/12 (HERBA SHINE)
- dossier
A) Beroep ingesteld door de houder van de nationale, internationale en communautaire woordmerken „HERBACIN”, voor waren van klasse 3, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2255/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt merken, tekeningen en modellen) van 22 november 2011, houdende vernietiging van de weigering van de oppositieafdeling om het woordmerk „HERBA SHINE”, voor waren van klasse 3, in te schrijven in het kader van de oppositie die door verzoekster is ingesteld.

Het beroep wordt toegewezen; het bewijs van gebruik (middels export) is door het OHIM onvoldoende meegenomen in haar beslissing. Het behoort niet tot de taken van het Gerecht EU de beoordeling van die stukken nu voor het eerst uit te voeren.

44      Die Klägerin legt die angefochtene Entscheidung anders aus als das HABM. Während die Klägerin meint, die Beschwerdekammer habe die Bestimmung des Art. 15 Abs. 1 Unterabs. 2 Buchst. b der Verordnung Nr. 207/2009 „ignoriert“ oder „übersehen“, macht das HABM in seiner Klagebeantwortung im Wesentlichen geltend, die Beschwerdekammer habe die von der Klägerin beigebrachten Unterlagen nicht für ausreichend gehalten, um den Nachweis einer Benutzung durch Export zu erbringen.

46      In der mündlichen Verhandlung hat das HABM im Wesentlichen geltend gemacht, dass die Beschwerdekammer die angefochtene Entscheidung insoweit nicht habe begründen müssen, da die Klägerin im Verwaltungsverfahren nicht vorgetragen habe, die älteren Marken durch Export benutzt zu haben.

53      Ergänzend ist darauf hinzuweisen, dass Laboratoire Garnier zwar vorgetragen hatte, die von der Klägerin vorgelegten Benutzungsnachweise seien nicht ausreichend, und dabei angemerkt hatte, dass nur neun der 30 eingereichten Rechnungen in Mitgliedstaaten der Union gesandt worden seien. Jedoch hatte Laboratoire Garnier nicht geltend gemacht, dass an Empfänger außerhalb der Union ausgestellte Rechnungen nicht zu berücksichtigen seien. Sie hatte jedenfalls kein spezielles Argument vorgebracht, um die Feststellung der Widerspruchsabteilung zu widerlegen, wonach mit den Rechnungen nachgewiesen worden sei, dass die Waren aus Deutschland stammten und für die Ausfuhr ins Ausland bestimmt waren. Selbst wenn man annähme, dass die schriftliche Beschwerdebegründung der Laboratoire Garnier vom 17. Januar 2011 bei der Prüfung der Begründung der angefochtenen Entscheidung berücksichtigt werden muss, ließen sich diesem Schriftsatz nicht die Gründe entnehmen, aus denen die Beschwerdekammer die an Empfänger außerhalb der Union ausgestellten Rechnungen unbeachtet ließ.

56      Die Prüfung der Frage, ob die von der Klägerin vorgelegten Beweismittel für den Nachweis genügen, dass die in Art. 15 Abs. 1 Unterabs. 2 Buchst. b der Verordnung Nr. 207/2009 vorgesehenen Voraussetzungen erfüllt sind, erfordert jedoch eine Beurteilung sämtlicher von der Klägerin vorgelegter Beweismittel, die von der Beschwerdekammer nicht vorgenommen wurde. Diese Beurteilung erstmals vorzunehmen, ist nicht Aufgabe des Gerichts (vgl. in diesem Sinne Urteil des Gerichtshofs vom 5. Juli 2011, Edwin/HABM, C‑263/09 P, Slg. 2011, I‑5853, Randnr. 72).

Gerecht EU 28 november 2013, zaak T-374/09 (Ganeder) - dossier
B) Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „Ganter” voor waren van klasse 25 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1289/20081 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 16 juli 2009 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de door verzoekster ingestelde oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „Ganeder”  voor waren van de klassen 14, 18 en 25. Het beroep wordt toegewezen, de beslissing van het OHIM wordt vernietigd; het OHIM had de opmerkzaamheidgraad van het gebruikelijke publiek relatief hoog ingeschat.

31      Zum Aufmerksamkeitsgrad der maßgeblichen Verkehrskreise ist festzustellen, dass die Beschwerdekammer in Randnr. 12 der angefochtenen Entscheidung zu Unrecht davon ausgegangen ist, dass der Aufmerksamkeitsgrad der maßgeblichen Verkehrskreise relativ hoch sei, da es sich bei den fraglichen Waren zwar nicht um solche handele, die vom Verbraucher tagtäglich eingekauft würden, jedoch um solche, die im Alltagsleben unabdingbar seien.

32      Entgegen der Ansicht des HABM sind Schuhe nämlich Massenkonsumgüter, die vom Durchschnittsverbraucher, dessen Aufmerksamkeitsgrad beim Kauf dieser Waren nicht höher als durchschnittlich sein wird, häufig gekauft und verwendet werden. Der Aufmerksamkeitsgrad in Bezug auf diese Waren wird nicht höher als durchschnittlich sein, weil diese Waren weder teuer noch selten sind, ihr Erwerb und ihre Verwendung keine speziellen Kenntnisse erfordern und sie keine schwerwiegenden Auswirkungen auf die Gesundheit, das Budget oder das Leben des Verbrauchers haben (vgl. in diesem Sinne Urteile des Gerichts vom 25. Mai 2012, Nike International/HABM – Intermar Simanto Nahmias [JUMPMAN], T‑233/10, noch nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 22, und vom 19. April 2013, Hultafors Group/HABM – Società Italiana Calzature [Snickers], T‑537/11, noch nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 23).

33      Daher ist der Klägerin darin zuzustimmen, dass der Beschwerdekammer ein Fehler unterlaufen ist, als sie den Aufmerksamkeitsgrad der maßgeblichen Verkehrskreise hinsichtlich der fraglichen Waren und ihrer Marken als relativ hoch eingestuft hat.

Gerecht EU 28 november 2013, zaak T-410/12 vitaminaqua) - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement „vitaminaqua”  voor waren van de klassen 5, 30 en 32, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 997/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 26 juni 2012 houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie van de houder van onder meer de nationale woordmerken „VITAMINWATER” voor waren van de klassen 5, 30 en 32 is afgewezen. Het beroep wordt afgewezen.

56      Quant à la comparaison conceptuelle, la chambre de recours n’a pas commis d’erreur en estimant que les marques en conflit présentaient une similitude, voire une identité.

80      Quant à la comparaison conceptuelle des signes, il a déjà été constaté aux points 57, 58 et 69 ci-dessus que les consommateurs portugais et français connaissent le mot « vitamin » et comprendront aisément que les termes « water » et « aqua » signifient tous les deux « eau ». Par définition, les consommateurs anglophones comprendront également la signification des mots « vitamin » et « water », qui font partie du vocabulaire courant de la langue anglaise. Ainsi que le relève à juste titre la chambre de recours au considérant 43 de la décision attaquée, il est également raisonnable de penser que le public anglophone identifiera le sens du mot « aqua » comme désignant l’eau, ce dernier étant le préfixe de nombreux mots courants de la langue anglaise qui se réfèrent à l’eau.

81      La chambre de recours n’a donc pas commis d’erreur en constatant une identité conceptuelle entre les marques en conflit au considérant 45 de la décision attaquée, au moins dans une partie de l’Union.
IEFBE 558

Geen octrooibeschermingsomvang waarvan in oppositieprocedure is afgeweken middels interpretatie

Hof van Beroep Luik 19 september 2013, IEF 558, 2011/RG/1503 (Saint-Gobain tegen Knauf Insulation)
Uitspraak en samenvatting ingezonden door Fernand de Visscher, Simont Braun. Uitspraak mede ingezonden door Carl De Meyer en Stephanie Hermoye, Hoyng Monegier LLP.

Franstalig. Octrooirecht. Saint-Gobain is de houder van een Europees octrooi (EP 0 399 320) waarbij het gebruik geclaimd wordt van glasvezels met een bepaalde samenstelling en met een diameter van < 8 µm, waarbij meer dan 10% van de glasvezels een diameter hebben van < 3 µm, als glasvezels die geen kankerverwekkend effect hebben. Na eenzijdig beschrijvende maatregelen te hebben uitgevoerd in de inrichtingen van Knauf nabij Luik (België) en op basis van het door de deskundige opgestelde verslag, stelde Saint-Gobain voor de rechtbank van koophandel te Luik een inbreukprocedure in.

Knauf stelde een tegenvordering in tot nietigverklaring van het octrooi. Zij deed dit echter slechts in ondergeschikte orde (subsidiair) omdat het octrooi ondertussen vervallen was. In hoofdorde (primair) betwistte Knauf de inbreuk op grond van de vaststelling in het beschrijvende verslag dat meer dan 10% van de glasvezels in haar producten een diameter hadden van meer dan 8 µm. Saint-Gobain stelde dat dit de inbreuk niet uitsloot gelet op het feit dat de bewoordingen “die een diameter hebben van < 8 µm” in de conclusie op een technisch betekenisvolle wijze uitgelegd moesten worden en derhalve begrepen moesten worden als “die een gemiddelde (of mediaan) diameter hebben van < 8 µm”.

Het Hof van Beroep te Luik merkte in dit opzicht op dat de conclusie gewijzigd werd gedurende de EPO oppositieprocedure: terwijl de originele bewoordingen uitdrukkelijk vermeldden dat de glasvezels “een gemiddelde diameter van < 8 µm vertonen”, was het adjectief “gemiddelde” (“mittleren”) verwijderd en het werkwoord “vertoont” (“aufweisen”) vervangen door “bezit” (of “heeft”) (“besitzen”). Het Hof van beroep oordeelde dat deze aanpassingen niet als betekenisloos beschouwd kunnen worden en dat het Saint-Gobain niet is toegestaan, onder het mom van interpretatie van de octrooiconclusie, om een beschermingsomvang te verkrijgen waar zij uitdrukkelijk van is afgestapt. Om dezelfde reden werd toepassing van de equivalentieleer, eveneens door Saint-Gobain ingeroepen, afgewezen.

IEFBE 692

Naast technisch werd ook om juridisch advies gevraagd aan college van deskundigen

Hof van Beroep Antwerpen 20 februari 2012, IEFbe 692 (Sarin Technologies tegen Ogi Systems)
Uitspraak ingezonden door Eric De Gryse, Simont Braun. Octrooirecht. De eerste rechter heeft zich aldus niet ertoe beperkt het college van deskundigen te gelasten vaststellingen te doen of een technisch advies te geven, maar tevens een juridische opdracht heeft gegeven die erin bestaat om de geldigheid van de litigieuze octrooien te onderzoeken en de inbreukvraag te beantwoorden. Het Hof van Beroep vernietigt het vonnis in eerste aanleg IEFbe 691 vanwege overschrijding van rechtsmacht.

4.2.3 Met appellante is het hof van oordeel dat de eerste rechter zich aldus niet ertoe heeft beperkt het college van deskundigen te gelasten vaststellingen te doen of een technisch advies te geven, maar tevens een juridische opdracht heeft gegeven die erin bestaat om de geldigheid van de litigieuze octrooien te onderzoeken en de inbreukvraag te beantwoorden. De vraag naar de geldigheid (nieuwheid, uitvinderswerkzaamheid) van een octrooi als de vraag naar de inbreuk erop zijn als dusdanig juridische vragen. Of de vereisten van octrooi-eerbaarheid zijn vervuld en of er eventueel octrooi-inbreuk is, moet door de rechtbank/het hof zelf worden beantwoord. Ze betreffen de gegrondheid van de vordering .De aan het college van deskundigen gegeven opdracht moet worden beperkt tot het verzamelen van de nodige feitelijke elementen om de rechtbank/het hof in staat te stellen de rechtsregels toe te passen. De door de eerste rechter aan het college van deskundigen gegeven opdracht gaat te ver. Het omvat meer dan het doen van vaststellingen en het uitbrengen van technisch advies. De omstandigheid dat de eerste rechter onder punt C. van de opdracht expliciet verwezen heeft naar "de door de partijen aangevoerde technisch-wetenschappelijke betwistingen" belet niet dat er juridische vragen werden gesteld naar de geldigheid van de octrooien en het al dan niet bestaan van een inbreuk hierop

IEFBE 557

Parijs Tribunal beveelt de-indexering illegale streamingsites bij zoekmachines

Tribunal de Grande Instance de Paris 28 november 2013, 11/60013 (APC, FNDF , SEVN tegen ISP)
Nu.nl bericht: Het gaat om zestien verschillende sites die zich hoofdzakelijk richten op het aanbieden van streamingvideo's die auteursrechtelijk zijn beschermd. Het gaat bijvoorbeeld om Allostreaming en DPstream. Daar worden films en series gratis aangeboden. Het is voor het eerst dat zoekmachines alle links naar een website moeten verwijderen. Voorheen werkten de bedrijven al mee aan het verwijderen van specifieke zoekresultaten.

De groep L'Association des Producteur de Cinéma (APC), dat tal van rechthebbenden en filmmaatschappijen vertegenwoordigt, begon de rechtszaak in 2011 en wint nu een blokkade die een jaar geldig is. De resultaten moeten binnen twee weken niet meer vindbaar zijn in de genoemde zoekmachines. De rechthebbenden draaien mogelijk wel op voor de kosten van het filteren van de zoekresultaten.

France24.com bericht: The court ruled that French sites Allostreaming, DPstream and a whole list of other popular websites were “entirely or nearly entirely dedicated to copying audiovisual productions without the consent of their authors”.

The websites advertise “free streaming” and “free downloading” of the latest cinema releases and popular TV series.

The ruling orders internet access provider such as Orange and Iliad-Free to block access to those websites for their French customers. In addition, search engines including Google, Yahoo! and Microsoft’s Bing must remove search results linking to those websites.

IEFBE 556

Ontwerp-Richtlijn trade secrets

Proposal-directive on the protection of undisclosed know-how and business information (trade secrets) against their unlawful acquisition, use and disclosure, COM(2013) 813 final.
Uit het persbericht:
De Europese Commissie heeft vandaag nieuwe regels voorgesteld voor de bescherming van niet-geopenbaarde know-how en bedrijfsgeheimen (trade secrets) tegen oneerlijke acquisitie, gebruik en openbaarmaking.

De ontwerp-richtlijn voorziet in een gemeenschappelijke definitie van bedrijfsgeheimen, alsmede middelen waarmee slachtoffers van onrechtmatig gebruik van geheime bedrijfsinformatie genoegdoening kan krijgen.

De richtlijn zal het gemakkelijker maken voor nationale rechterlijke instanties om verduistering van vertrouwelijke bedrijfsinformatie tegen te gaan, inbreukmakende producten van de markt te nemen en om schadevergoeding toe te kennen voor illegale acties.

IEFBE 555

Office PME autorisation d&#039;utilisation le logiciel

Cour de Cassation 14 november 2013, ECLI:FR:CCASS:2013:C101294 (Y&X contre Microsoft)
Software. Logiciel. Non protégés par le droit d'auteur. Pas cession de droits dans le contrat de licence. N'emportait pas une cession des droits d'auteur. Concurrence déloyale et constatation d'un élément intentionnel.

Résultat: la Cour d'appel a retenu que la Société MICROSOFT ne savait pas qu'ils n'avaient pas donné leur autorisation pour l'utilisation de leur logiciel. qu'en statuant ainsi, la Cour d'Appel, qui a subordonné l'existence d'une concurrence déloyale fautive à la preuve d'un élément intentionnel, a violé l'article 1382 du code civil.

Résumées dans les citations:
Attendu, selon l'arrêt attaqué, que MM. X... et Y... estimant que le logiciel « l'assistant financier », destiné aux petites et moyennes entreprises (PME), commercialisé par la société Microsoft corporation (Microsoft) dans la version française de la suite « Office édition PME », reproduisait le logiciel dénommé « l'analyse mensuelle » qu'ils avaient conçu et développé avant d'en confier la commercialisation à la société La Solution Douce, ont assigné, au vu du rapport de l'expert désigné en référé, la société Microsoft en contrefaçon de leurs droits d'auteur ;

Mais attendu que l'arrêt, après avoir relevé que le rapport d'expertise qui se bornait à étudier les langages de programmation mis en oeuvre, et évoquait les algorithmes et les fonctionnalités du programme, non protégés par le droit d'auteur, constate que les intéressés n'avaient fourni aucun élément de nature à justifier de l'originalité des composantes du logiciel, telles que les lignes de programmation, les codes ou l'organigramme, ou du matériel de conception préparatoire ; que, la cour d'appel, en a exactement déduit, sans inverser la charge de la preuve, que MM. Y... et X... n'établissaient pas qu'ils étaient titulaires de droits d'auteur, justifiant ainsi, par ces seuls motifs, légalement sa décision ;
(...)
les appelants ne contestent pas que ne sont pas protégés par le droit d'auteur les fonctionnalités, les algorithmes, les interfaces et les langages, programmation, qui constituent des éléments à l'origine de la conception même du logiciel et ne présentent donc pas un caractère d'originalité suffisant ; ils soutiennent que l'originalité du logiciel « ANALYSE MENSUELLE » réside dans le traitement de l'information comptable, qui : a nécessité de nombreuses heures de travail et plus de 2000 lignes de programmation pour l'édition des différents tableaux de gestion, de graphiques et d'un rapport de synthèse, avec notamment la création de barres de menus spécifiques, de routines d'importation et de balances et la confection automatique de tableaux de bord
(...)
De même, la notice du logiciel, si elle indique bien les noms des demandeurs en leur qualité non contestée de co-auteurs du logiciel reprend le nom, le logo et les coordonnées de la société la Solution Douce, tout comme les mentions « copyright 1988-1994 » et « tout droits de reproduction réservés ». Enfin, la page de démarrage du logiciel indique la société la Solution Douce et mentionne « copyright 1990-1995 licence d'utilisation n° 300 994 ». Ces indications ne sont pas contestées, et il apparaît vraisemblable que Monsieur Jacques Y... et Monsieur Jean-Claude X... aient cédés les droits d'exploitation du logiciel qu'ils ont conçu, dénommé Analyse Mensuelle. Cela permettrait d'expliquer pourquoi ils ont procédé à l'adaptation de ce logiciel à Excel sans conclure aucun contrat avec la société MICROSOFT CORPORATION et pourquoi ils ont attendu 3 ans pour agir à son encontre.
(...)
Il est fait état dans ce document de la qualité de co-auteurs de Messieurs Y... et X... du logiciel Analyse Mensuelle « qui a (cependant) été distribué par la société la Solution Douce jusqu'au 30 juin 1998 ».
(...)
7°) Alors que le contrat de licence n'emporte pas cession de droits ; qu'en déclarant MM X... et Y... irrecevables à agir en contrefaçon du logiciel dont ils étaient l'auteur, aux motifs qu'ils en avaient cédé les droits d'exploitation, ce qui n'emportait pas une cession des droits d'auteur, la Cour d'Appel a violé l'article L. 131-3 du Code de propriété intellectuelle.

Aux motifs qu'à titre subsidiaire,(...) Alors que la caractérisation de la faute de concurrence déloyale n'exige pas la constatation d'un élément intentionnel ; que pour débouter MM Y... et X... de leur action en concurrence déloyale, la Cour d'appel a retenu que la Société MICROSOFT ne savait pas qu'ils n'avaient pas donné leur autorisation pour l'utilisation de leur logiciel ; qu'en statuant ainsi, la Cour d'Appel, qui a subordonné l'existence d'une concurrence déloyale fautive à la preuve d'un élément intentionnel, a violé l'article 1382 du code civillegifrance.

IEFBE 554

Workshops De nieuwe BHIM website

Workshop 11 december 2013, Nederlandstalig 14.15 - 17.40. (français du 09:00 - 12:45)
Met de nieuwe website van BHIM verandert er veel voor de (professionele) gebruikers. Daarom organiseren de Dienst voor de Intellectuele Eigendom (DIE) en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) in samenwerking met BHIM, een aantal workshops. De workshops vinden plaats op 11 december in bij de DIE in Brussel. Er zijn twee sessies van elk ongeveer 3 uur. Er is een beperkt aantal plaatsen beschikbaar voor iedere sessie; graag ontvangen wij dan ook een bevestiging van uw deelname: inschrijvingsformulier / carte d'inscription.

Het Harmonisatiebureau voor de Interne Markt lanceerde een nieuwe website op 25 november, de website zal 2 december live staan.

De volledig vernieuwde website biedt een hele reeks elektronische instrumenten aan om alle procedures voor merken en modellen online uit te voeren, waaronder een nieuwe e-filing tool, een nieuwe e-communication tool, en elektronische formulieren om registergegevens te wijzigen of inschrijving te vernieuwen

Een van de belangrijkste verbeteringen voor u is ongetwijfeld de onlinetoegang tot de gebruikerszone. Langs deze gebruikersruimte hebt u niet al een eenvoudig toegang tot de elektronische tools maar het biedt u ook een onlineplatform aan waar u toezicht kunt houden op alle merken en model len van uw klanten en deze kunt bewaken

De nieuwe website brengt grote veranderingen teweeg voor de gebruikers en daarom heeft de Dienst voor de Intellectuele Eigendom (DIE) en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) in samenwerking met het Harmonisatiebureau in de interne markt (OHIM), een aantal workshops georganiseerd.

IEFBE 553

Conclusie A-G: Een ISP kan worden verplicht toegang tot auteursrechtschendende sites te blokkeren

Conclusie A-G HvJ EU 26 november 2013, zaak C-314/12 (UPC Telekabel Wien, inzake: Kino.to)
Zie eerder IEF 11542. Prejudiciële vragen gesteld door Oberster Gerichtshof, Oostenrijk.

Uitlegging van de artikelen 3, lid 2, 5, leden 1 en 2, sub b, en 8, lid 3, van InfoSocrichtlijn. Website waarop films illegaal kunnen worden gedownload. Recht van de houder van het auteursrecht op een van deze films om een internetprovider te verzoeken om de toegang tot deze specifieke site te blokkeren voor zijn klanten. Haalbaarheid en evenredigheid van blokkeringsmaatregelen.

Uit het persbericht: According to Advocate General Cruz Villalón an internet provider can be required to block access by its customers to a website which infringes copyright. Such a court injunction must refer to specific blocking measures and achieve an appropriate balance between the opposing interests which are protected by fundamental rights.

Conclusie A-G:

1. Art. 8 Abs. 3 der Richtlinie 2001/29/EG des Europäischen Parlaments und des Rates vom 22. Mai 2001 zur Harmonisierung bestimmter Aspekte des Urheberrechts und der verwandten Schutzrechte in der Informationsgesellschaft ist dahin auszulegen, dass eine Person, die ohne Zustimmung des Rechteinhabers Schutzgegenstände im Internet zugänglich macht und damit Rechte aus Art. 3 Abs. 2 der Richtlinie 2001/29 verletzt, die Dienste der Provider jener Personen nutzt, die auf diese Schutzgegenstände zugreifen.
2.      Es ist mit der im Rahmen von Art. 8 Abs. 3 der Richtlinie 2001/29 erforderlichen Abwägung zwischen den Grundrechten der Beteiligten nicht vereinbar, einem Provider ganz allgemein und ohne Anordnung konkreter Maßnahmen zu verbieten, seinen Kunden den Zugang zu einer bestimmten, das Urheberrecht verletzenden Website zu ermöglichen. Dies gilt auch, wenn der Provider Beugestrafen wegen Verletzung dieses Verbots durch den Nachweis abwenden kann, dass er alle zumutbaren Maßnahmen zur Erfüllung des Verbots getroffen hat.
3.      Eine gegen einen Provider gemäß Art. 8 Abs. 3 der Richtlinie 2001/29 verhängte konkrete Sperrmaßnahme bezüglich einer konkreten Website ist nicht allein deswegen prinzipiell unverhältnismäßig, weil sie einen nicht unbeträchtlichen Aufwand erfordert, aber ohne besondere technische Kenntnisse leicht umgangen werden kann. Es ist Sache der nationalen Gerichte, im konkreten Fall unter Einbeziehung aller relevanten Umstände eine Abwägung zwischen den Grundrechten der Beteiligten vorzunehmen und so ein angemessenes Gleichgewicht zwischen diesen Grundrechten sicherzustellen.

Gestelde vragen:

1. Dient artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29/EG (auteursrechtrichtlijn) aldus te worden uitgelegd dat een persoon die zonder toestemming van de rechthebbende beschermde werken op het internet beschikbaar stelt (artikel 3, lid 2, auteursrechtrichtlijn), gebruikmaakt van de diensten van de internetproviders van de personen die zich toegang verschaffen tot deze beschermde werken?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Zijn een reproductie voor privégebruik (artikel 5, lid 2, sub b, auteursrechtrichtlijn) en een voorbijgaande of incidentele reproductie (artikel 5, lid 1, auteursrechtrichtlijn) enkel geoorloofd wanneer het voor de reproductie gebruikte origineel zelf rechtmatig gereproduceerd, verspreid of aan het publiek beschikbaar gesteld is?

3. Indien de eerste of de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord en bijgevolg rechterlijke verbodsmaatregelen in de zin van artikel 8, lid 3, auteursrechtrichtlijn moeten worden opgelegd aan de internetproviders van de gebruiker: Is het verenigbaar met het recht van de Unie, in het bijzonder met de door dit recht vereiste afweging tussen de grondrechten van partijen, een internetprovider in het algemeen (dus zonder concrete maatregelen te gelasten) te verbieden om zijn klanten toegang tot een bepaalde website te verschaffen, zolang er op die website uitsluitend of althans voor het overgrote deel werken beschikbaar worden gesteld zonder toestemming van de rechthebbenden, wanneer de internetprovider - door aan te tonen dat hij toch alle redelijke maatregelen heeft genomen - kan verhinderen dat hem wegens schending van dit verbod dwangmaatregelen worden opgelegd?

4. Indien de derde vraag ontkennend wordt beantwoord: Is het verenigbaar met het recht van de Unie, in het bijzonder met de door dit recht vereiste afweging tussen de grondrechten van partijen, een internetprovider te gelasten bepaalde maatregelen te nemen om zijn klanten toegang tot een website met onrechtmatig beschikbaar gesteld materiaal te bemoeilijken, wanneer deze maatregelen aanzienlijke kosten met zich brengen, terwijl zij ook zonder bijzondere technische kennis gemakkelijk kunnen worden omzeild?

IEFBE 552

Coverfoto van Rode Duivels is gerelateerd aan informatieve inhoud van het boek

Hof van Beroep te Brussel 12 november 2013, A.R. 2013/KR/234 (VZW Koninklijke Belgische Voetbalbond tegen N.V. Van Halewyck)
Persoonlijkheidsrecht. Recht op afbeelding. Meningsuiting/persvrijheid. Appellant is de sportfederatie die de officiële vertegenwoordiging van het voetbal in België waarneemt en betoogt in te staan voor het beheer en exploitatie van de persoonlijkheidsrechten van de Rode Duivels (nationale A-voetbalelftal Heren). Van Halewyck bracht media september het Jaarboek Voetbal 2012-2013 op de markt met op de cover in kleur 7 Rode Duivels. In Kort Geding wordt de vordering ontvankelijk doch ongegrond verklaard.

Het recht op afbeelding als persoonlijkheidsrecht is het recht dat een individu beschermd tegen ongewilde aantasting van zijn beeltenis door elke mogelijke derde. Echter dit is geen absoluut recht en wordt bij publieke personen - zoals in casu - begrensd door het recht op informatie (art. 10 EVRM). De coverfoto werd genomen tijdens een officiële wedstrijd van de Rode Duivels, een publiek optreden in het kader van de sportbeoefening waaraan zij hun bekendheid hebben te danken.

Daarbij streeft het Jaarboek Voetbal 2012-2013 een informatief doel na. De intentie is duidelijk het publiek te informeren over het voorbije voetbalseizoen van de Belgische en Europese competitie en de voorrondes van de Belgische nationale ploeg voor WK 2014. Het heeft zodoende een algemene nieuwswaarde.

De coverfoto illustreert de inhoud van het boek en sluit aan bij de informatie die het boek verstrekt. Eigen aan een jaar- of seizoensoverzicht is dat er een bepaalde keuze moet worden gemaakt voor de afbeelding op de cover. Het kan niet zijn dat de cover een jaaroverzicht enkel zou kunnen bestaan uit een collage van afbeeldingen. De opgang en het succes van de Rode Duivels hebben een belangrijke nieuwswaarde in het voetbalgebeuren. De coverfoto is bijgevolg gerelateerd aan de informatieve inhoud van het boek en heeft zelf ook informatieve waarde. Het vormt geen commercieel gebruik waartegen appellant zich kan verzetten.

Dat de coverfoto 80% van de cover beslaat, sticht nog geen verwarring. Bij de aankoop van een boek zal een potentiële koper zich niet enkel baseren op de cover van het boek, maar ook op de korte inhoud ervan.

Leestips: overwegingen 11, 12 en 14.

Op andere blogs:
Peeters advocaten