Confusion dommageable entre Alu Pro et Alu 4 Pro
Cour d’appel Bruxelles 10 septembre 2015, IEFbe 1623 (Alupro entre Alu4pro)
Marques. Confusion dommageable. Les parties sont active dans le secteur professionel de châssis en aluminium. Le conseil d’Alu Pro a informé Alu 4 Pro que sa cliente considérait que l’usage de la dénomination “Alu 4 Pro” constituait un acte déloyal contraire aux pratiques commerciales honnêtes par la confusion dommageable avec sa propre dénomination et a été mise en demeure de cesser tout usage des termes ALU et PRO et de modifier sa dénomination commerciale. Il résulte de ce qui précède qu’il existe une ressemblance entre les dénominations qui peut clairement induire en erreur de telle sorte que le moyen relatif à l’article 65 du Code des sociétés et fondé. Il résulte de l’ensemble des considérants ci-avant que la demande d’Alu Pro est fondée.
13. L’impression globale donne une impression de similitude entre Alu Pro et Alu 4 Pro, d’autant plus que le chiffre “4” est destiné - ainsi qu’il résulte des plaidoiries - à être lu comme “four” (“4” en anglais).
C’est uniquement pour essayer de tenter de justifier sa dénomination qu’Alu 4 Pro soutient qu’en fait “4” doit s’entendre phonétiquement comme “for”, signifiant “pour”.Or, la présentation de son logo ne laisse aucun doute quant à l’interprétation contraire à ce qu’elle prétend.
14. Il résulte de ce qui précède qu’il existe une ressemblance entre les dénominations qui peut clairement induire en erreur de telle sorte que le moyen relatif à l’article 65 du Code des sociétés et fondé.
19. C’est évidemment vainement qu’Au 4 Pro dépose quelques attestations par lesquelles les personnes concernées signalent qu’elle n’agit que comme professionnel et non revendeur aux consommateurs, dès lors qu’Alu Pro signale agir de même.
22. (…) C’est vainement que Alu 4 Pro souligne ne s’adresser qu’à des professionnels et fournit deux attestations dont l’une d’Aliplast qui précise qu’il n’y a pas de confusion.
En effet, cette confusion est avérée puisque’Aliplast elle-même qui, professionnelle en la matière est mieux que quicon que apte à tomber moins facilement dans cette confusion que pourrait commettre un public constitué simplement pas l’homme normalement prudent et diligent, l’a cependant effectuée eu égard à la similitude entre les noms eux-mêmes puisque précisément c’est cette société qui à de nombreuses reprises et après avoir son attention attirée, s’est trompée.
27. C’est aussi vainement qu’Alu 4 Pro tente de voir sur le site Internet d’Alu Pro, la preuve du fait que celle-ci s’adresserait uniquement aux particuliers.
En effet, rien dans cette présentation n’exclut que des professionnels du secteur ne s’adressent à elle.
Woord/beeldmerk "Go Safe" grotendeels vervallen verklaard wegens niet normaal gebruik
Hof van Beroep Brussel 8 september 2015, IEFbe 1622 (ICC tegen AB Safety)Merkenrecht. Normaal gebruik. Beide partijen zijn actief op de markt voor veiligheidskleding en -schoenen en hebben het (woord)beeldmerk “Go Safe” gedeponeerd. ICC vordert staking van gebruik van het merk door AB Safety op grond van verwarringsgevaar. AB Safety vordert op haar beurt vervallenverklaring van het merk van ICC. De vordering van AB Safety wordt t.a.v. het product veiligheidsschoenen afgewezen nu ICC daarvoor normaal gebruik kan aantonen. Voor de overige waren wordt de vordering toegewezen. De stakingsvordering van ICC wordt eveneens alleen toegewezen t.a.v. de veiligheidsschoenen.
13. (…) Het hof oordeelt dat Industrias aan de hand van de hiervoor besproken stukken voldoende bewijst dat zij in de Gemeenschap een normaal gebruik heeft gemaakt voor veiligheidsschoenen van het Gemeenschapsmerk “Go Safe” in de relevante periode, conform de criteria waaraan dit normaal gebruik volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie dient te voldoen.
De door Industrias neergelegd relevante facturen en brochure bewijzen immers dat het gebruik van het merk door Industrias (of met haar toestemming) geen louter symbolisch gebruik betreft. Gelet op de onder het merk verhandelde waren, met name veiligheidsschoenen, en de economische sector waarin zij gebruikt worden, is het gebruik dat Industrias in de Gemeenchap van haar merk gemaakt heeft in de relevante periode, voldoende frequent en omvangrijk. Het gebruik van het merk wordt geacht plaatsgevonden te hebben om een marktaandeel voor de dor het merk beschermde waren te behouden of te verkrijgen.
19. (…) Het hof oordeelt dat het relevante publiek in casu een hoog aandachtsniveau heeft, aangezien de waren worden aangeschaft voor een welbepaald gebruik en worden aangewend om veiligheidsdoeleinden (ter bescherming).
20. (…) Het hof stelt vast dat de woordelementen onderscheidend en dominant zijn en dit zowel in het merk van Industrias als in het oude en nieuwe teken van AB Safety. Het betreft telkens de woordelementen GO SAFE.
Wat de auditieve (het beeldelement wordt niet uitgesproken) vergelijking tussen het merk en de tekens (zowel het ouder als het nieuwe) betreft, stelt het hof vast dat de woordelementen die deel uitmaken van de te vergelijken tekens volledig overeenstemmen met de woordelementen in het merk van Industrias.
Wat de begripsmatige vergelijking betreft, stelt het hof vast dat de afbeelding van het uitroepteken achter het groter weergegeven woord “GO” in de tekens van AB Safety de nadruk eerder legt op dit begrip in de tekens die door haar gebruikt worden, daar waar dit in het merk van Industrias niet het geval is en de woorden “GO” en “SAFE” daarin even prominent zijn. Dit doet echter geen afbreuk aan een grote begripsmatige overeenstemming tussen het merk en de daarmee vergeleken tekens (oud en nieuw) gebruikt door AB Safety.
Wat de visuele overeenstemming betreft, stelt het hof vast dat de betrokken tekens (zowel het oude als het nieuwe) overeenstemmend zijn met het merk van Industrias in zover zij beide de woordelementen “GO” en “SAFE” bevatten.
(…)
21. Het hof oordeelt op basis van hetgeen voorafgaat dat het merk van Industrias en de daarmee te vergelijken tekens (zowel het oude als het nieuwe) eenzelfde totaalindruk oproepen voor het relevante publiek, niettegenstaande het hoge aandachtsniveau van dit laatste en dat, mede rekening houdend met het gegeven dat het merk en de tekens gebruikt worden voor dezelfde waren, er in casu sprake is van verwarringsgevaar, zoals hiervoor omschreven.
Beschikking tegen gebruik naam nietig op grond van vrijheid van pers
NL Rechtbank van eerste aanleg Brussel 2 december 2015, IEFbe 1621 (X tegen VRT) en NL Rechtbank van eerste aanleg Brussel 9 december 2015 (VTR tegen X)Beschikking aangebracht door Jeff Keustermans en Peter Blomme, & De Bandt Advocaten. De Vlaamse zender VRT is voornemens een programma uit te zenden over het fenomeen “grooming”, het uitlokken van contract met kinderen door middel van valse sociale media profielen. Ten behoeve van dit programma heeft de VRT een fictieve Facebook-pagina aangemaakt, met een random gekozen naam. De gekozen naam komt echter sterk overeen met die van X. Omdat hij bang is voor reputatieschade verzoekt hij dat de uitzending slechts met aangepaste naam zal worden uitgezonden. De Rechtbank wijst dit verzoek toe in de beschikking van 2 december 2015. In de tweede beschikking eist VRT vernietiging van de eerste beschikking nu deze tot censuur zou hebben geleid. De Rechter overweegt dat de vrijheid van pers niet preventief aan banden kan worden gelegd nu dit tot willekeur zou kunnen leiden bij het ontbreken van een duidelijk wetgevend kader. De eerdere beschikking wordt vernietigd.
De vrijheid van pers, onder welke vorm dan ook, kan niet preventief aan banden worden gelegd en men dient aan reportagemakers de vrijheid te laten inzake concept en uitwerking van uitzending (vgl. o.m. Voorz. Rb. Dendermonde (derdenverzet), 27 november 2001, AM 2002/1, 88).
Het ingrijpen van de overheid (waaronder de rechterlijke macht) in een reportage door te zeggen wat wel en wat niet mag worden meegedeeld, dreigt immers tot willekeur te leiden zolang daarvoor geen duidelijk wetgevend kader bestaat.
Op grond van de hoger aangehaalde rechtspraak van het EHRM, die vastgesteld heeft dat er in het Belgisch recht geen kader bestaat dat precieze en specifieke regels vastlegt met betrekking tot preventieve restricties van het recht op de vrijheid van meningsuiting en, bij uitbreiding, de schending van artikel 10 van het EVRM, valt een preventieve tussenkomst van de kortgedingrechter principieel niet te verantwoorden.
Daarom:
- is elke preventieve maatregelen in persaangelegenheden in de regel verboden, of het nu gaat om geschreven of audiovisuele pers,
- zou enkel een wijziging van de Grondwet, die duidelijk een mogelijkheid tot preventieve maatregelen zou voorzien, binnen welbepaalde gevallen en met specifieke modaliteiten, elke twijfel kunnen opheffen en de kortgedingrechter toelaten om er nog in de toekomst gebruik van te maken,
- zou de uitoefening van een preventieve gerechtelijke controle van de pers, op welke drager dan ook, die terugvalt op een louter praetoriaans kader, in de regel niet kunnen voldoen aan het regime van het Verdrag, noch overeenstemmen met de vereisten van de werking van een democratische Staat (vgl. o.m. Voorz. Rb Namen (derdenverzet), R.KG. 49/15, 1 december 2015, niet gepubliceerd).
Gezien de reportagemakers bij het gebruik van de fictieve naam [X], kennelijk geen strafbaar opzet noch oogmerk om te schaden hadden, acht deze zetel ook het verbieden van het louter gebruik van deze fictieve naam niet aanvaardbaar.
Ontwerprichtlijn ter bescherming vertrouwelijke bedrijfsinformatie
Uit het persbericht: De Europese Commissie heeft vandaag nieuwe regels voorgesteld voor de bescherming van geheime knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan.
De ontwerprichtlijn voorziet in een gemeenschappelijke definitie van bedrijfsgeheimen, alsmede in middelen waarmee slachtoffers van onrechtmatige verkrijging of openbaarmaking of onrechtmatig gebruik van bedrijfsgeheimen verhaal kunnen halen. De richtlijn maakt het voor nationale rechters eenvoudiger om zich over dergelijke onrechtmatige gedragingen uit te spreken. Ook maakt zij het eenvoudiger om de producten waarmee inbreuk op een bedrijfsgeheim wordt gemaakt, uit de markt te halen en kunnen slachtoffers nu gemakkelijker schadevergoeding voor illegale praktijken krijgen.
Uit het persbericht: De richtlijn voorziet in maatregelen tegen onwettig verkrijgen, gebruik en onthullen van bedrijfsgeheimen en doelt op een soepel werkende interne markt zonder afbreuk te doen aan fundamentele rechten of vrijheden, zoals openbare veiligheid, consumentenbescherming, volksgezondheid, milieu en mobiliteit van werknemers. Speciale bepalingen voor journalistieke bronbescherming, de mobiliteit van werknemers, klokkenluiders en compensatiemogelijkheden voor houders van bedrijfsgeheimen.
Protection of media investigations
While the directive provides for measures preventing the disclosure of information to protect the confidentiality of trade secrets, the new measures fully ensure that investigative journalism can be exercised without any new limitations including with regard to the protection of journalistic sources.
The directive is in compliance with the EU's Charter of Fundamental Rights, which preserves freedom and pluralism of the media.
Mobility of employees
The directive will not impose any restrictions on workers in their employment contracts, where national law will continue to apply. Therefore there will be no limitation to employees' use of the experience and skills honestly acquired in the normal course of their employment.
Furthermore, the autonomy of social partners and their rights to enter into collective agreements will not be affected by the implementation of the new conditions.
Whistle-blowers
Persons acting in good faith that reveal trade secrets for the purpose of protecting the general public interest, commonly known as “whistle-blowers”, will enjoy adequate protection. It will be up to national competent judicial authorities to judge whether the disclosure of a commercial secret was necessary to denounce a misconduct, wrongdoing or illegal activity.
Compensation to trade secret holders
In accordance with the new legal framework, EU member states will have to provide for the measures, procedures and remedies necessary to ensure the availability of civil redress against illegal acquisition, use and disclosure of trade secrets.
These will have to be fair, effective and dissuasive. Not unnecessarily complicated or costly, or entail unreasonable time-limits or unwarranted delays. The limitation period for claims will not exceed six years.
Trade secret holders will be entitled to apply for remedies in case of damages following cases of illegal appropriation of documents, objects, materials, substances or electronic files containing the trade secret or from which the trade secret can be deduced.
Where necessary, confidentiality of trade secrets will also be preserved during the course of and after the legal proceedings.
Twee strepen op mouw of onder bepaalde hoek op broekspijp niet onderscheidend
Gerecht EU 15 december 2015, IEFbe 1619; T-64/15; ECLI:EU:T:2015:973 (Twee strepen op broekspijp) en T-63/15 ECLI:EU:T:2015:972 (strepen op mouw) Merkenrecht. Shoe Branding verricht een merkdepot voor twee parallelle strepen op een broek / mouw. Dit wordt geweigerd op absolute gronden, vanwege het niet onderscheidend vermogen. Het patroon is extreem eenvoudig, aanvrager heeft ook niet aangetoond dat onder een bepaalde hoek plaatsen van de lijnen onderscheidend vermogen geven aan het patroon. Het beroep wordt verworpen.
20 First, as the Board of Appeal correctly observed in the contested decision, the pattern concerned is extremely simple which, as such, lacks a distinctive character (paragraphs 22, 32 and 33 of the contested decision).
21 Second, the Board of Appeal was also correct in considering that the applicant had not established that such a pattern would acquire a distinctive character from the fact that it was affixed, at a certain angle, to a specific part of the pants (paragraphs 24 to 26 and 28 of the contested decision).
22 Contrary to what the applicant maintains, the fact that the two stripes in question are placed along the lower lateral side of a pair of pants, that they are distinct lines that seem to come alive when the person who wears the pants moves and these lines are inclined relative to the axis of these pants is not likely to distinguish that pattern from other purely decorative patterns which can be used on the products at issue.
Uit de mouw-zaak:
29 Moreover, accepting that any geometric shape, including the simplest one, has a distinctive character because it is affixed to a particular portion of the sleeve of a sport shirts would result in some manufacturers being able to appropriate simple, primarily decorative, shapes, which must remain accessible to all, except where the distinctive character of the sign has been acquired through use.
Octrooi op baktechniek donuts nietig wegens gebrek uitvinderswerkzaamheid
Hof van beroep Brussel 15 september 2015, IEFbe 1618 (Puratos tegen Dum Dum Doughnuts)
Octrooirecht. DDD is houdster van EP ‘291, een octrooi op een bepaalde sproei en baktechniek voor het vervaardigen van donuts. Puratos stelt dat dit octrooi nietig is bij gebrek aan nieuwheid en uitvinderswerkzaamheid en vordert nietigverklaring van het Belgische deel. Als bewijs legt zij een recept uit een kookboek uit 1996 over. Het Hof oordeelt dat de vakman geen intensieve arbeid had hoeven te verrichten om tot de in het octrooi neergelegd oplossing te komen. Het octrooi wordt nietig verklaard.
Het kan dus niet ernstig betwist worden dat D1 de meest nabije stand van de techniek is en derhalve het te hanteren uitgangspunt voor de probleem-oplossing toets. Het feit dat D1 niet werd vermeld in het octrooi doet niets daar aan af.
Het enige octrooirechtelijk relevante verschil tussen D1 en conclusie 1 in de hierboven aangehaalde lezing van conclusie 1 (met name deze die door DD wordt vooropgesteld), zijnde het verschil tussen de in conclusie 1 opgeëiste stappen en de daarmee overeenstemmende stappen in D1, bestaat er in dat in D1 de eerste sproeistap wordt uitgevoerd net vóór het rijzen van de deegballetjes terwijl in voornoemde lezing van conclusie 1 de eerste sproeistap wordt uitgevoerd net ná het rijzen van de balletjes.
(…)
Het kan niet ernstig betwijfeld worden dat een vakman, met name is casu iemand met een goede kennis van baktechnieken, in het bijzonder van technieken om donuts te bakken, die op zoek zou gaan naar een oplossing voor voornoemd probleem, op basis van zijn algemene vakkennis ertoe zou komen om de donuts te besproeien met vet nadat ze zijn gekoeld (en dus nadat ze zijn gerezen) in plaats van daarvóór omdat het tot de algemene kennis van de vakman behoort dat er op die manier een huid zal gevormd worden en dat het eveneens tot de algemene kennis van de vakman behoort dat die huid er voor zorgt dat er minder vet in het deeg dringt. Voor zover als nodig blijkt dit uit het octrooi zelf waar bij de beschrijving van de werkwijze uit de stand van de techniek om donuts klaar te maken, wordt aangegeven dat het deeg na het rijzen wordt gekoeld opdat zich een huid zou kunnen vormen vooraleer de donut worden gefrituurd.
Ook wat dit probleem betreft [waar het tweede technische effect op ziet], is het voldoende aannemelijk dat de vakman die op zoek zou gaan naar een oplossing voor voornoemd probleem, op basis van zijn algemene vakkennis of gewoon zijn of haar gezond verstand ertoe zou komen om de donuts te besproeien met vet nadat ze zijn gerezen in plaats van daarvoor omdat iedereen in het vak weet dat een gelijke verdeling van een vetstof op een deeg leidt tot een effen gebakken oppervlak en dat het eveneens tot de algemene vakkennis of het gezond verstand behoort dat het aanbrengen van een vetstof voor het rijzen niet tot een gelijke verdeling leidt in tegenstelling met het aanbrengen van het vet na het rijzen.
Gelet op hetgeen voorafgaat, lijdt het dus geen twijfel dat de vakman - verstrekkende vanuit D1 en dus slechts geconfronteerd met een zeer klein technisch probleem (cfr. supra) - tot de ‘uitvinding’ voorwerp van conclusie 1 zou zijn gekomen zonder enige inventieve arbeid te hoeven verrichten.
Vijfstrepen op een sportschoen is een banaal generieke verfraaiing
Gerecht EU 4 december 2015, IEFbe 1617; ECLI:EU:T:2015:937 (K-Swiss tegen OHIM)
Merkenrecht. K-Swiss verzoekt via een internationale registratie voor de EG om een positie-beeldmerk voor vijf strepen op een schoen. Het BHIM weigert (terecht) de inschrijving vanwege gebruik aan onderscheidend vermogen. De strepen zijn niets meer dan een nogal banaal generieke verfraaiing gezien de wijdverbreide praktijk van het plaatsen van streeppatronen op sportschoenen. Beroep wordt verworpen.
33 In any event, even if it were accepted that the average consumer pays particularly close attention to the shapes placed on the side of the shoe, to the point that that consumer considers that those shapes generally constitute trade marks, the applicant has not adduced sufficient evidence to establish that, in view of the banal nature of the sign at issue, the average consumer would consider that sign to be an indication of the origin of the goods at issue and not a mere decorative element.
34 Moreover, to accept that every geometric shape, even the most simple, has distinctive character because it features on the side of a sports shoe would make it possible for some manufacturers to appropriate simple, and above all decorative, shapes, which must remain accessible to everyone, with the exception of those situations in which the distinctive character of the sign has been acquired by use.
36 The Court has already found, in relation to the clothing sector, that this comprises goods which vary widely in quality and price and that, while it is possible that the consumer may be more attentive to the choice of mark when he or she buys a particularly expensive item of clothing, such an approach on the part of the consumer cannot be presumed without evidence with regard to all goods in that sector (judgment of 6 October 2004 in New Look v OHIM — Naulover (NLSPORT, NLJEANS, NLACTIVE and NLCollection), T‑117/03 to T‑119/03 and T‑171/03, ECR, EU:T:2004:293, paragraph 43).
37 That finding also applies to the sector of sports shoes and casual shoes.
Op andere blogs:
IP Kat
Commission takes first steps to broaden access to online content and outlines its vision to modernise EU copyright rules
Uit het persbericht: Making EU copyright rules fit for the digital age. Delivering on its Digital Single Market strategy, the Commission today presents a proposal to allow Europeans to travel with their online content and an action plan to modernise EU copyright rules. [Pijler I, IEF 14928]
At present, Europeans travelling within the EU may be cut off from online services providing films, sports broadcasts, music, e-books or games that they have paid for in their home country. Today's proposed Regulation on the cross-border portability of online content services addresses these restrictions in order to allow EU residents to travel with the digital content they have purchased or subscribed to at home. Cross-border portability, a new EU right for consumers, is expected to be a reality in 2017, the same year as the end of roaming charges in the EU (press release). Since it is a proposal for a Regulation, once adopted it will be directly applicable in all 28 EU Member States.
In addition, the Commission today outlines its vision of a modern EU copyright framework. This "political preview" will be translated into legislative proposals and policy initiatives in the next six months, taking into account all inputs from several public consultations.
Overall, the Commission wants to make sure that Europeans can access a wide legal offer of content, while ensuring that authors and other rights holders are better protected and fairly remunerated. The key sectors of education, culture, research and innovation will also benefit from a more modern and European framework. [FACTSHEET 1 / FACTSHEET 2]
Lees verder >
Vanwege oudere handels- en domeinnaam is KOYLU-merk nietig
NL Rechtbank van Koophandel Brussel 21 augustus 2015, IEFbe 1615 (Köylü Kip tegen verweerder)Uitspraak ingestuurd door Ernst-Jan Louwers, Louwers IP Technology Advocaten. Merkenrecht. Benelux woordmerk. Depot ter kwader trouw. Verweerder is houder van Beneluxmerk KÖYLÜ en de domeinnaam koylufood.be. Enkele jaren voor het depot van dit merk registreerde Köylü Kip reeds de domeinnaam www.koylufood.com en voerde zij de handelsnaam rechtmatig. Köylü Kip vordert met succes de nietigverklaring van het Beneluxwoordmerk KÖYLÜ op grond van depot ter kwader trouw. Eiser heeft rechtmatig en eerder het teken feitelijk gebruikt. Rechtbank acht het, mede vanwege de registratie van haar domeinnaam, niet aannemelijk dat hij niet van dit gebruik op de hoogte was. De vordering wordt toegewezen.
Het staat vast dat bij een correct uitgevoerd antecedentenonderzoek het bestaan van de website www.koylufood.com, die op 23.03.05 werd geregistreerd door KOYLO KIP, en het eerder feitelijk gebruik van KOYLO aan het Iicht zouden zijn gekomen.
Bovendien zou verweerder , voor zover hij onwetend zou zijn geweest van het gebruik van II KOYLO" in een door de op halal voeding gerichte consument beperkte markt in de Benelux, door een eenvoudige opzoeking op internet zelf en voorafgaand aan het depot van het merk met inschrijvingsnummer 0854809 dit feitelijk gebruik en het bestaan van "KOYLU" achterhaald hebben zodat hij behoorde te weten, voorafgaand aan zijn depot, dat er minstens voor wat kipproducten betreft eerder gebruik was.
Verweerder registreerde op 09.05.11 zelf de website www.koylufood.be : aldus acht de rechtbank niet aannemelijk dat hij niet minstens vanaf deze registratie op de hoogte was van het bestaan van www.koylufood.com.
Kan nationale ABC verkort worden tot 15 jaar vanwege toetreding tot de EU
Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU, IEFbe 1614; C-572/15 (F. Hoffman-La Roche)
Van gov.uk: A request for a preliminary ruling in a case which concerns a claim for refraining from conduct infringing the exclusive right of the owner of supplementary protection of a medicinal product, or for terminating that conduct, and destroying the infringing medicinal products.
Van Minbuza: Verzoekster heeft op 08-12-2014 een vordering ingesteld tegen Accord Healthcare OÜ (VK) wegens schending van haar rechten als houdster van het ABC voor geneesmiddel Xeloda, en verweerster te verbieden om geneesmiddelen met capecitabine als werkzame stof in EST op de markt te brengen, er reclame voor te maken enz., alsmede vernietiging van de reeds in EST ingevoerde producten. Verzoekster heeft het ABC in 2001 verkregen; het vervalt op 08-06-2016. Verweerster heeft een via de centrale procedure verleende vergunning verkregen voor het geneesmiddel Capecitabine Accord, een generiek geneesmiddel. Zij heeft in 2014 EST MinSZW gevraagd het geneesmiddel op de lijst van geneesmiddelen (conform de wet op de ziektekostenverzekering) waardoor de verzekeraar de betalingsplicht voor het middel overneemt. Dat verzoek is ingewilligd en zal voor verzoekster aanzienlijke gevolgen hebben: zij verwacht een omzetdaling van 50%. Verweerster stelt een tegenvordering in tot nietigverklaring van verzoeksters ABC. De kantonrechter stelt verzoekster 15-12-2014 in het gelijk op grond van artikelen 4 en 5 van Vo. 469/2009. Verweerster wil in beroep omdat verzoekster niet tot 08-06-2016 over een uitsluitend recht voor capecitabine zou beschikking. Zij leidt uit de beschikking in zaak C-555/13 af dat de termijn van het octrooi inmiddels (in 2013) is verstreken (geldigheidsduur ABC 15 jaar). De kantonrechter wijst het verzoek tot beroep af, maar de Rb wijst het toe (26-02-2015) en vernietigt het oordeel van de kantonrechter: hij oordeelt op grond van artikel 13 van de Vo., jo. overweging 9, dat de eerste vergunning op 10-06-1998 in ZWI werd afgegeven; (voor gelijkstelling EER-certificaat zie artikel 13 Vo. ). Verzoekster gaat in cassatieberoep omdat zij de uitleg door de Rb van artikel 21, lid 2 van de Vo. onjuist acht: die wijkt af van die van het DUI Bundespatentgericht en van de richtsnoeren van de EURCIE, en ook voor wat betreft de terugwerkende kracht die strijdig is met het Handvest. Het ABC is afgegeven onder EST recht (EST was toen nog geen EU-lid). Artikel 21 Vo. regelt niet uitdrukkelijk dat de termijn (na EST toetreding) moet worden herberekend.
1. Moet artikel 21, lid 2, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (gecodificeerde versie) aldus worden uitgelegd dat de duur van een aanvullend beschermingscertificaat wordt verminderd wanneer bedoeld certificaat in een lidstaat vóór de toetreding ervan tot de Europese Unie op grond van het nationale recht is afgegeven en de duur ervan voor een werkzame stof volgens de gegevens van dit certificaat langer zou zijn dan 15 jaar vanaf het tijdstip van de afgifte van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Unie van een geneesmiddel dat uit deze werkzame stof is samengesteld of deze bevat?
2. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: is artikel 21, lid 2, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (gecodificeerde versie) in overeenstemming met het Unierecht, in het bijzonder met de algemene beginselen van het Unierecht inzake de bescherming van verworven rechten, het verbod van terugwerkende kracht en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?