IEFBE 3923
16 juni 2025
Artikel

deLex zoekt Juridisch eindredacteur (32 uur)

 
IEFBE 3929
16 juli 2025
Artikel

Nieuw verschenen bij deLex: Het Rechterlijk Verbod en Bevel van Prof. mr. C.J.J.C. van Nispen - Tweede geheel herziene druk

 
IEFBE 3942
14 juli 2025
Uitspraak

Gedeeltelijke vernietiging EUIPO-beslissing wegens motiveringsgebrek over homogene categorie ontluchtingskappen

 
IEFBE 627

Richtlijn voor collectief rechtenbeheer aangenomen door het Europees Parlement

Commissioner Michel Barnier welcomes the European Parliament vote on the Directive on collective rights management
European Commission - MEMO/14/80, 4 February 2014

Uit het persbericht: Commissioner Michel Barnier welcomes the European Parliament vote on the Directive on collective rights management. I congratulate the European Parliament on having today adopted the new Directive on collective rights management and multi-territorial licensing of musical works for online use. This Directive is a cornerstone of the digital single market. It will facilitate the entry of smaller innovative suppliers on the European market. It will also contribute to wider availability and better choice of offers of online music in Europe.

The Directive will modernise the functioning of collective management organisations (also referred to as ‘collecting societies’) which manage copyright and related rights on behalf of rightholders, such as authors or performers, across Europe. It will strengthen and improve the governance and transparency of these organisations. It will, for example, give rightholders the possibility to be more involved in the decision-making processes of their collective management organisations, set out minimum requirements relating to the governance structure of collective management organisations and ensure timely and accurate payments of royalties to rightholders.

In addition, the new rules will foster and improve multi-territorial licensing by collective management organisations for online music services (such as music download services or streaming services). Going forward, it will be easier for those services to cover a multitude of territories and a large catalogue of music, which in turn will increase the offer available in the EU. Today’s vote reflects the efficient and constructive inter-institutional work that has been done on this file. I am convinced the Council will approve the adoption of the Directive in the coming weeks. I am very satisfied with the results obtained. I would like to pay tribute to the work of the rapporteur, Marielle GALLO, and the shadow rapporteurs. Their commitment and spirit of compromise have resulted in a text which will benefit citizens and rightholders (authors, producers or performers, their representative organisations, as well as service providers offering innovative services online).

Background
In July 2012, as announced in its Communication A Single Market for Intellectual Property Rights, the Commission adopted its proposal on collective management of copyright and related rights and multi-territorial licensing of rights in musical works for online uses (IP/12/772). This proposal was important for the completion of the Digital Single Market. Collective management organisations act as intermediaries between rightholders in a variety of industries such as music, books and films, and the service providers intending to use their works. They license rights and collect and distribute royalties in circumstances where negotiating licences with individual creators would be impractical and entail high transaction costs. Cases of mismanagement of rights revenue and long-delayed payments have shown that there is a need to improve the functioning of collective management organisations.

Furthermore, the collective management of rights also plays a key role in the licensing of online music service providers (music download services or streaming services). Online service providers often want to cover a multitude of territories and a large catalogue of music. Many collective management organisations have not been able to meet these challenges, and service providers have faced difficulties when trying to obtain the licences necessary to launch online music services across the EU, resulting in fewer online music services available to consumers.

Leestips

IEFBE 626

Madonna's Frozen is geen plagiaat

Cour d'appel de Mons 3 februari 2014, rôle nr. 2012/RG/933 (Warner/Chappell Music Publishing Belgium/EMI/Sony tegen Luppino en Acquaviva)
Uitspraak ingezonden door Fabienne Brison en Frédéric Lejeune, Hoyng Monegier.
Muziekrecht. Het geschil gaat over muziekplagiaat door het nummer "Frozen" van Madonna. Het zou, aldus gedaagden in deze beroepsprocedure, inbreuk maken op het nummer "Ma vie fout l'camp" [red. ter vergelijking: YouTube]. Effectief zou het niet gaan om een gelijkend compleet nummer, maar van enkele maten, meer specifiek van de eerste twee maten van het eerste gezongen couplet.

Het merendeel van de geraadpleegde experts zijn het eens dat de maten in het nummer van gedaagden die overeenstemmen met het nummer "Frozen", niet voldoende origineel zijn zodat deze maten (auteursrechtelijke) bescherming toekomt. Het hof kan slechts constateren dat de gelijkenissen over enkele maten gaan die worden herhaald. Behalve klassieke werken of oude liederen en folklore die in het publieke domein vallen, treft men ook varianten aan in eerdere, meer recente, blues en rock. Anders dan de rechter in eerste aanleg, is het hof van oordeel dat geen sprake is van plagiaat. Het werk van gedaagde ontbeert originaliteit en heeft een banaal karakter ten opzichte van oudere werken.

Leestips: pagina 8 t/m 10

IEFBE 625

Europees Octrooiblad voortaan alleen online gepubliceerd

Sinds 1 januari 2014 verschijnt het Europees Octrooiblad ('Official Journal') niet meer in gedrukte vorm. Het besluit om the stoppen met publiceren op papier werd genomen na een online raadpleging van de gebruikersbehoeften. Op 31 januari 2014 is het januari-nummer van het Europees Octrooiblad in elektronische vorm beschikbaar gekomen op de website van het Europees Octrooibureau.

De verschillende artikelen van het Octrooiblad zijn voortaan alleen beschikbaar als HTML-bestand: dit vergemakkelijk lezen op een scherm. Verder worden koppelingen toegevoegd naar zaken waarnaar in een artikel gerefereerd wordt. In principe wordt elk artikel nog maar in één taal op het scherm getoond, maar het is mogelijk het document af te drukken in alle drie de officiële talen van het Europees Octrooibureau (Duits, Engels en Frans). Het is ook mogelijk een officiële (=gecertificeerde) pdf-versie van een maandeditie van het Octrooiblad te verkrijgen (MD5-hash); hiervoor zijn downloadlinks toegevoegd.

Nieuw referentiesysteem
Omdat het Europees Octrooiblad niet meer op papier wordt gedrukt, wordt niet meer naar paginanummers verwezen. Voortaan krijgt elk artikel een referentienummer beginnend met een 'A', bijvoorbeeld OJ EPO 2014, A6. Deze artikelnummers beginnen bij 'A1' voor de eerste bijdrage in het eerste nummer van het jaar en worden opeenvolgend genummerd. Aan het begin van elk kalenderjaar begint een nieuwe reeks: het eerste artikel wordt dan weer met 'A1' aangeduid. In de pdf-bestanden worden wel paginanummer toegevoegd, maar deze mogen niet gebruikt worden om naar te verwijzen.

Op dit moment zijn alleen de nieuwe artikelen beschikbaar als HTML-pagina's, maar het is de bedoeling het hele archief van Europees Octrooiblad elektronisch beschikbaar te maken. Dit zal in etappes gebeuren.

IEFBE 624

BBIE serie januari 2014

Merkenrecht. We beperken ons tot een tweemaandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 7 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE serie november-december 2013.

24-01
DIDI
Elèna Didi
Gedeelt.
nl
20-01
mini stars
MINISTAR
Toegew.
fr
17-01
DARK
ARHK
Afgew.
nl
17-01
CHALOU
CHALIX
Gedeelt.
nl
14-01
ESCAPE
ESCAPE
Toegew.
nl
09-01
PROFICOLOR
PROCOLOR
Afgew.
fr
09-01
AVIRA
ALVIRA
Gedeelt.
nl

Eerdere oppositiebeslissingen van het BBIE treft u hier aan.

IEFBE 623

Gerecht EU week 5

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Geen onjuiste toepassing artikel 8(1)(b) Verordening 40/94 [Carrera panamericana v. CARRERA]
B) Niet voldaan aan artikel 8(1)(b) van Verordening 207/2009 [GOLDSTEIG v. goldstück
C) Beroep parameta afgewezen [parameta v. PARAMETRICA]

Gerecht EU 28 januari 2014, zaak T-600/11 (Carrera panamericana)  - dossier
A) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „Carrera panamericana” voor waren van de klassen 18 en 25 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1989/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 15 september 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het beeldmerk met het woordelement „CARRERA” voor waren van klasse 25. Het beroep is afgewezen.

54 In the third place, the applicant disputes the Board of Appeal’s findings relating to the conceptual comparison of the two marks. It submits, first, that none of the meanings of the Spanish word ‘carrera’, which translates as ‘race’ and designates a famous sports car as well as numerous other marks, has any connection with the mark applied for. Secondly, the applicant alleges that the Board of Appeal did not take into account the fact that the car race which took place from 1950 to 1955 in Mexico and is known by the name of ‘carrera panamericana’ began again in 1988 and is therefore known to broad sections of the public. In the applicant’s submission, even if the consumer did not know that car race, he would identify the mark applied for as referring to the ‘panamericana’, also called ‘carretera panamericana’, which is a road network ‘link[ing] Alaska to Tierra del Fuego’. The two components of that expression are therefore inseparably linked and, consequently, the Board of Appeal erred in dissociating them.

62 In view of all of those considerations, the Board of Appeal did not err in law under Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94 in finding that there was a likelihood of confusion between the marks at issue.

Gerecht EU 29 januari 2014, zaak T/47-13 (goldstück) - dossier
B) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het gemeenschapswoordmerk „GOLDSTEIG”
voor waren en diensten van de klassen 29 en 43 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2589/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 14 november 2012 houdende vernietiging van de weigering van de oppositieafdeling om het beeldmerk met het woordelement „goldstück” voor waren van de klassen 29 en 30 in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door verzoekster. Het beroep is afgewezen.

42 En l’espèce, il y a lieu de relever que le public pertinent, lors de l’achat des produits et de l’utilisation des services en cause, percevra les marques les désignant de façon visuelle. Dès lors, l’aspect visuel revêt plus d’importance dans l’appréciation globale du risque de confusion. Or, en l’espèce, l’examen des marques en conflit montre qu’elles ne sont pas similaires sur les plans visuel et conceptuel et qu’elles sont seulement en partie similaires sur le plan phonétique.

43 Dans ces conditions, compte tenu des différences significatives entre les marques en conflit, c’est à bon droit que la chambre de recours a considéré qu’il n’existait pas de risque de confusion entre les marques en conflit dans la perception du public pertinent, à savoir du consommateur moyen de l’Union, normalement informé et raisonnablement attentif et avisé.

44 Il résulte de ce qui précède que l’une des conditions prévues à l’article 8, paragraphe 1, sous b) du règlement n° 207/2009 n’est pas remplie. Dès lors, le recours doit être rejeté dans son ensemble sans qu’il soit besoin d’examiner les différents arguments de la requérante relatifs à l’appréciation erronée du caractère distinctif de sa marque.

Gerecht EU 30 januari 2014, zaak T-495/11 (PARAMETRICA)  - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „parameta”, voor diensten van de klassen 35, 38, 41 en 42, strekkende tot vernietiging van beslissing R 1348/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 19 juli 2011, waarbij is vernietigd de beslissing van de oppositieafdeling houdende weigering van inschrijving van het woordmerk „PARAMETRICA”, voor diensten van de klassen 36 en 42, in het kader van de oppositie van verzoeker. Het beroep is afgewezen.

35 Or, en l’espèce, le requérant n’avait traduit que de manière sélective l’extrait de site Internet qu’il avait produit devant l’OHMI. En particulier, cet extrait comportait plusieurs mentions substantielles, telles que l’autorité émettrice, la date de dépôt de la demande de l’enregistrement, le type de marque et le statut juridique de la marque, qui n’avaient pas été traduites.

36 Dès lors, à l’instar de la chambre de recours, il convient de constater que ce document ne constitue pas une traduction au sens de la règle 98, paragraphe 1, du règlement nº 2868/95.

37 Deuxièmement, il est, certes, incontestable que l’extrait du registre des marques du Deutsches Patent- und Markenamt, datant du 2 septembre 2003 et produit le 25 août 2008 en annexe à l’acte d’opposition, contient des codes INID qui ne nécessitent pas une traduction. Toutefois, d’une part, contrairement à ce que prétend le requérant, la chambre de recours n’a pas méconnu l’objectif poursuivi par les codes INID en exigeant une traduction complète d’un document contenant ces codes. Elle s’est bornée à constater, à juste titre, que « les codes INID ne peuvent dispenser que de traduction des catégories générales et des termes qu’ils représentent ». D’autre part, il convient de relever que l’extrait en cause contient plusieurs rubriques qui ne sont pas accompagnées de ces codes INID et n’ont pas été traduites par le requérant.

38 Troisièmement, l’argument selon lequel l’interprétation formaliste des règles pertinentes par la chambre de recours porte atteinte au droit de la propriété du requérant ne saurait non plus prospérer. En effet, le droit de la propriété intellectuelle consacré à l’article 17 de la charte des droits fondamentaux n’est pas absolu [voir arrêt du Tribunal du 3 mai 2006, Eurohypo/OHMI (EUROHYPO), T‑439/04, Rec. p. II‑1269, point 21] et peut, en conséquence, faire l’objet de limitations, pourvu, en particulier, que, conformément à l’article 52, paragraphe 1, de la charte des droits fondamentaux, celles-ci soient proportionnées à l’objectif poursuivi. Or, même à supposer que la règle 98, paragraphe 1, du règlement nº 2868/95 ait limité l’exercice, par le requérant, de son droit de propriété, force est de constater que cette limitation n’excède pas ce qui est requis pour atteindre les objectifs mentionnés au point 26 ci-dessus. En effet, ainsi que le requérant le reconnaît lui-même dans ses écritures, la protection de l’intérêt de l’autre partie devant l’OHMI exige la présentation de preuves dans la langue de procédure dans la mesure nécessaire pour établir l’existence, la validité et l’étendue de la marque antérieure.

39 Il résulte de ce qui précède que c’est à bon droit que la chambre de recours a conclu que le requérant n’avait pas traduit les éléments essentiels et a rejeté l’opposition, conformément à la règle 20, paragraphe 1, du règlement nº 2868/95. Partant, le recours doit être rejeté.

IEFBE 622

DUO is suggestie, maar geldig merk

Hof van Beroep 8 januari 2014, 2013/AR/71 (Duo Tableware tegen BBIE)
Uitspraak mede ingezonden door Axel Clerens, Wayfare. Procedure gericht tegen weigering van inschrijving van het woordmerk DUO (klasse 8, 21 en 35). Merk is hooguit suggestief, maar wel geldig.

Het teken DUO is beschrijvend en kan immers tot aanduiding van de soort, hoedanigheid of hoeveelheid van de genoemde waren en diensten dienen. Het mist bovendien ieder onderscheidend vermogen (2.11 lid 1, sub b en c BVIE). DUO is een banaal en veelgebruikt begrijp dat louter beschrijvende waarde heeft, zeker nu de waren en diensten waarvoor het teken is gedeponeerd voor een doorsnee publiek zijn bedoeld. Uit verschillende verkoopwebsites (marktplaats.nl en Kapaza) wordt het begrip duo gebruikt als aanduiding van "tweevoud" of "tweedelig".

Indien het teken geen een essentiële, belangrijke eigenschap van de waren of diensten beschrijven, dan is er ten hoogste sprake van een "suggestief" merk en dergelijke merken zijn wel geldig. Het woord DUO beschrijft geen concreet en objectief kenmerk van de betrokken waren, maar het mogelijk aankoopgedrag van consumenten ('als duo' een aankoop doen). De definitieve weigering is niet naar recht verantwoord.

Lees verder

IEFBE 621

Onrechtstreekse schade is onvoldoende voor bepalen van rechtsmacht

Beschikking Voorz. Rechtbank van Koophandel Dendermonde 22 januari 2014 (Van Laere tegen France Textiel Production)
Beschikking ingezonden door Carina Gommers, Hoyng Monegier.
Art. 95 Wet marktpraktijken, 5.3 EEX. Van Laere ontwerpt en produceert kledij van het type "outdoor" onder de merknamen "Parks", "Free2.be" en "HEROCK". FTP verhandelt werkkledij onder de merken "NORTHWOOD", "NORTHWAYS" en "NORTHWORK", die door rubberen logo's zijn aangebracht. Van Laere had tot maart 2009 met FTP een distributieovereenkomst voor de verdeling van haar producten in Frankrijk.

FTP brengt goederen op de markt onder haar eigen merknamen welke slaafse kopieën zouden zijn van producten van Van Laere. De rechtbank is zonder rechtsmacht. Onrechtstreekse schade kan echter niet in aanmerking genomen worden voor het bepalen van onze rechtsmacht op grond van artikel 5.3. Art. 5.3 mag niet zo ruim worden uitgelegd dat de algemene bevoegdheidsregel van art. 2 zou worden uitgehold of dat een onredelijk vermenigvuldigen van fora zou mogelijk worden.

22. De rechtstreekse schade, in feiten zoals voorgesteld door VAN LAERE, ondergaat Van LAERE op de Franse markt. (...) Het is op deze markt dat VAN LAERE eventueel ook andere nadelige gevolgen zal ondervinden, zoals omzetdaling. Dta de website van verweerster ook in België toegankelijk is, is niet voldoende wanneer deze website zoals in deze zaak enkel gericht is naar het cliënteel op Frans grondgebied.

VAN LAERE verwijst ten onrechte naar de rechtspraak "mine de potasse d'alsace" en "shevill" welke hier niet zondermeer kunnen worden toegepast. In deze zaak gaat het immer over de vraag of de Belgische rechtbanken bevoegd zijn enkel op grond van de overweging dat VAN LAERE financiële schade lijdt op haar zetel door schadelijke handelingen zoals verwarringstichting met haar producten en aantasting van haar merkrechten op de Franse markt.

23. De financiële gevolgen welke VAN LAERE eventueel zou lijden is onrechtstreekse schade, deze ondergaat VAN LAERE op haar maatschappelijke zetel. Deze onrechtstreekse schade kan echter niet in aanmerking genomen worden voor het bepalen van onze rechtsmacht op grond van artikel 5.3 vermits dit er toe zou lijden dat inzake onrechtmatige daad bijna steeds de rechter van de woonst van de eisende partij bevoegd zou zijn.

Art. 5.3 mag niet zo ruim worden uitgelegd dat de algemene bevoegdheidsregel van art. 2 zou worden uitgehold of dat een onredelijk vermenigvuldigen van fora zou mogelijk worden.

IEFBE 620

Diplomatic Card is louter beschrijvend voor tankkaart voor diplmaten

Voorz. Rechtbank van Koophandel Brussel 29 februari 2013, A/12/07061 (Diplomatic Card tegen Forax)
Uitspraak ingezonden door Carina Gommers en Carl De Meyer, Hoyng Monegier.
Marktpraktijken. Wapperverbod toegewezen. IE-Rechten op functioneel en technisch ontwerp. Diplomatic Card commercialiseert een tankkaart voor diplomaten en internationale instellingen waarmee diplomaten BTW-en accijnsvrij brandstof kunnen aankopen bij Total. Forax is actief op dezelfde markt en heeft partnership met Shell, Esso en Cepsa. DCC heeft maatwerksoftware laten maken aan de hand van een functioneel en technisch ontwerp (specificaties), welke Forax zou hebben gebruikt.

Men moet bij de rechtbank niet komen klagen dat een concurrent met diverse tactieken klanten afneemt noch vergoeding komen vragen voor de-zelfs aanzienlijke - schade die dergelijke handelingen kunnen teweeg brengen. De eisende partij moet in concreto aantonen dat er sprake is van strijdigheid met de eerlijke marktpraktijken.

De gerechtsdeskundige, in zijn hoedanigheid van deskundige in het kader van het beschrijvend beslag, mag zich niet uitspraken over bepaalde documenten.  Op heden wordt geen bewijs geleverd van diefstal van fabrieksgeheimen en is er geen onrechtmatige afwerving van personeel of cliënteel aangetoond.

Merkrecht/ misleidende reclame: De woorden "diplomatic" en 'card" zijn louter beschrijvend voor een tankkaart voor diplomaten en kunnen dan ook niet gemonopoliseerd worden. Van zogenaamde parasitaire concurrentie of aanhaking of slechtmaking is eveneens geen sprake.

De procedure besteft de gestelde IE-inbreuken wordt opgeschort tot de neerlegging van het beschrijvend beslag. De verdere vorderingen worden afgewezen. De tegeneis, een wapperverbod jegens commerciële partners van Forax, wordt toegewezen onder last van een dwangsom.

IEFBE 619

Verbod artikel met dwangsom van 5.000 euro per uur

Beschikking Voorzitter Rechtbank van Koophandel Dendermonde 23 januari 2014, Exp. nr. 174 (NV Ondernemingen Jan De Nul tegen NV Think Media Magazines)
Mediarecht. Absolute spoed. 584 derde alinea Gerechtelijk Wetboek. Vrije meningsuiting. Ex parte verzoekschrift toegewezen zoals verzocht. Strekkende tot het opleggen van een verbod van het artikel "De Nul nodigt de dood uit in de Filipijnen" in P-Magazine (via enig medium met inbegrip van internet of websites) onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per uur.

Uit het verzoekschrift:

2. Het kwestieuze "artikel" gaat over dubieuze praktijken die blijkbaar bepaalde personen in China, Singapore en op de Filippijnen zouden hebben begaan (o.m. omkoping of zelfs het vermoorden van politieke tegenstanders). Hoewel dit "artikel" geen enkel verband kan leggen tussen deze praktijken en verzoekster, doen de titel en andere uitlatingen niettemin uitschijnen dat verzoekster daar iets mee zou te maken hebben.
3. Verzoekster had vroeger al, als antwoord op vragen van de "journalist" van dit "artikel" duidelijk geantwoord dat het zand dat zij gebruikt voor baggerwerken en de oorsprong van dit zand (...) beantwoordt aan de wetgeving en milieustudies, en zij geen gebruik maakt van illegaal zand.
(...)
Dat, ondanks dit duidelijk antwoord,  toch een "artikel" is gepubliceerd met een uitermate lasterlijke en denigrerend opschrift dat rechtstreeks verzoekster viseert en met andere verkeerde, ongestaafde en tendentieuze uitlatingen en associaties tussen verzoekster en de dubieuze praktijken, is voor verzoekster onaanvaardbaar.

6. (...) dat dit opschrift niet problematisch zou zijn omdat het louter zou gaan om "een citaat van een uitspraak van één van de bronnen die in het artikel aan het woord komen" houdt geen steek.

9. Het recht op vrije meningsuiting is immers geen absoluut recht dat eenieder altijd en zonder enige beperking kan uitoefenen. (...)

11. Opdat de verbodsmaatregel enig nuttig effect zou hebben, is het noodzakelijk de eventuele schending ervan te bestraffen met een dwangsom. Het bedrag van de dwangsom moet afschrikwekkend werken en tevens in verhouding staan met het belang van de zaak. Daarom verzoekt verzoekster Nul dat een dwangsom zou worden opgelegd die gelijk is aan 5.000 euro per uur dat de opgelegde maatregel niet wordt nageleefd.

Op andere blogs:
Mediareport
Vlaamse Vereniging van Journalisten

IEFBE 618

Tribunal EU Imperia c. Imperial

Gerecht EU 28 januari 2014, zaak T-216/11 (IMPERIA)) - dossier
Uitspraak mede ingezonden door Paul Maeyaert en Virginie Fossoul, Altius.
Marque communautaire - Un recours en annulation formé par le demandeur de la marque figurative comportant l'élément verbal "IMPERIA", pour des produits et services classés ans les classes 29, 30, 31, 32 et 43, contre la décision de la première chambre de recours de l'Office de l'harmonisation dans le marché intérieur (OHMI), rejetant le recours introduit contre la décision de la division d'opposition qui refuse l'enregistrement de ladite marque, dans le cadre de l'opposition formé par le titulaire de la marque figurative communautaire comportant l'élément verbal "IMPERIAL", pour des produits dans la classe 29. Le recours est rejeté.

Met samenvatting namens de inzendende advocaten: Le Tribunal a considéré qu’en raison de l’identité des produits couverts par les marques et de la similitude entre les signes, il existait bien un risque de confusion. Le Tribunal s’est quelque peu attardé sur le caractère distinctif de la marque antérieure, considérant que celle-ci revêtait un caractère distinctif moyen. Le Tribunal considère dès lors pas nécessaire d’examiner l’argument du caractère distinctif acquis par l’usage de la marque antérieure. Le Tribunal rejette également l’argument de Progust  selon lequel, en raison de son caractère descriptif, l’élément verbal des signes ne peut être considéré comme dominant.

Sur les signes figuratifs:
§31 La circonstance que le volatile de la marque demandée puisse être un canard ou une oie alors que celui de la marque antérieure serait un rapace ne saurait remettre en cause la conclusion à laquelle est parvenue la chambre de recours selon laquelle les deux marques sont composées d’éléments figuratifs similaires, dès lors qu’il n’est pas contesté qu’il s’agit de deux volatiles.

Sur le caractère dominant du signe verbal:
§51 À cet égard, il y a lieu de rappeler, contrairement à ce qu’affirme la requérante, qu’un éventuel caractère distinctif faible d’un élément d’une marque complexe n’implique pas nécessairement que celui-ci ne saurait constituer un élément dominant, dès lors que, en raison, notamment, de sa position dans le signe ou de sa dimension, il est susceptible de s’imposer à la perception du consommateur et d’être gardé en mémoire par celui-ci

§53 En l’espèce, à la différence de l’affaire visée au point précédent, les éléments verbaux présents dans les deux marques en conflit apparaissent comme dominants, eu égard, d’une part, à leur dimension et à leur représentation et, d’autre part, à la position qu’ils occupent dans le signe.

Caractère distinctif acquis par l’usage
§49 l’argument de la requérante, tiré de ce que l’intervenante n’aurait pas établi l’acquisition du caractère distinctif de sa marque par l’usage, même s’il était fondé, ne serait, en tout état de cause, pas de nature à pouvoir infirmer le constat fait par le Tribunal selon lequel la marque antérieure est dotée d’un caractère distinctif moyen.