Conclusie AG: standaard essentieel octrooi en het verplichte concreet FRAND-licentievoorstel
Conclusie AG HvJ EU 20 november 2014, IEFbe 1061 (Huawei tegen ZTE) - dossier - persbericht Zie eerder IEF 12519. Volgens advocaat-generaal Wathelet kan de houder van een standaard essentieel octrooi worden verplicht om een concreet licentievoorstel te doen aan degene die inbreuk maakt op zijn octrooi, voordat hij een vordering tot staking tegen hem kan instellen. Dat is het geval wanneer de octrooihouder een machtspositie heeft en aan een standaardisatieorganisatie heeft toegezegd om derden licenties te verlenen onder voorwaarden die eerlijk, redelijk en niet-discriminerend zijn, en de inbreukmaker bereid was om een dergelijke licentieovereenkomst te sluiten, daarop ook aanstuurde en in staat was om dat te doen.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Landgericht Düsseldorf te beantwoorden als volgt:
1) Het instellen door de houder een standaard-essentieel octrooi (SEP), die aan een standaardisatieorganisatie heeft toegezegd om derden licenties te verlenen onder FRAND-condities (Fair, Reasonable and Non-Discriminatory), dat wil zeggen onder voorwaarden die eerlijk, redelijk en niet-discriminerend zijn, van een verzoek om corrigerende maatregelen of een vordering tot staking tegen een inbreukmaker krachtens artikel 10 respectievelijk artikel 11 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, welke vorderingen ertoe kunnen leiden dat de producten en de diensten van degene die inbreuk maakt op het standaard-essentiële octrooi worden uitgesloten van de markten waar de betrokken standaard geldt, levert misbruik van machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU op indien wordt aangetoond dat de houder van het standaard-essentiële octrooi zijn toezegging niet is nagekomen hoewel objectief is gebleken dat de inbreukmaker bereid was om een dergelijke licentieovereenkomst te sluiten, daarop ook aanstuurde en in staat was om dat te doen.
2) Om deze verbintenis na te komen, dient de houder van een standaard-essentieel octrooi, alvorens een verzoek om corrigerende maatregelen in te dienen of een vordering tot staking in te stellen en teneinde te voorkomen dat sprake is van misbruik van zijn machtspositie, behoudens indien vaststaat dat de beweerde inbreukmaker volledig op de hoogte daarvan is, deze laatste op schriftelijke en met redenen omklede wijze verwittigen van de betrokken inbreuk, met vermelding van het relevante standaard-essentiële octrooi en van de handelingen van de inbreukmaker die schending daarvan opleveren. De houder van het standaard-essentiële octrooi dient de vermeende inbreukmaker in elk geval een schriftelijk aanbod voor een licentieovereenkomst onder FRAND-condities te doen toekomen waarin alle voorwaarden zijn opgenomen die in de betrokken bedrijfstak in de regel deel uitmaken van een licentie, inzonderheid het exacte bedrag van de royalty’s en de wijze waarop deze zijn berekend.
3) De inbreukmaker moet het aanbod van de houder van het standaard-essentiële octrooi nauwgezet en ernstig beantwoorden. Indien hij het niet aanvaardt, dient hij de houder van het standaard-essentiële octrooi zo spoedig mogelijk schriftelijk een redelijk tegenvoorstel te doen betreffende de clausules waar hij niet mee instemt. Het indienen van een verzoek om corrigerende maatregelen of het instellen van een vordering tot staking levert geen misbruik van machtspositie op indien de gedragingen van de inbreukmaker louter strategische en/of vertragende en/of niet-ernstige doeleinden dienen.
4) Indien geen onderhandelingen worden gestart of niet met succes worden afgerond, kan de houding van de vermeende inbreukmaker niet als vertragend of niet-ernstig worden beschouwd indien hij hetzij een rechterlijke instantie, hetzij een scheidsgerecht verzoekt om FRAND-condities vast te stellen. In dat geval kan de houder van het standaard-essentiële octrooi de inbreukmaker rechtmatig verzoeken om ofwel een bankgarantie voor de betaling van de royalty’s te deponeren, ofwel bij de rechterlijke instantie of bij het scheidsgerecht een voorlopige zekerheid te stellen voor het gebruik dat reeds is gemaakt of dat zal worden gemaakt van het standaard-essentiële octrooi.
5) Het gedrag van een inbreukmaker kan evenmin als vertragend of niet-ernstig worden beschouwd indien hij zich bij de onderhandelingen het recht voorbehoudt om na het sluiten van een licentieovereenkomst bij een rechterlijke instantie of een scheidsgerecht de geldigheid van dat octrooi, het feit dat hij gebruik maakt van de leer van het octrooi, alsook de vaststelling dat dit octrooi essentieel is voor de betrokken standaard, te betwisten.
6) Het instellen door de houder een standaard-essentieel octrooi van een vordering in rechte tot inzage in de boeken, is geen misbruik van machtspositie. Het staat aan de betrokken rechterlijke instantie om ervoor te zorgen dat die maatregel redelijk en evenredig is.
7) Aangezien het instellen door de houder een standaard-essentieel octrooi van een vordering tot schadevergoeding voor reeds verrichte exploitatiehandelingen er enkel toe strekt, de houder van het standaard-essentiële octrooi te vergoeden voor eerdere inbreuken op zijn octrooi, levert deze vordering geen misbruik van machtspositie op.
UPC: The AG gives a boost to the implementation process
The Advocate General of the Court of Justice gives a boost to the implementation process by claiming that Spanish actions against the EU Regulations on the unitary patent protection must be dismissed. The opinions can be found here [IEFbe 1051].While refuting the Spanish claims, Advocate General Yves Bot states that the unitary patent protection conferred provides a genuine benefit in terms of uniformity and integration, whilst the choice of languages reduces translation costs considerably and safeguards the principle of legal certainty.
Advocate General Bot also confirms the link between the Unitary Patent Protection and the Unified Patent Court Agreement. In his view it would be contrary to the principles underlying the Regulations to apply them before the establishment of the Unified Patent Court.
He goes on to stress that, since the application of the two EU regulations are depending on it, the participating Member States are obliged by the principle of sincere cooperation to ratify the Unified Patent Court Agreement. The opinion is certainly good news for the Preparatory Committee and should provide a boost for Signatory States in their endeavours to implement the package and ratify the Agreement.
VIER gewaarschuwd: sponsorboodschap wordt audiovisuele boodschap
VRM 13 oktober 2014, IEFbe 1057 (VRM tegen SBS Belgium)Mediarecht. Sponsorboodschap. De VRM controleerde de uitzendingen van verschillende televisieomroepprogramma's (28 mei 2014, 16u-24u), waaronder VIER. Tijdens de onderzochte periode wordt een sponsorvermelding voor 'Chanel' uitgezonden. De spot spot duurt ongeveer 15 seconden. De spot toont een man die aan het surfen is. De merknaam 'Chanel' wordt in het begin gedurende 3 seconden getoond. Op de achtergrond is louter het geluid van de zee te horen. Aan het einde wordt het product auditief vermeld: "Allure Homme Sport, eau extrême" en wordt het parfumflesje 1,5 seconden getoond. Uit de memorie van toelichting blijkt dat een sponsorvermelding beperkt moet blijven tot de vermelding van de sponsor, terwijl de sponsorboodschap het karakter krijgt van een audiovisuele reclameboodschap. De VRM besluit VIER te waarschuwen voor deze overtreding.
In de parlementaire voorbereiding (Parl. St., Vlaams Parlement, 2006-2007, nr. 1218/4, 3) wordt het onderscheid tussen een sponsorvermelding en een reclameboodschap als volgt verduidelijkt: "Het onderscheidende criterium is dan ook de boodschap, en niet de vorm, van de sponsorvermelding. Zo kan een sponsorvermelding, in tegenstelling tot een reclameboodschap, geenszins aanzetten tot consumptie. Een louter imago-ondersteunende slogan of baseline van de sponsor voldoet aan artikel 2, 16°, omdat deze niet aanzet tot consumptie."
De VRM meent dat het in voorliggende zaak niet gaat om een louter imago-ondersteunende boodschap, slogan of baseline van de sponsor in kwestie. De opbouw van de spot is qua uitzicht en vorm vergelijkbaar met andere reclamespots voor parfum. Hoewel de spot geen expliciete promotionele elementen bevat, wordt door de beelden een sfeer gecreëerd, die aanzet tot consumptie. De spot krijgt dan ook het feitelijke karakter van een reclameboodschap. Dit wordt nog versterkt door het gegeven dat dezelfde spot door een andere private televisieomroeporganisatie als reclameboodschap in het reclameblok werd uitgezonden.
Embargo 'Thatcher aan de Schelde' geschonden in P-magazine
RvdJ 13 november 2014, IEFbe 1053 (EPO tegen P-magazine)Mediarecht. Journalist Nick De Leu interviewt Liesbeth Homans in het artikel in P-magazine. Het interview verwijst geregeld en uitgebreid naar het boek ‘Thatcher aan de Schelde’ van auteur Jan Vranken. EPO, de uitgever, bezorgde onder embargo een manuscript van het boek aan journalisten van verschillende media. Klager zegt dat P-magazine de afspraken over een embargo met betrekking tot het boek ‘Thatcher aan de Schelde’ niet heeft nageleefd. De Raad acht de klacht gegrond.
Uit de mailcorrespondentie tussen uitgeverij EPO en P-magazine blijkt volgens de Raad duidelijk dat beide partijen afspraken maakten over een embargo en dat EPO het manuscript van het boek aan de journalist van P-magazine heeft gegeven op basis van die afspraken. Uit het gepubliceerde artikel blijkt dat P-magazine die afspraken niet heeft nageleefd, terwijl het gevraagde embargo voldeed aan de elementen zoals omschreven in de richtlijn bij artikel 21 van de code: ‘Berichtgeving kan het voorwerp uitmaken van een embargo. Wanneer een dergelijke afspraak wordt gemaakt, wordt ze door de journalist nageleefd. Embargo’s zullen enkel worden gehonoreerd indien ze behoorlijk zijn aangevraagd, inhoudelijk precies zijn omschreven, overtuigend en uitdrukkelijk gemotiveerd zijn, gelden voor alle media en in de tijd beperkt zijn.’
LION CAPITAL CONSULT doit modifier sa dénomination sociale
Tribunal d’arrondissement de Luxembourg 26 août 2014, IEFbe 1060 (LION CAPITAL LLP contre LION CAPITAL CONSULT S.A.)Décision envoyée par Vincent Wellens, NautaDutilh. Resumé par Anne Delheid, Simont Braun. Luxembourg. Droit des marques. La requérante est titulaire de deux marques communautaires « LION CAPITAL » enregistrées le 25 août 2011 notamment pour des services de gestion d’affaires commerciales et des services financiers. La défenderesse fait usage de la dénomination sociale « LION CAPITAL CONSULT » sans y avoir été autorisée par la requérante. Le Tribunal confirme que la requérante peut se prévaloir de ses marques à l’encontre de la défenderesse, « nonobstant l’éventuelle antériorité de la dénomination sociale d’une société tierce ».
Après avoir constaté la similitude entre la dénomination sociale de la défenderesse et les marques de la requérante, le Tribunal précise que, « l’argument de la défenderesse suivant laquelle elle utiliserait les termes Lion Capital Consult uniquement à titre de dénomination sociale aux fins de son identification auprès du public est dénuée de toute pertinence étant donné que dans le cadre de son activité commerciale (…) elle fait forcément usage de sa dénomination sociale pour caractériser les services prestés par elle ».
Enfin, le Tribunal ajoute qu’une éventuelle situation de non concurrence entre les parties sur le territoire concerné ne saurait être invoquée valablement par la défenderesse, le titulaire de la marque ne devant pas prouver de préjudice dans son chef, ni justifier de l’usage de la marque dans chaque état membre.
Par conséquent, le Tribunal ordonne la cessation de toute utilisation par la défenderesse du terme « LION », seul ou en combinaison avec le terme « CAPITAL », et ordonne à la défenderesse de modifier sa dénomination sociale.
Rode zool Louboutin is geen zuiver kleur-, maar een beeldmerk
Hof van Beroep Brussel 18 november 2014, IEFbe 1058 (Louboutin tegen Van Dalen)Uitspraak aangebracht door Thierry van Innis, Van Innis & Delarue. en Jesse Hofhuis, Hofhuis Alkema Groen. Merkenrecht. 2.20 lid 1 onder a BVIE. Hoger beroep richt zich tegen IEFbe 738 waarin het rode zoolmerk van Louboutin nietig is verklaard. Het Hof verklaart de eerdere vordering tot nietigverklaring van het merk ongegrond en stelt vast dat Van Dalen inbreuk maakt door het aanbieden van damesschoenen met hoge hakken die voorzien van een (quasi) identiek teken. Zij beveelt de staking op straffe van een dwangsom van 2.500 euro per schoen. Proceskosten: 402,60 + 11.000 (RPV procedure eerste rechter) + 210 (beroepsverzoekschrift) + 11.000 (RVP beroepsprocedure).
p. 28 Het betreft evenmin een zuiver kleurmerk.
In casu ontleent het als merk ingeschreven teken zijn onderscheidend vermogen (cfr. tevens infra) aan de plaats en de wijze waarop het wordt afgebeeld, zodat het als een beeldmerk dient te worden aangemerkt.
De rode kleur Pantone 18-1663TP is een element van het beeldmerk.
Het is niet omdat een beeldmerk op een vorm wordt aangebracht - in casu de zool van een schoen (zoals afgebeeld in de merkinschrijving) - dat het een vormmerk wordt.
p. 29 Louboutin stelt terecht dat er door de merkinschrijving geen bescherming voor een zool wordt opgeëist. De zool zelf waarop de kleur Rood Pantone 18-1663TP wordt aangebracht, is niet het voorwerp van het Beneluxmerk. Hetzelfde geldt voor de schoen zoals afgebeeld in de merkinschrijving. De merkinschrijving stelt uitdrukkelijk "le contour de la chaussure ne fait pas partie de la marque (...)" (voor vertaling zie feitenrelaas).
Alleen al om die reden kan Van Dalen geen nuttig middel putten uit artikel 2.28, lid 1. onder a) juncto artikel 2.1 lid 2 lid 2 BVIE om de nietigverklaring te vorderen van het Beneluxmerk van Louboutin.
26. Hoe dan ook, staat in casu voldoende vast dat het Beneluxmerk van Louboutin minstens na inschrijving, is ingeburgerd en daardoor onderscheidend vermogen heeft verkregen.
(...)
Dat andere ontwerpers van schoenen met hoge hakken (...) ook een rode kleur hebben aangebracht op de zool van bepaalde schoenen en daarmee een rode zool hebben gebruikt om, veelal incidenteel, een decoratief of bepaald visueel effect te bereiken, doet niets af aan het voortdurend gebruik door Louboutin van het teken dat als Beneluxmerk werd ingeschreven, als merk, op een consequente en zelfde wijze voor schoenen met hoge hakken.
Sport10 gewaarschuwd voor uitzenden niet-conforme sponsorboodschap
VRM 13 oktober 2014, IEFbe1056 (VRM tegen Lint Media)Mediarecht. Sponsorboodschap. De VRM controleerde de uitzendingen van verschillende televisieomroeporganisaties (19 juni 2014, 17u-23u), waaronder Sport10 (NV Lint Media). Tijdens de onderzochte periode wordt het auto- en rallyprogramma 'Pitstoptv.be' uitgezonden. Voor de aanvang van het tweede deel van het programma wordt een sponsorvermelding voor www.ikrijslim.be uitgezonden. Volgens de VRM krijgt de sponsorboodschap het karakter van een reclameboodschap waardoor ze niet strookt met artikel 2, 41°, van het Mediadecreet. De VRM besluit Sport10 te waarschuwen voor deze inbreuk.
Artikel 2, 41°, van het Mediadecreet:
"In dit decreet wordt verstaan onder:
41° sponsoring: elke bijdrage van een publieke of particuliere onderneming, een overheid of een natuurlijke persoon die zich niet bezighoudt met het aanbieden van omroepdiensten of mensen met de vervaardiging van audiovisuele of auditieve producties, aan de financiering van omroepdiensten of programma's met het doel zijn of haar naam, handelsmerk, imago, activiteiten of producten meer bekendheid te geven."
De VRM meent dat het in voorliggende zaak niet gaat om een louter imago-ondersteunende boodschap van de sponsor in kwestie. De sponsorvermelding bevat specifieke promotionele elementen die aanzetten tot consumptie door het gebruik van de woorden 'zin in' en 'splinternieuw'. Door de website www.ikrijslim.be als antwoord voor te stellen op de vraag "zin in een splinternieuwe wagen?" wordt de kijker aangespoord om die website te bezoeken. Daardoor is niet voldaan aan de bepalingen van artikel 2, 41°, van het Mediadecreet.
Reportage niet onevenwichtig over rol Van Reybrouck tijdens WOII
RvdJ 13 november 2014, IEFbe 1052 (Leon Van Reybrouck tegen Acht en David Van Reybrouck)Mediarecht. Auteur David Van Reybrouck treedt op in een reportagereeks die is uitgezonden op Acht en die is gemaakt door de Nederlandse VPRO. De reeks onder de titel ‘Het België van ...’ bestaat uit vijf reportages. De aflevering met David Van Reybrouck bevat een gesprek van Van Reybrouck met zijn oom Kamiel Van Reybrouck over de rol van Alfons Van Reybrouck tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tijdens het gesprek wordt gezegd dat Alfons Van Reybrouck nooit gestraft is. Klager zegt dat de woordkeuze ‘kleine garnaal’ verwijst naar crimineel gedrag, terwijl zijn vader na de oorlog formeel buiten vervolging is gesteld. De reportage had die buiten vervolgingstelling expliciet moeten vermelden. De Raad voor de Journalistiek oordeelt de klacht ongegrond en deels onontvankelijk.
Over de ontvankelijkheid van de klacht:
David Van Reybrouck treedt in de reportage op als gast en niet als reportagemaker of journalist. De reportage is gemaakt door twee Nederlandse journalisten. Daarom is de klacht ten aanzien van David Van Reybrouck onontvankelijk. Acht heeft de reportage uitgezonden en is als dusdanig mee verantwoordelijk voor de uitzending. Het feit dat de reportage gemaakt is door een andere TV-zender, ontheft Acht niet van zijn verantwoordelijkheid. Daarom is de klacht ten aanzien van Acht ontvankelijk.
Over de gegrondheid van de klacht:
Het onderdeel van de reportage over de rol van Alfons Van Reybrouck tijdens de Tweede Wereldoorlog, met het gesprek tussen David Van Reybrouck en Kamiel Van Reybrouck en het daarop volgend commentaar van David Van Reybrouck, geeft een evenwichtig en genuanceerd beeld van de rol van Alfons Van Reybrouck tijdens de Tweede Wereldoorlog, en bevat tegen hem geen onjuiste of lasterlijke beweringen.
Conclusie AG: zaak Spanje tegen unitair octrooi moet worden afgewezen
Conclusie AG 18 november 2014, IEFbe 1051, zaak C-146/13 (Spain tegen Parlement en Raad)Uit het persbericht: Advocate General Yves Bot: Spain’s actions against the European regulations implementing enhanced cooperation in the area of the creation of unitary patent protection must be dismissed. The unitary protection conferred provides a genuine benefit in terms of uniformity and integration, whilst the choice of languages reduces translation costs considerably and safeguards better the principle of legal certainty.
Op andere blogs:
Eubelius
Dans le cadre d'une exploitation partagée avec un tiers
Cour de cassation 30 octobre 2014, IEFbe 1050 (Martin Y Paz contre Depuydt)
Décision envoyée par Eric de Gryse, Simont Braun. Droit des marques dans le cadre d’une exploitation partagée avec un tiers – fin du consentement du titulaire de la marque à l’usage de celle-ci par ce tiers et conséquences. Suite de IEFbe 475. La Cour casse partiellement l'arrêt attaqué du 8 novembre 2007 en tant qu'il statue sur l'usage des marques "N" et "Nathan Baume" pour des sacs à main et des chaussures; la Cour annule partiellement l’arrêt du 12 septembre 2008 en tant qu’il décide ce qu’il faut entendre par sac à main ; la cour renvoie la cause, ainsi limitée, devant la cour d'appel de Liège.
En réponse à la question préjudicielle posée par la Cour de cassation (arrêt du 2 décembre 2011), la Cour de Justice de l’Union européenne avait dit pour droit par son arrêt du 19 décembre 2013:
L’article 5 de la première directive 89/104/CEE du Conseil, du 21 décembre 1988, rapprochant les législations des États membres sur les marques, telle que modifiée par l’accord sur l’Espace économique européen, du 2 mai 1992, s’oppose à ce qu’un titulaire de marques qui, dans le cadre d’une exploitation partagée avec un tiers, avait consenti à l’usage par ce tiers de signes identiques à ses marques pour certains des produits relevant des classes pour lesquelles ces marques sont enregistrées, et qui n’y consent plus, soit privé de toute possibilité d’opposer le droit exclusif qui lui est conféré par lesdites marques audit tiers et d’exercer lui-même ce droit exclusif pour des produits identiques à ceux du même tiers."
La Cour de cassation, faisant sienne cette interprétation et l’appliquant à l'article 2.20, alinéa 1er, a) et b) , de la Convention Benelux (...) décide:
Sur le premier moyen:
(...) Ni par la considération que la demanderesse "a donné un consentement irrévocable à ce que [le défenderesse] applique [les] marques ['N' et 'Nathan Baume'] sur [des] sac à main et [des] chaussures" ni par celle qu'"interdire [aux défendeurs] de faire usage [de ces] marques [...] pour [ces produits] constituerait [...] un abus de droit", l'arrêt attaqué du 8 novembre 2007, qui constate que la demanderesse ne maintient pas son consentement, justifie légalement sa décision d'exclure les sac à main et les chaussures de l'interdiction qu'il intime aux défendeurs de faire usage desdites marques.
Sur le second moyen :
(…) Par la considération que, « dans les circonstances de l’espèce », la volonté de la demanderesse d’entamer « une commercialisation de [sans à main et de chaussures] sous les marques ‘N’ et ‘Nathan Baume’ constituerait un acte de concurrence déloyale », l’arrêt attaqué du 8 novembre 2007 ne justifie pas légalement sa décision d’interdire à la demanderesse l’usage de ces marques pour ces produits.
Sur JURICAF