DOSSIERS
Alle dossiers

ICT - TIC - Privacy  

IEFBE 1225

Toegang tot door Oostenrijk ingediende documenten bij het HvJ EU

Gerecht EU 27 februari 2015, IEFbe 1225; T-188/12; ECLI:EU:T:2015:124 (Breyer tegen Commissie)
Procesrecht. Toegang tot informatie. Breyer wordt onterecht de toegang tot documenten, memories door de Republiek Oostenrijk ingediend in een niet-nakomingsprocedure inzake de dataretentierichtlijn bij het Hof van Justitie, ontzegd. In de zaak Breyer zijn prejudiciële vragen gesteld [IEFbe 1206].

Press release: The Commission may not automatically refuse access to the written submissions of Member States in proceedings before the Court of Justice on the grounds that they are documents used in court proceedings. The decision on the request for access must be made on the basis of the regulation concerning the access by the public to documents held by the European Parliament, the Council and the Commission.

According to the Treaties of the EU, any EU citizen is to have a right of access to documents of the EU institutions, bodies, offices and agencies. However, the Court of Justice of the EU is subject to that obligation of transparency only where it performs administrative functions, so that judicial activities as such are excluded from the right of access. Regulation No 1049/20014 lays down detailed rules on access to documents held by the European Parliament, the Council and the Commission. It provides, in particular, for an exception under which those institutions may refuse access to a document where its disclosure would undermine the protection of court proceedings unless there is an overriding public interest in disclosure. As regards documents originating from a Member State, the regulation provides that that State may request the institution not to disclose them without prior agreement.

In March 2011, Mr Patrick Breyer requested the Commission to grant him access to, among others, the written submissions that Austria had presented to the Court of Justice in infringement proceedings brought by the Commission against that Member State for failing to transpose the Data Retention Directive.5 Those judicial proceedings were concluded by a judgment of the Court of 29 July 2010.6 The Commission refused access to those documents, of which it held a copy, on the grounds that they do not fall within the scope of Regulation No 1049/2001. Mr Breyer then brought an action before the General Court of the European Union seeking the annulment of the decision refusing access.

By today’s judgment, the General Court annuls the Commission’s decision refusing access.

According to the General Court, the written submissions at issue are not documents of the Court of Justice which would, if they had been, be excluded from the scope of the right to access and, therefore, from the scope of Regulation No 1049/2001.

IEFBE 1211

Nederlandse voorziening bij sublicentiecontract, ondanks forumkeuze Gent

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 februari 2015, IEFbe 1211; ECLI:NL:GHARL:2015:1152 (Osmos tegen BIM)
Procesrecht. BIM houdt zich bezig met monitoringssystemen, meettechnologie en bijkomende software van het merk; Osmos is exclusief licentiehouden van de IE-rechten. Partijen hebben een sublicentiecontract. Bevoegdheid Nederlandse rechter in kort geding. De forumkeuze voor het handelsgerecht te Gent, België staat er niet aan in de weg dat de Nederlandse voorzieningenrechter voorlopige maatregelen treft als bedoeld in artikel 31 EEX-Verordening. De Nederlandse voorzieningenrechter is op grond van artikel 6a Rv nationaal bevoegd. Op de vorderingen is ingevolge Rome I het Belgisch recht van toepassing.

Ook de opschorting van aan de vorderingen ten grondslag liggende verbintenissen alsmede het beroep op retentie worden beheerst door Belgisch recht. Rome II is niet van toepassing omdat er geen aanvullende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die erop duiden dat appellante, onafhankelijk van de contractuele relatie, onrechtmatig jegens geïntimeerde heeft gehandeld. Toetsing spoedeisend belang ex nunc. Vordering wordt ex nunc afgewezen. De vordering was, ex tunc toetsend, ten tijde van het vonnis spoedeisend en gerechtvaardigd.

Bevoegdheid Nederlandse rechter
5.10 Voor alle drie de vorderingen geldt naar het oordeel van het hof dat er een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevorderde maatregelen en de territoriale bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Het gebod tot het verstrekken van inlogcodes heeft betrekking op in Nederland lopende projecten, terwijl de beide verboden zien op benadering van in Nederland gevestigde (potentiële) klanten. Nu de verbintenissen die aan de vorderingen ten grondslag liggen in Nederland moet worden uitgevoerd, ervan uitgaande dat ook naar Belgisch recht de plaats van de uitvoering van de litigieuze verbintenissen in Nederland is gelegen, is het hof op grond van artikel 31 EEX-Verordening in samenhang met artikel 6 sub a Rv bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. De forumkeuze staat daar niet aan in de weg (artikel 13 Rv). Op grond van artikel 7 lid 2 Rv is het hof tevens bevoegd met betrekking tot de in eerste aanleg afgewezen vordering in reconventie van Osmos Benelux. Grief I faalt.

Toepasselijk recht
5.16 De slotsom uit het voorgaande is dat op het sublicentiecontract en de nadere overeenkomsten Belgisch recht van toepassing is. Het toepasselijke Belgische recht beheerst de nakoming van de overeenkomst en de gevolgen van de gehele of gedeeltelijke nakoming van de daaruit voortspruitende verbintenissen, waaronder een beroep op opschorting. Ook de in oorspronkelijk reconventie opgeworpen vraag of BIM Systems uit hoofde van retentie bevoegd was de afgifte van de gehuurde apparatuur op te schorten, dient naar Belgisch recht te worden beantwoord.

Verschaffen inloggegevens, spoedeisend belang
5.23 De door de voorzieningenrechter in het dictum onder 7.1 van het bestreden vonnis toegewezen veroordeling was dus, ex tunc toetsend, voorshands gerechtvaardigd. Door de afronding van de projecten, is het belang bij die veroordeling in hoger beroep verdwenen. Het hof zal die veroordeling, ex nunc toetsend, alsnog afwijzen.

Verkoopverbod
5.28 De slotsom uit het voorgaande is dat vooralsnog moeten worden aangenomen dat de verbodsvorderingen van BIM Systems geen steun vinden in het sublicentiecontract en aldus dienen te worden afgewezen. De grieven VI tot en met XI, die er allen toe strekken de vorderingen af te wijzen, behoeven nu de vorderingen reeds op grond van de grieven III, IV en V moeten worden afgewezen, geen verdere bespreking.

Teruggave gehuurde apparatuur
5.31 Dat BIM Systems de zaken na beëindiging van de lopende projecten aan Osmos Benelux dient terug te geven, wordt door BIM Systems niet bestreden. BIM Systems bestrijdt echter dat Osmos Benelux spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Naar het oordeel van het hof heeft Osmos Benelux voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de zaken nodig heeft voor andere projecten en dat zij, doordat zij niet over die zaken kan beschikken, opdrachten dreigt mis te lopen. Het gaat hier om alle montagestukken inclusief beugels uit het project "[R]", alle messing montageplaatjes afkomstig uit "[R]", optische koorden (2 meter) afkomstig uit project "[R]" en LIRIS sensoren afkomstig uit project "[S]". Dat de door Osmos Benelux opgegeven serienummers niet correct zijn, acht het hof niet van belang nu BIM Systems erkent voornoemde zaken nog in haar bezit te hebben. Al deze zaken dienen aan Osmos Benelux te worden gegeven.
De vordering zal met betrekking tot voornoemde zaken daarom alsnog worden toegewezen. Het hof ziet gelet op de gestelde waarde van de zaken, aanleiding de dwangsommen te matigen en te maximeren. Ook zal het hof BIM Systems wat meer tijd gunnen om aan deze veroordeling te voldoen. Een termijn van vijf werkdagen na betekening van het arrest, komt het hof redelijk voor.
IEFBE 1204

Prejudiciële vragen over belastingen op infrastructuur voor mobiele communicatie

Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 14 mei 2013, IEFbe 1204; zaak C-454/13 (Belgacom tegen Gemeente Etterbeek)
Telecom. [red. Deze zaken zijn in 2013 geschorst in afwachting van de uitspraak in de gevoegde prejudiciële zaken IEFbe 411; C-256/13 en C-264/13 Belgacom e.a. maar wordt nu alsnog in behandeling genomen en voor het indienen van opmerkingen aan de EULS voorgelegd.]

Verzoekster maakt bezwaar tegen de haar door de Gemeente Etterbeek (verweerster) opgelegde aanslag gemeentelijke belastingen (2009) voor gsm-antennes maar haar bezwaar wordt bij besluit van 02-09-2010 afgewezen. De litigieuze belasting is in 2007 door de gemeente ingevoerd. Verzoekster heeft destijds aangifte gedaan van 26 antennes, waarop verweerster het te betalen bedrag heeft bepaald. Verzoekster betwist echter de wettigheid van het besluit aangezien geen rekening zou zijn gehouden met Europees recht, met name artikel 13 van de machtigingsrichtlijn. Verzoekster is van mening dat de Richtlijn in feite elke belasting of vergoeding op gsm-antennes verbiedt. Verweerster echter benadrukt dat zij enkel beoogt een belasting te heffen op de economische activiteit die alle operatoren, ongeacht plaats van herkomst, uitoefenen met behulp van gsm-antennes. Vraag:

Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 11 september 2013, IEFbe 1204; zaak C-517/13 (Belgacom tegen Provincie Namen)
In deze zaak maakt verzoekster bezwaar tegen de haar door de Provincie Namen (verweerster) opgelegde belastingaanslag over het jaar 2008 voor gsm-antennes. Verzoekster betwist de wettigheid van het besluit dat is gebaseerd op het in oktober 1997 door de provincieraad van Namen goedgekeurde belastingreglement. Hierin is aangegeven dat heffing plaats vindt omdat in de nodige middelen voor de provinciale begroting dient te worden voorzien. Hier is dus geen rekening gehouden met EURrecht, met name artikel 13 van de machtigingsRL die volgens verzoekster in feite elke belasting of vergoeding op gsm-antennes verbiedt. Verzoekster haalt een passage aan uit de conclusie van AG Sharpston (gevoegde zaken C-55/11 enz) waarin de AG heeft beklemtoond dat bij toepassing van de machtigingsrichtlijn „de lidstaten [...] geen andere heffingen of vergoedingen voor de levering van elektronische communicatienetwerken en -diensten kunnen opleggen dan die waarin deze richtlijn voorziet”. Verweerster stelt echter dat verzoeksters uitleg van de machtigingsRL niet kan worden gevolgd, met name wat het verbod op andere heffingen/vergoedingen betreft. Er zou dan ook geen sprake kunnen zijn van btw, vennootschapsbelasting, hypoteekrechten e.d., en dat directe belastingen niet tot de bevoegdheidssfeer van de EU behoren.

Vraag C-454/13:

„Moeten de artikelen 12 en 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn) aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een nationale overheid of plaatselijke bestuurlijke instantie waarbij om begrotingsredenen een belasting wordt ingevoerd op infrastructuur voor mobiele communicatie die is gevestigd op openbare of particuliere eigendom en wordt gebruikt voor de uitoefening van activiteiten die vallen onder de algemene machtiging?”

Vraag C-517/13:

 

1) Moet artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische communicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn) aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een nationale autoriteit of een plaatselijke overheid, voor begrotingsdoeleinden die niets van doen hebben met de doeleinden van deze machtiging, bij reglement een belasting invoert op de infrastructuur voor mobiele communicatie die wordt gebruikt bij de uitoefening van de werkzaamheden waarvoor overeenkomstig voormelde richtlijn een algemene machtiging is verleend (in voorkomend geval door een onderscheid te maken tussen het geval waarin deze infrastructuur op particulier eigendom is geplaatst en het geval waarin zij op openbaar eigendom is geplaatst)?”
2) Moet artikel 6, lid 1, van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische communicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn) aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een nationale autoriteit of een plaatselijke overheid, voor begrotingsdoeleinden die niet van doen hebben met de doeleinden van deze machtiging, bij reglement een belasting op de infrastructuur voor mobiele communicatie invoert die niet behoort tot de voorwaarden die in deel A van de bijlage bij die richtlijn worden opgesomd, met name omdat zij geen administratieve bijdrage is als bedoeld in artikel 12?

IEFBE 1192

Google Advisory Councils rapporteert over Right to be Forgotten

Professor Peggy Valcke, KU Leuven, nam zitting in de Advisory Council. Lees het rapport hier. Aan te bevelen is ook de lijst van alternatieve ideeën en technische voorstellen. Standaardisatie tussen verschillende zoekmachines, uitgevers verweermogelijkheid geven, classificeren van onrechtmatige content, review sequentie, arbitrage vergelijkbaar met domeinnaambeslechting, aanpassing aan de robot.txt-standaard.

 

• Different search engines should collaborate to standardize the removal process and provide a single, efficient, and effective interface for data subjects requesting removals.41 Taking this idea one step further, we think it would be worthwhile for search engines to consider jointly funding an arbitration board.

• Provide publishers notice and opportunity to challenge delisting decisions through a model on the procedural fairness rules from criminal or civil procedure.42

• Define classes of manifestly unlawful content that presumptively are delisted upon request, and classes that are presumptively not delisted without DPA review.

• If publishers receive notice, give them a shorter window to object to delistings that are manifestly unlawful or for trivial content than for those delisting where a case is made for public interest.43

• Sequence reviews—for example, requiring review by the publisher first, search engine second, DPA third, and a court as a final adjudicative mechanism—and ensure that grounds for decision are articulated at each stage. The Council heard a number of procedural suggestions to achieve an ideal adjudication mechanism for these delisting requests.44

• Delist automatically for all complaints.45

• Reinstate delisted material by default if the publisher challenges the removal, until a resolution of the challenge is reached.46

• Establish a clear channel of appeal to a public authority for publishers seeking vindication of Article 10 rights, parallel to data subjects’ right of appeal to DPAs for Article 8 rights.47

• Establish a public mediation model, in which an independent arbitration body assesses removal requests.48 Several experts suggested this to be modeled on the process for resolving domain name disputes.49

These suggestions also touched on technical tools that might be developed to assist in managing the process. These included:

• a process for demoting links rather than delisting them from search results against a query altogether.50

• automatic expiry for posted content.51

• automatic revival of delisted content after a given period of time, in a way comparable to an embargo period for classified documents in archives.

• extensions to the robots.txt standard:

• to allow webmasters to suppress pages for specified search query terms.

• to specify how search engines can notify webmasters of removals.52

• a mechanism for posting responses or corrections to inadequate, irrelevant, inaccurate or outdated information.53

IEFBE 1168

Luxembourg Law Proposal on Data Retention after the Annulment of the Data Retention Directive

Bijdrage ingezonden door Vincent Wellens, NautaDutilh. Luxembourg. On 8 April 2014, the Court of Justice of the European Union (“the ECJ”) handed down its famous judgment in the joined cases of C-293/12 Digital Rights Ireland and C-594/12 Seitlinger and Others ("Digital Rights Ireland") declaring the Data Retention Directive 2006/24/EC invalid in its entirety.

On 7 January 2015, the Luxembourg Ministry of Justice filed proposal n° 6763 modifying the Luxembourg Criminal Procedure Code and the Act of 30 May 2005 laying down specific provisions for the protection of persons with regard to the processing of personal data in the electronic communications sector, as amended (the “Proposal”), in order to comply with the aforementioned judgment and to fill the lacuna created by the invalidity of Directive 2006/24/EC.
Lees verder

IEFBE 1092

Camerasysteem op gezinswoning valt niet onder persoonlijke of huishoudelijke doeleinden

HvJ EU 11 december 2014, IEFbe 1092, zaak C-212/13 (Ryneš)
Uit het perscommuniqué: De richtlijn betreffende de bescherming van persoonsgegevens is van toepassing op video-opnames die worden gemaakt met behulp van een bewakingscamera die door een persoon aan zijn huis is bevestigd en op de openbare weg is gericht. De richtlijn laat het echter toe rekening te houden met het gerechtvaardigde belang van deze persoon tot bescherming van zijn eigendom, zijn gezondheid en zijn leven, alsook ook die van zijn familie.

Vraag:

Kan de werking van een camerasysteem dat is gemonteerd op een gezinswoning, met als doel de bescherming van eigendom, gezondheid en leven van de eigenaars van het huis, worden aangemerkt als het verwerken van persoonsgegevens „die door een natuurlijk persoon in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden wordt verricht” in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 95/46/EG1 ofschoon dit systeem ook een openbare ruimte in beeld brengt?

Antwoord:

"The second indent of Article 3(2) of Directive 95/46/EC of the European Parliament and of the Council of 24 October 1995 on the protection of individuals with regard to the processing of personal data and on the free movement of such data must be interpreted as meaning that the operation of a camera system, as a result of which a video recording of people is stored on a continuous recording device such as a hard disk drive, installed by an individual on his family home for the purposes of protecting the property, health and life of the home owners, but which also monitors a public space, does not amount to the processing of data in the course of a purely personal or household activity, for the purposes of that provision."

IEFBE 1079

Verhoging boete Club FM wegens uitzenden met 220 Watt vermogen in plaats van 62 Watt

VRM 27 oktober 2014, IEFbe 1079 (Club FM Herentals)
ICT. Mediarecht. Telecom. Met een eerdere beslissing [IEFbe 742] werd Club FM Herentals een geldboete van 750 euro opgelegd wegens het niet conform de zendvergunning uitzenden. Tevens werd de lokale radio-omroeporganisatie toen aangemaand om haar installaties onverwijld aan te passen aan de bepalingen van de zendvergunning. De VRM gaf daarop aan het BIPT (Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie) de opdracht na te gaan of Club FM Herentals zich intussen geconformeerd had aan de voorwaarden van de zendvergunning.

Uit de vaststelling van het BIPT blijkt dat Club FM Herentals uitzendt met een veelvoud van het vergunde vermogen en uitzendt met een ander type zender dan vergund. De VRM besluit om Club FM Herentals hiervoor een geldboete van 1.500 euro op te leggen.

9. Uit de controles van het BIPT bij Club FM Herentals blijkt dat de radioomroeporganisatie niet heeft uitgezonden conform de zendvergunning.
Het zendvermogen van Club FM Herentals was beduidend hoger dan vergund: 220 Watt in plaats van de vergunde 32 Watt. Club FM Herentals zond tevens uit met een andere zender dan vergund.
Uit het voorgaande volgt dat Club FM Herentals de bepalingen van artikel 135 van het Mediadecreet niet heeft nageleefd.
Het gegeven dat op 6 augustus 2014 – ruim na de vaststellingen van het BIPT op 2 juli - een nieuwe zendvergunning werd afgeleverd aan de lokale radioomroeporganisatie doet hier geen afbreuk aan, temeer dat in de nieuwe zendvergunning het toegekende vermogen slechts 62 Watt bedraagt.
Bij de bepaling van de sanctie houdt de VRM er rekening mee dat eerder dit jaar Club FM Herentals voor nagenoeg dezelfde feiten een administratieve geldboete van 750 euro werd opgelegd (beslissing 2014/007 d.d. 24/02/2014).
Gelet op het voorgaande is een administratieve geldboete van 1500 euro een gepaste sanctie.
IEFBE 1078

Radio Pros beboet wegens 6x vergunde veelvoud aan vermogen en hoge antenne

VRM 27 oktober 2014, IEFbe 1078 (Radio Pros Haaltert)
Mediarecht. ICT. Naar aanleiding van een storingsklacht bij de Conseil Supérieur de l'Audiovisuel (CSA - de regulerende instantie voor de communicatiesector van de Franse Gemeenschap), onderzocht het BIPT de uitzendingen van Radio Pros. Uit de vaststellingen van het BIPT blijkt dat Radio Pros uitzendt met een veelvoud van het vergunde vermogen. De hoogte van de antenne blijkt evenmin in overeenstemming te zijn met de zendvergunning. Het BIPT rapporteerde ook een gebrek aan medewerking door de lokale radio-omroeporganisatie bij de uitvoering van het onderzoek.

De VRM besluit dat de orde binnen het radiolandschap en het zendcomfort van de andere radio-omroeporganisaties wordt verstoord of zelfs teniet gedaan wanneer een radio-omroeporganisatie zich niet houdt aan de voorwaarden van de zendvergunning. Voor deze inbreuken op het Mediadecreet legt de VRM aan Radio Pros een geldboete op van 750 euro.

12. Uit de vaststellingen van het BIPT op 3 en 8 juli 2014 blijkt dat Radio Pros heeft uitgezonden met een veelvoud (6x) van het vergunde vermogen en een niet-vergunde antennehoogte. Bovendien heeft Radio Pros niet onmiddellijk toegang verleend tot de zendinstallatie, waardoor het onderzoek van het BIPT werd belemmerd.

14. Radio Pros betwist wel de door het BIPT vastgestelde antennehoogte. De verklaring dat noch zijzelf, noch de gemeente Haaltert de exacte hoogte van de mast kent, volstaat echter niet om de onjuistheid van de vaststellingen door het BIPT aan te tonen. Deze vaststellingen worden immers gedaan door personeelsleden van het BIPT, het orgaan belast met de etherpolitie, aan wie de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie werd toegekend.

16. Uit het bovenstaande volgt dat Radio Pros een inbreuk op artikel 135 van het Mediadecreet heeft begaan, door een technische uitrusting te gebruiken die niet conform de wettelijke en decretale voorschriften is, zich niet te houden aan de bepalingen van de zendvergunning en onvoldoende mee te werken aan het onderzoek naar de werking ter plaatste door de aangestelde ambtenaren.

17. Gelet op de bovenstaande elementen is een administratieve geldboete van 750 euro een gepaste sanctie.

IEFBE 1075

Website-informatie over geldigheid doorverkochte tickets

CBb 5 november 2014, ECLI:NL:CBB:2014:412 (Budgetticket en Worldticketshop tegen ACM)
Eerder Rb Rotterdam. Last onder dwangsom. ICT. Reclame. Appellanten houden zich bezig met het via websites aan consumenten doorverkopen van tickets voor concerten en (sport)evenementen. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de Belgische FOD Economie heeft de rechtsvoorgangster van ACM – de Consumentenautoriteit (in het navolgende eveneens als ACM aangeduid) – onderzocht of de wijze waarop appellanten via hun websites kaartjes voor evenementen verkopen in overeenstemming is met consumentenbeschermingsregels.

3.1. (...) Appellanten hebben betoogd dat van ongeldigheid van het ticket van de KNVB of van Teleticketservice geen sprake kan zijn, aangezien dit niet als een vordering op naam, maar als een vordering aan toonder is aan te merken. Voorts hebben appellanten bestreden dat het op hun websites in de uitnodiging tot aankoop niet als een van de voornaamste kenmerken van het product vermelden dat het ticket ongeldig is, een overtreding oplevert van, kort gezegd, artikel 8.8 van de Whc.

3.4 Gelet op het vorenstaande kan niet worden staande gehouden dat ongeldigheid van het ticket behoorde tot de voornaamste kenmerken van het product als bedoeld in artikel 193e, aanhef en onder a, van het BW en daarmee tot de essentiële informatie die niet mag worden weggelaten bij een uitnodiging tot aankoop. Tot die essentiële informatie behoorde naar het oordeel van het College wel de omstandigheid dat het hier ging om een doorverkocht ticket en dat bij de oorspronkelijke verkoop de algemene voorwaarden van de KNVB of Teleticketservice van toepassing zijn verklaard en dat – gezien de uitleg die de KNVB en Teleticketservice aan die algemene voorwaarden geven – aan het kopen van dit ticket het risico is verbonden dat daarmee de toegang tot het evenement wordt geweigerd. Het door appellanten niet op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze verstrekken van deze informatie aangaande de voornaamste kenmerken van het product levert een overtreding op van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193d en 6:193e, aanhef en onder a, van het BW.

3.5. ACM had dan ook bij het vaststellen van de overtreding (wat betreft het in hoger beroep nog aan de orde zijnde onderdeel) kunnen en moeten volstaan met het constateren van laatstbedoelde omissie. Nu zij dat niet heeft gedaan is zij in zoverre haar bevoegdheid te buiten gegaan. Dit brengt ook met zich dat de opgelegde last op dit onderdeel te ruim is geformuleerd. ACM had de last strekkende tot voorkoming van herhaling van de overtreding moeten beperken overeenkomstig hetgeen hierboven in rubriek 3.4 is overwogen. Voor zover de last ertoe strekt informatie te verstrekken over “het feit dat het ticket ongeldig is”, kan zij dan ook niet in stand blijven.

3.6. Het hoger beroep slaagt. De aanvallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het College het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarbij de hier aan de orde zijnde gedeelten van last 4 ([naam 1] B.V.) en last 3 ([naam 2] B.V.) zijn gehandhaafd. Het College zal die lasten gedeeltelijk herroepen zoals in rubriek 3.5 van deze uitspraak is overwogen.

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de aan [naam 1] B.V. opgelegde last 4 en de aan [naam 2] B.V. opgelegde last 3 ter zake van overtreding van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193d juncto artikel 6:193e, aanhef en onder a, van het BW in stand kunnen worden gelaten;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van appellanten tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit voor zover ACM de aan [naam 1] B.V. opgelegde last 4 en aan [naam 2] B.V. opgelegde last 3 heeft gehandhaafd;
- herroept het primaire besluit, voor zover daarbij aan [naam 1] B.V. in last 4 en aan [naam 2] in last 3 de last is opgelegd om in de uitnodigingen tot aankoop op de websites (...) op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze informatie te verstrekken over (..) “het feit dat het ticket ongeldig is en” en bepaalt dat deze tussen aanhalingstekens geplaatste zinsnede vervalt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
- draagt ACM op het betaalde griffierecht van € 478 aan appellanten te vergoeden;
- veroordeelt ACM in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 974.

Legalworld

IEFBE 1074

BGH: Verkoop van Nintendo-DS-kaarten die technische maatregelen omzeilen

BGH 27 november 2014, IEFbe 1074 (Nintendo-DS II)
Vgl. HvJ EU: IEF 13453. Er worden adapters met een uitneembare flash-kaart aangeboden die zijn nagebouwd met dezelfde vorm en grootte zodat ze in een Nintendo-DS passen. Conform § 95a Abs. 3 Nr. 3 UrhG is de verkoop van apparaten die technische maatregelen omzeilen verboden. Dit artikel beschermt ook technische maatregelen ter bescherming van videogames. Omdat de kaarten en de Nintendo-DS in afmetingen zo afgestemd zijn dat alleen Nintendo-DS-kaarten in de console passen, wordt daarmee voorkomen dat er andere spellen ("Raubkopien") kunnen worden gebruikt. Het BGH verwijst de zaak terug naar het Landesgericht München, omdat zij niet getoetst heeft of de inzet van technische maatregelen in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel en of juridische toepassingen niet onevenredig beperkt werden.

Uit het persbericht:

Die Klägerin produziert und vertreibt Videospiele und Videospiel-Konsolen, darunter die Konsole "Nintendo DS" und zahlreiche dafür passende Spiele. Sie ist Inhaberin der urheberrechtlichen Schutzrechte an den Computerprogrammen, Sprach-, Musik-, Lichtbild- und Filmwerken, die Bestandteil der Videospiele sind. Die Videospiele werden ausschließlich auf besonderen, nur für die Nintendo-DS-Konsole passenden Speicherkarten angeboten, die in den Kartenschacht der Konsole eingesteckt werden.
(...)
Nach § 95a Abs. 3 Nr. 3 UrhG ist (unter anderem) der Verkauf von Vorrichtungen verboten, die hauptsächlich hergestellt werden, um die Umgehung wirksamer technischer Maßnahmen zu ermöglichen. Diese Vorschrift schützt - so der BGH - auch technische Maßnahmen zum Schutz für Videospiele. Bei der konkreten Ausgestaltung der von der Klägerin hergestellten Karten und Konsolen handelt es sich um eine solche Schutzmaßnahme. Dadurch, dass Karten und Konsolen in ihren Abmessungen so aufeinander abgestimmt sind, dass ausschließlich Nintendo-DS-Karten in die Nintendo-DS-Konsolen passen, wird verhindert, dass Raubkopien von Videospielen der Klägerin auf den Konsolen abgespielt und damit unbefugt vervielfältigt werden können. Die von der Beklagten zu 1 vertriebenen Adapterkarten sind auch hauptsächlich zur Umgehung dieser Schutzvorrichtung hergestellt worden. Die Möglichkeit des Abspielens von Raubkopien bildet den maßgeblichen wirtschaftlichen Anreiz zum Kauf der Adapter; die legalen Einsatzmöglichkeiten der Adapter treten demgegenüber eindeutig in den Hintergrund. Das Berufungsgericht hat allerdings nicht geprüft, ob der Einsatz der technischen Schutzmaßnahme den Grundsatz der Verhältnismäßigkeit wahrt und legale Nutzungsmöglichkeiten nicht in übermäßiger Weise beschränkt werden.