DOSSIERS
Alle dossiers

ICT - TIC - Privacy  

IEFBE 1049

Trouver le diamant dans la mine de données ou les implications juridiques de l'exploration de données

L. Guibault, 'Trouver le diamant dans la mine de données ou les implications juridiques de l'exploration de données', Documentalist-Sciences de l'Information, 2014-2, p. 23-25.
Trouver le diamant dans la mine de données ou les implications juridiques de l’exploration de données [ recherche ] La conjonction du big data et du data mining offre de nombreuses perspectives aux chercheurs. Pour profiter pleinement de ces promesses, il est urgent de trouver des solutions juridiques.
Lees verder

IEFBE 1045

The Luxembourg E-Archiving Law Proposal Revisited

On 20 October 2014, an amended version of the much anticipated Luxembourg E-Archiving Law Proposal (see our newsflash on the initial Proposal) was published. The amended proposal introduces additional guarantees for clients of e-archiving services providers. However, it does not change the principles of the initial proposal and further confirms the rule that an electronic (or microform) copy of a document will be presumed to have the same probative value as the original provided a number of technical and other requirements to guarantee authenticity and integrity are complied with.
Lees verder

IEFBE 1038

Bhaalu-systeem kopieert de uitzendingen onrechtmatig

Voorz. Rechtbank van Koophandel (en afd.) Antwerpen 4 november 2014, IEFbe 1038 (VRT, Medialaan, SBS Belgium tegen Right Brain Interface)
Uitspraak aangebracht door Carina Gommers, Fabienne Brison, Hoyng Monegier en Kristof Neefs, Altius. Zie anders: IEFbe 927. Auteursrecht. Tussenpersoon. Feitelijke vereniging. Geen databankenbescherming. Het netwerk van een CVR bestaat uit al de bhaalu-boxen die bij de andere bhaalu-kijkers thuis staan in combinatie met infrastructuur die zich in de cloud bevindt.

Besluit: In dit vonnis werd vastgesteld dat het BHAALU-systeem, net als de leden van de feitelijke vereniging die ter exploitatie ervan werd opgericht, op verschillende vlakken in aanvaring komen met de regelgeving die erop van toepassing is. Het toekennen van de stakingsvordering van de Omroepen is hiervan het logisch gevolg: zij mogen niet verstoken blijven van de rechten die de wetgever hen heeft toegekend.

De rechtbank wenst te benadrukken dat zij respect opbrengt voor Right Brain Interface, haar oprichters en de initiatieven die zij hier ontplooit. Dit neemt niet weg dat zij de geldende regelgeving (waar er vanuit beleidsopzicht zowel voor als tegen kan worden geargumenteerd) moet toepassen en moet instaan voor de handhaving ervan.

44. Dat de Omroepen veel tijd en aandacht en dus middelen besteden aan het ontwikkelen van hun respectieve databanken staat vast. Dat wil daarom niet zeggen dat deze investeringen, hoe substantieel ook, kunnen worden onderscheiden van hun normale programmatieactiviteiten als omroeper. Deze activiteit brengt inherent met zich mee dat zij keuzes dienen te maken naargelang welke programma's te vertonen en dus aan te kopen, te bestellen of zelf te produceren. (...)
Zelfs al zou dit kunnen worden aanvaar wat betreft het Ardome-systeem van de VRT (...) dan nog moet worden vastgesteld dat hier geen sprake is van rechtstreeks onrechtmatig putten uit deze databank. (...)
45. Dit hoogstens onrechtstreeks gebruik komt dan ook niet in aanmerking voor bescherming onder de sui generis databankenbescherming.

De concrete maatregel
56. De rechtbank oordeelt dan ook dat Right Brain Interface de Bhaalu-gebruikers, leden van de feitelijke vereniging, in kennis moet stellen van de vastgestelde inbreuk. Zij zal dan ook de tekst (...) per mail aan alle leden bezorgen, alsook op de ingangspagina van haar website.
Het staat Right Brain Interface vrij aan deze tekst duiding toe te voegen over de vraag hoe zij één en ander ziet naar de toekomst toe. Dit zal zij vanzelfsprekend te goeder trouw doen zonder de vaststellingen en beslissingen in dit vonnis te minimaliseren of te verdoezelen.

Op andere blogs:
Mondaq  Van Bael & Bellis

IEFBE 1027

Prejudiciële vragen over belasting op gsm-pylonen, -masten of -antennes

Hof van Beroep Bergen 7 juni 2013, IEFbe 1027, zaak C-346/13 (Stad Bergen tegen KPN; prej. vragen aan HvJ EU)
Telecomrecht. Richtlijn 2002/20/EG. De zaak betreft het heffen van belastingen op het plaatsen van GSM-pylonen en –masten. In 2008 is verzoekster aangeslagen voor drie pylonen (x € 2500 =) € 7500 op grond van een belastingverordening uit maart 2007. Deze belasting wordt geheven op zendpylonen of –masten van een bepaalde omvang die zijn verankerd op een eigen locatie, die bestemd zijn om daarop verscheidene types antennes te plaatsen die nodig zijn voor een goede werking van het mobiele telecommunicatienetwerk en die niet konden worden geïnstalleerd op een bestaande plaats (bijvoorbeeld een dak, kerk, enz). Bij de rechter in eerste aanleg te Bergen wordt verzoekers bezwaar tegen toepassing van deze verordening gehonoreerd op de grond dat de betreffende verordening in strijd is met de Belgische Gw. Verweerster (gemeente Bergen) gaat in beroep bij de verwijzende rechter onder verwijzing naar artikel 13 van RL 2002/20 waarin het EULS wordt toegestaan een vergoeding op te leggen.

Verzoekster verwijst naar het arrest van het HvJ EU in de gevoegde zaken C-55/11, C-57/11 en C-58/11 Vodafone España e.a. waarin het Hof bepaalt dat de EULS enkel bevoegd zijn vergoedingen in de zin van artikel 13 van de RL te vragen, en niet om belasting te heffen. Er is immers geen sprake van een tegenprestatie voor verstrekte diensten of anderszins een administratieve bijdrage in de zin van artikel 12. Ook betwist zij de bevoegdheid van de gemeente in deze. Zij verzoekt de verwijzende rechter het HvJEU een prejudiciële vraag te stellen.

Deze zaak is eerder in juli 2013 door de griffie aangeboden met de mededeling dat de zaak werd geschorst tot arrest zou worden gewezen in C-256/13 en C-264/13 Belgacom e.a.. Maar verzoekster heeft aangegeven dat de uitspraak in die zaken onvoldoende was om haar zaak als afgedaan te beschouwen. C-346/13 zal nu dan ook de gebruikelijke prejudiciële procedure ingaan.

Aangezien de andere door verzoekster aangehaalde arresten RL 97/13 betreffen die op onderhavige zaak niet van toepassing is acht de verwijzende Belgische rechter (Hof van Beroep Bergen) het inderdaad noodzakelijk het HvJEU de volgende vraag voor te leggen:

“Verbiedt artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische communicatienetwerken en -diensten de territoriale lichamen om, om budgettaire of andere redenen, belasting te heffen over de economische activiteit van telecommunicatiebedrijven in de vorm van op hun grondgebied geplaatste GSM-pylonen, -masten of -antennes ten behoeve van deze activiteit?”

« L'article 13 de la Directive «2002/20/CE du Parlement européen et du Conseil du 7 mars 2002 relative à l'autorisation de réseaux et de services de communications électroniques interdit-il aux collectivités territoriales de taxer, pour des motifs budgétaires ou autres, l'activité économique des opérateurs de télécommunications qui se matérialisent sur leur territoire par la présence de pylônes, mâts ou antennes GSM affectés à cette activité ? »

 

IEFBE 1014

Media and users: towards a new balance

N. Helberger, oratie: Media and users: towards a new balance, IViR, 19 september 2014.
In the digital media environment user attention is scarce and competition for ‘eyeballs’ is fierce. Profiling and targeting users with customized news and advertisements is widely seen as a solution, and part of a larger trend to invest in what the New York Times has called ‘smart new strategies for growing our audience’. The shift from public information intermediary to personal information service creates new dynamics but also new imbalances in the relationship between the media and their users. In my inaugural speech I will state that to restore the balance, the media and regulators in Brussels and The Hague need to develop a vision of how to deal with issues such as media user privacy, editorial integrity and more generally ‘fair algorithmic media practices’."

IEFBE 1003

Prejudiciële vraag over onbehandelde privacyklacht over Facebook en NSA

Prejudiciële vraag aan HvJ 17 juli 2014, IEFbe 1003, zaak C-362/14 (Schrems) - dossier
Verzoeker Maximilian Schrems heeft de Oostenrijkse nationaliteit. Hij komt op tegen een besluit van de Ierse Commissie gegevensbescherming om een door hem op grond van de Ierse gegevensbeschermingswet in juni 2013 ingediende klacht niet in behandeling te nemen.

Verzoeker is sinds 2008 gebruiker van Facebook. (Veel) gegevens van facebookgebruikers worden doorgezonden naar en bewaard op servers die zich fysiek in de VS bevinden. Verzoeker klaagt dat, in het licht van de onthullingen van Snowden over de activiteiten van de NSA de wetgeving en de praktijk in de VS geen effectieve bescherming bieden op het punt van toegang tot de doorgezonden gegevens. De Commissie oordeelt de klacht rechtens ongegrond wegens het ontbreken van bewijs dat de NSA zich toegang zou hebben verschaft tot verzoekers gegevens (ontbrekend procesbelang) en dat de Europese Commissie in haar ‘safe haven’-beschikking (van 26 juli 2000, nr 2000/520/EG) heeft vastgesteld dat de VS geacht worden een passend beschermingsniveau voor de bescherming van persoonsgegevens te waarborgen, in overeenstemming met RL 95/46. Volgens de Ierse Commissie staat dit communautaire besluit in de weg aan eigen onderzoek naar verzoekers klacht.

De verwijzende Ierse rechter (High Court) verwerpt de exceptie van ontbreken van procesbelang omdat verzoeker zeker gerechtigd is bezwaar te maken tegen een situatie waarin zijn gegevens worden doorgegeven aan een rechtsgebied waar gegevensbescherming te wensen overlaat. Hij stelt vast dat het doorgeven van gegevens aan de VS legitiem en noodzakelijk is in het licht van terrorismebestrijding maar dat (door de onthullingen van Snowden duidelijk is geworden dat) de NSA hierin te ver is gegaan. Er is weliswaar enig toezicht door de Foreign Intelligence Services Court maar dit Hof staat voornamelijk in dienst van de administraties en werkt in het geheim. Unieburgers kunnen er niet terecht. Het is hem uit het hem ter beschikking gestelde bewijsmateriaal duidelijk geworden dat (onder meer) de NSA onbeperkt toegang heeft gekregen tot de aan bedrijven als Facebook doorgegeven persoonsgegevens.
Zowel Facebook als Facebook Ireland heeft zelfcertificeringsbrieven afgegeven in overeenstemming met de ‘Safe Haven’-beschikking. Het Ierse recht verbiedt het doorgeven van persoonsgegevens naar het buitenland behalve wanneer aldaar passende bescherming van de privacy wordt geboden. Het betreft het grondrecht: bescherming van de onschendbaarheid van de woning. Dit grondrecht moet pas wijken voor handhaving van de staatsveiligheid. Hij oordeelt dat gezien de beperkte bescherming in de VS de Ierse Commissie wel verplicht was de zaak te onderzoeken.
Partijen zijn het eens dat de Ierse Commissie de vraag of de bescherming door de derde staat toereikend is moet worden beantwoord in overeenstemming met EU-recht. Of de Ierse Commissie terecht heeft besloten de zaak niet te behandelen hangt af van nadere uitleg van RL 95/46 en het daarop gebaseerde Europese Commissie-safe haven-besluit, alsmede het toepassingsgebied van het Handvest.

Hij legt de volgende vraag voor aan het HvJEU:

„Wanneer bij een onafhankelijke ambtsdrager, aan wie bij de wet de toepassing en de uitvoering van de wetgeving inzake gegevensbescherming is opgedragen, een klacht wordt ingediend dat persoonsgegevens worden doorgegeven aan een derde land (in casu de Verenigde Staten van Amerika) waarvan het recht en de praktijk volgens de klager de betrokkenen geen passende bescherming bieden, is die ambtsdrager dan absoluut gebonden aan de communautaire bevinding van het tegendeel [in de beschikking van de Commissie van 26 juli 2000 (2000/520/EG)], gelet op de artikelen 7, 8 en 474 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2000/C 364/01), niettegenstaande artikel 25, lid 6, van richtlijn 95/46/EG?

Of kan en/of moet de ambtsdrager overgaan tot een eigen onderzoek van de zaak in het licht van de feitelijke ontwikkelingen die zich sinds de bekendmaking van die Commissiebeschikking hebben voorgedaan?”

IEFBE 999

Vraag aan HvJ EU over wijziging in voorwaarden en stilzwijgende instemming in raamcontract

Prejudiciële vraag gestelde aan HvJ EU 28 april 2014, IEFbe 999, zaak C-326/14 (Verein für Konsumenteninformation tegen A1 Telekom) - dossier
ICT. Telecom. Universeledienstrichtlijn. Verzoekster is de grootste aanbieder van telecomdiensten in Oostenrijk. Zij heeft in haar contractuele voorwaarden opgenomen dat prijswijzigingen op grond van een overeengekomen index geen recht geven op buitengewone opzegging. Het gaat dan om prijswijzigingen die de jaarlijks door Statistik Austria gepubliceerde indexcijfers van de consumptieprijzen volgen.

Verweerster, de Oostenrijkse ‘consumentenbond’, is op grond van de Oostenrijkse wet inzake consumentenbescherming bevoegd om collectieve acties te organiseren om algemene voorwaarden die inbreuk maken op wettelijke verboden of goede zeden aan de kaak te stellen. Zij vordert in deze zaak dat verzoekster de litigieuze bedingen niet meer mag gebruiken en/of zich erop beroepen. Het koppelen van de prijzen aan de indexcijfers is niet reëel gezien de constante prijsdalingen van de onderhavige diensten als gevolg van de technische ontwikkelingen.
Verzoekster beroept zich op haar voorwaarden en dat indexatie berust op parameters waarop zij geen invloed kan uitoefenen. Zij stelt dat de prijsaanpassingen voor de consument voorzienbaar, verifieerbaar en gebruikelijk zijn.
De rechter in eerste aanleg stelt verweerster in het gelijk. Verzoeksters hoger beroep wordt verworpen. Het door haar ingestelde herzieningsverzoek is ontvankelijk, zodat de zaak nu voorligt bij de verwijzende rechter. Beide partijen stellen voor prejudiciële vragen aan het HvJEU voor te leggen.

De verwijzende rechter (Oberster Gerichtshof) vraagt zich af wat dient te worden verstaan onder “wijzigingen in de voorwaarden” in artikel 20, lid 2, van RL 2002/22, zoals gewijzigd bij RL 2009/136. In het Oostenrijkse contractenrecht wordt gebruik gemaakt van stilzwijgende instemming met wijzigingen in de voorwaarden van een raamcontract indien aan de daartoe gestelde voorwaarden is voldaan (o.a. de termijn). Het gaat dan niet om wijzigingen in een contract maar om het uitvoering geven aan eerder vastgelegde afspraken. Hij stelt het HvJEU de volgende vraag:
“Is het in artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn voor abonnees bepaalde recht om de overeenkomst zonder boete op te zeggen „wanneer zij op de hoogte worden gesteld van wijzigingen in de [contractuele] voorwaarden”, ook van toepassing op het geval dat een aanpassing van de prijzen voortvloeit uit contractuele voorwaarden waarin reeds bij de sluiting van de overeenkomst is vastgelegd dat een aanpassing van de prijzen (verhoging/verlaging) in de toekomst zal plaatsvinden overeenkomstig de veranderingen van een objectief indexcijfer van de consumptieprijzen, dat de waardeontwikkeling van het geld weerspiegelt?”

IEFBE 998

Vraag aan HvJ EU: Voldoet click wrapping aan voorwaarden elektronische mededeling?

Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 5 juni 2014, IEFbe 998, zaak C-322/14 (El Majdoub) - dossier
ICT. Procesrecht. Koop op afstand. Voorwaarden. Verzoeker Jaouad El Majdoub heeft in Keulen een autohandel. Hij koopt via een website (www.carsontheweb.de, verweerster in deze civiele zaak) een elektrische auto met slechts 10 km op de teller voor € 7.195. Als verzoeker de auto wil ophalen wordt de verkoop door verweerster geannuleerd omdat het voertuig bij de voorbereiding van het transport zou zijn beschadigd. Verzoeker meent dat dit een voorwendsel is wegens de lage verkoopprijs en vordert voor de Rb Krefeld de overdracht van de auto.

Verweerster, gevestigd in Amberg/Duitland stelt dat verzoeker contractant is geworden van een Belgische onderneming. In haar op de website weergegeven verkoopvoorwaarden is opgenomen dat de Belgische rechter bevoegd is. Verzoeker stelt dat er geen sprake is van een exclusieve bevoegdheid en is het beding niet geldig omdat niet is voldaan aan de door Vo. 44/2001 voorgeschreven schriftelijke vorm. Voor het lezen van de voorwaarden moet op de webpagina worden ‘geklikt’ om een nieuw venster te openen waarin deze zijn opgenomen (= ‘click-wrapping’). Het zou anders zijn als dit venster zich automatisch opent. Daarnaast is verzoeker van mening dat het aanwijzen van Belgisch recht ongeldig is omdat dit onverwacht en willekeurig is.

Verweerster weerspreekt dit omdat het verzoeker duidelijk moet zijn dat haar moedervennootschap Belgisch is. Verzoeker heeft immers op een Belgische rekening betaald.

De verwijzende Duitse rechter (Landgericht Krefeld) constateert dat in de Duitse rechtspraak verschillend over ‘click wrapping’ wordt geoordeeld. Het gaat dan met name om de kwestie van een papieren afdruk van de beeldschermtekst. Hij neigt naar de uitleg dat het sluiten van een overeenkomst door het klikken op een actieve website of door het invullen van een gemarkeerd veld voldoet aan de voorwaarden van Vo. 44/2001 wanneer de persoon die klikt de volledige op het beeldscherm weergegeven informatie kan afdrukken.
Aangezien hij van mening is dat het Landgericht bevoegd is in deze zaak (de contracterende onderneming is in Duitsland gevestigd) stelt hij het HvJ EU één vraag:

“Voldoet het zogeheten „click wrapping” aan de voorwaarden van een elektronische mededeling in de zin van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 44/2001?”

IEFBE 991

Regulator voor de Media stelt deskundige aan in zaak Bhaalu

VRM 26 mei 2014, IEFbe 991 (Medialaan, SBS Belgium, VRT tegen Right Brain Interface)
Benoeming deskundige. In hoofdorde vraagt Right Brain de opschorting van de beslissing van de  VRM tot na de uitspraak van de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen naar aanleiding van een door de klagers ingestelde stakingsvordering op 3 februari 2014. Hoewel de rechtsvragen in beide procedures verschillend zijn (auteursrecht en naburige rechten tegenover mediaregelgeving) hangt het antwoord van de beoordeling ten gronde, aldus Right Brain, af van dezelfde feitelijkheden.

 

6. De algemene kamer stelt vast dat de partijen in hun schriftelijke stukken en op de hoorzitting tegenstrijdige verklaringen afleggen omtrent de technische kenmerken en feitelijke werking van de zogenaamde Bhaalu-videorecorder. Alvorens definitief uitspraak te doen over de ontvankelijkheid en gegrondheid van de voorliggende klacht, acht de
algemene kamer het aangewezen, om met het oog op een zorgvuldige feitenvinding, een deskundige aan te stellen, overeenkomstig artikel 15 van het Reglement van orde van de algemene kamer (...) Vlaamse Regulator voor de Media van 18 mei 2009.

Zijn verslag zal inzonderheid aandacht besteden aan de volgende punten :
Nadat de Bhaalu-gebruiker heeft aangegeven bepaalde (omroep)programma’s te willen opnemen, worden daarvan opnames opgeslagen op geheugenruimte op een server in een datacenter (ofwel: in de cloud) en niet op een toestel bij de gebruiker thuis (bv. Bhaalu Box of Bhaalu Stick). Op de hoorzitting heeft Right Brain hierbij verduidelijkt dat de op te nemen signalen niet van bij de Bhaalu-gebruiker thuis via de Bhaalu Box naar de server worden gestuurd, maar dat de opnames rechtstreeks in de cloud worden gemaakt

1. Waar komt het originele signaal vandaan, waarmee de private opnames voor de Bhaalu-gebruikers in de cloud worden gemaakt?
2. Hoe geraakt dit signaal technisch gezien van bij de dienstenverdelers (zoals Telenet, Belgacom of TV Vlaanderen) tot op de servers die bij Bhaalu worden gebruikt? Wordt dit signaal gedecrypteerd? Zo ja, hoe gebeurt deze decryptie dan?
3. Bestaat er een overeenkomst tussen deze dienstenverdelers en Right Brain of de feitelijke vereniging van Bhaalu-gebruikers (ook de Bhaalu Gemeenschap genoemd) met betrekking tot de overdracht van signalennaar de cloud?
4. Heeft Right Brain, de Bhaalu Gemeenschap of één van de bestuurders een TV-abonnement bij één of verschillende dienstenverdelers actief in Vlaanderen? Indien ja, worden de signalen op basis van deze overeenkomst naar de cloud gestuurd?
5. Wat is de verhouding tussen Right Brain, de Bhaalu Gemeenschap en de verhuurder van de servers die worden gebruikt voor opslag van de opnames van de Bhaalu-gebruikers?
6. Bestaan er gelijkaardige systemen of aanbiedingen als Bhaalu in het buitenland?

Right Brain heeft aangegeven dat elke Bhaalu-gebruiker zijn eigen persoonlijke opnames maakt en enkel programma’s kan bekijken die hij zelf opgenomen heeft.
7. Beschikt elke afzonderlijke Bhaalu-gebruiker technisch gezien over een eigen persoonlijke opname in de cloud van het programma dat deze gebruiker wenste op te nemen?
8. Hoeveel geheugenruimte is er nodig in de cloud om voor elke Bhaalu-gebruiker integraal alle omroepprogramma’s van zijn TV-abonnement (voor zover die reeds door Bhaalu worden ondersteund en kunnen worden opgenomen) bij te houden voor negentig dagen? Is het technisch mogelijk om compressietechnieken te gebruiken om de geheugenruimte te beperken?
9. Is het technisch mogelijk voor een Bhaalu-gebruiker te kiezen om alle omroepprogramma’s van zijn TV-abonnement op te nemen, terwijl hij via zijn TV-abonnement mogelijks niet alle signalen tegelijk ontvangt?
10. Hoe maakt het systeem een onderscheid tussen de verschillende opnames, zodat de Bhaalu-gebruiker daadwerkelijk enkel zijn eigen private opname kan opvragen?
11. Waaruit bestaan de private opnames? Gaat het om programmasignalen die opnieuw kunnen worden opgevraagd en afgespeeld of betreft het enkel autorisatiegegevens van de Bhaalu-gebruikers met betrekking tot bepaalde programma’s?
12. Indien een Bhaalu-gebruiker een opgenomen programma opvraagt, krijgt hij dan toegang tot zijn eigen gecomprimeerde private opname of tot een ‘bronkopie’ in de cloud? Zorgt de Bhaalu Box in het eerste geval
voor het ‘uitpakken’ van de gecomprimeerde beelden of gebeurt dit in de cloud? In het tweede geval: betekent dit dat de Bhaalu-gebruikers één (originele) opname delen?

Bhaalu-gebruikers kunnen opgenomen programma’s onder meer opzoeken via een elektronische programma gids (EPG) of in virtuele themakanalen. Right Brain heeft aangegeven dat de aanmaak hiervan software-matig gebeurt.

13. Hoe worden de meta data (bv. soort programma, korte inhoud programma, etc.) verzameld op basis waarvan de EPG en de virtuele themakanalen worden samengesteld?

Bhaalu-gebruikers dienen over een TV-abonnement bij een dienstenverdeler te beschikken om van Bhaalu gebruik te kunnen maken. Right Brain heeft aangegeven dat de Bhaalu-gebruiker deze kijkrechten moet valideren of authenticeren door een elektronische factuur te e-mailen naar de Bhaalu-server.

14. Hoe accuraat is dit systeem van authenticatie? Hoe vaak gebeurt deze verificatie van de kijkrechten? Hoe lang kan een Bhaalu-gebruiker zijn opnames nog bekijken nadat hij zijn TV-abonnement heeft opgezegd?

IEFBE 931

HvJ EU: Aanvrager verblijfstitel heeft recht op inzage persoonsgegevens

HvJ EU 17 juli 2014, IEFbe 931, zaak C-141/12 / C-372/12 (Y.S.en MenS tegen Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) - dossier
上海市暂住证 / Shanghai Temporary Residence PermitZie eerder ITenRecht.nl 1355. Persoonsgegevens. Verzoek om een prejudiciële beslissing betreffende de uitlegging van de artikelen 2, sub a, 12, sub a, en 13, lid 1, sub d, f en g, van richtlijn 95/46/EG (Privacyrichtlijn) en van de artikelen 8, lid 2, en 41, lid 2, sub b, van het EU Handvest. Een geding van twee derdelanders die eenzelfde verzoek hebben ingediend, over de weigering van de minister om die derdelanders een afschrift te verstrekken van een bestuurlijk document dat voorafgaand aan de vaststelling van de besluiten over hun verzoeken om een verblijfsvergunning was opgesteld. Het Hof verklaart voor recht dat de aanvrager van een verblijfstitel recht heeft op inzage in de hem betreffende persoonsgegevens, maar niet op de juridische analyse van het intern document. De aanvrager kan zich tegenover de nationale autoriteiten niet beroepen op art. 41 lid 2 sub b van het Handvest.

 

59      In situaties als die in de hoofdgedingen vloeit uit het in punt 48 van het onderhavige arrest gegeven antwoord voort dat alleen de gegevens betreffende de aanvrager van de verblijfstitel die in de minuut zijn weergegeven, en in voorkomend geval die welke in de juridische analyse in die minuut zijn weergegeven, „persoonsgegevens” in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 95/46 zijn. Bijgevolg heeft het recht op inzage waarop deze aanvrager zich krachtens artikel 12, sub a, van richtlijn 95/46 en artikel 8, lid 2, van het Handvest kan beroepen, uitsluitend betrekking op die gegevens. Opdat aan dit recht op inzage wordt voldaan, volstaat het dat aan de aanvrager van de verblijfstitel een volledig overzicht, in begrijpelijke vorm, van al deze gegevens wordt gegeven, dat wil zeggen in een vorm die deze aanvrager in staat stelt kennis te nemen van die gegevens en te controleren of zij juist zijn en zijn verwerkt in overeenstemming met deze richtlijn, opdat hij eventueel de hem bij de artikelen 12, sub b en c, 14, 22 en 23 van die richtlijn verleende rechten kan uitoefenen.

60      Uit het voorgaande vloeit voort dat op de derde en de vijfde vraag in zaak C‑141/12 en op de eerste en de tweede vraag in zaak C‑372/12 dient te worden geantwoord dat artikel 12, sub a, van richtlijn 95/46 en artikel 8, lid 2, van het Handvest in die zin moeten worden uitgelegd dat de aanvrager van een verblijfstitel een recht heeft op inzage in alle hem betreffende persoonsgegevens die het voorwerp van een verwerking door de nationale overheidsinstanties vormen in de zin van artikel 2, sub b, van deze richtlijn. Om daaraan te voldoen, volstaat het dat aan die aanvrager een volledig overzicht, in begrijpelijke vorm, van deze gegevens wordt gegeven, dat wil zeggen in een vorm die deze aanvrager in staat stelt kennis te nemen van die gegevens en te controleren of zij juist zijn en zijn verwerkt in overeenstemming met deze richtlijn, opdat hij eventueel de hem bij die richtlijn verleende rechten kan uitoefenen.

65      Wat de inhoud van deze prejudiciële vragen betreft, menen Y.S., M. en S. alsmede de Griekse regering dat de aanvrager van een verblijfstitel een recht op inzage in het dossier kan baseren op artikel 41, lid 2, sub b, van het Handvest, daar de nationale autoriteiten in het kader van de procedure voor de toekenning van een dergelijke titel richtlijnen op asielgebied ten uitvoer brengen. De Nederlandse, de Tsjechische, de Franse, de Oostenrijkse en de Portugese regering menen daarentegen dat artikel 41 van het Handvest uitsluitend is gericht tot de instellingen van de Unie en bijgevolg niet als grondslag kan dienen voor een recht op inzage in het dossier in het kader van een nationale procedure.

Antwoord:
1) Artikel 2, sub a, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, moet in die zin worden uitgelegd dat gegevens over de aanvrager van een verblijfstitel die zijn weergegeven in een bestuurlijk document, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde „minuut”, waarin de gronden worden uiteengezet die de beslismedewerker aanvoert tot staving van het ontwerpbesluit dat hij moet opstellen in het kader van de procedure die voorafgaat aan de vaststelling van een besluit over de aanvraag van een dergelijke titel, en in voorkomend geval die welke zijn weergegeven in de juridische analyse die dat document bevat, „persoonsgegevens” zijn in de zin van deze bepaling, maar dat die analyse als zodanig niet aldus kan worden gekwalificeerd.

2) Artikel 12, sub a, van richtlijn 95/46 en artikel 8, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten in die zin worden uitgelegd dat de aanvrager van een verblijfstitel een recht heeft op inzage in alle hem betreffende persoonsgegevens die het voorwerp van een verwerking door de nationale overheid vormen in de zin van artikel 2, sub b, van deze richtlijn. Om daaraan te voldoen, volstaat het dat aan die aanvrager een volledig overzicht, in begrijpelijke vorm, van deze gegevens wordt gegeven, dat wil zeggen in een vorm die deze aanvrager in staat stelt kennis te nemen van die gegevens en te controleren of zij juist zijn en zijn verwerkt in overeenstemming met deze richtlijn, opdat hij eventueel de hem bij die richtlijn verleende rechten kan uitoefenen.

3) Artikel 41, lid 2, sub b, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet in die zin worden uitgelegd dat de aanvrager van een verblijfstitel zich tegenover de nationale autoriteiten niet op deze bepaling kan beroepen.

 

Gestelde vragen C-141/12:

1) Zijn de gegevens die in de minuut van betrokkene zijn weergegeven en die betrekking hebben op betrokkene, persoonsgegevens in de zin van artikel 2, sub a, van [richtlijn 95/46]?

2) Is de in de minuut opgenomen juridische analyse een persoonsgegeven in de zin van voornoemde bepaling?

3) Wanneer het Hof bevestigt dat de hiervoor omschreven gegevens persoonsgegevens zijn, dient de verwerker/overheidsinstantie dan ook ingevolge artikel 12 van [richtlijn 95/46] en artikel 8, lid 2, van het [Handvest] inzage te geven in deze persoonsgegevens?

4) Kan betrokkene in dit kader ook een rechtstreeks beroep doen op artikel 41, lid 2, sub b, van het [Handvest], en zo ja, moet de hierin opgenomen zinsnede ,met inachtneming van het gerechtvaardigde belang van de vertrouwelijkheid [van de] besluitvorming’ zo worden uitgelegd dat het recht op inzage in de minuut op die grond kan worden geweigerd?

5) Wanneer betrokkene verzoekt om inzage in de minuut, dient de verwerker/overheidsinstantie een kopie van dit document te verschaffen om zo recht te doen aan het inzagerecht?

Gestelde vragen C-372/12:
1) Dient artikel 12, aanhef en sub a, tweede streepje, van [richtlijn 95/46] aldus te worden uitgelegd dat er een recht bestaat op een afschrift van stukken waarin persoonsgegevens zijn verwerkt, of is voldoende dat een volledig overzicht in begrijpelijke vorm wordt verstrekt van de persoonsgegevens die in de desbetreffende stukken zijn verwerkt?

2) Dienen de woorden ,recht van inzage’ in artikel 8, lid 2, van het [Handvest] aldus te worden uitgelegd dat er een recht bestaat op een afschrift van stukken waarin persoonsgegevens zijn verwerkt, of is voldoende dat een volledig overzicht in begrijpelijke vorm wordt verstrekt van de persoonsgegevens die in de desbetreffende stukken zijn verwerkt in de zin van artikel 12, aanhef en sub a, tweede streepje, van [richtlijn 95/46]?

3) Is artikel 41, lid 2, aanhef en sub b, van het [Handvest] mede gericht tot de lidstaten van de Europese Unie voor zover zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen in de zin van artikel 51, lid 1, van het [Handvest]?

4) Levert de consequentie dat als gevolg van het geven van inzage in minuten daarin niet meer de redenen worden vastgelegd waarom een bepaald besluit wordt voorgesteld, hetgeen de interne ongestoorde gedachtewisseling binnen de betrokken overheidsinstantie en de ordelijke besluitvorming niet ten goede komt, een gerechtvaardigd belang van de vertrouwelijkheid op in de zin van artikel 41, lid 2, aanhef en sub b, van het [Handvest]?

5) Kan een juridische analyse, zoals neergelegd in een minuut, worden aangemerkt als een persoonsgegeven in de zin van artikel 2, sub a, van [richtlijn 95/46]?

6) Behoort tot de bescherming van rechten en vrijheden van anderen in de zin van artikel 13, lid 1, aanhef en sub g, van [richtlijn 95/46] ook het belang van een interne ongestoorde gedachtewisseling binnen de betrokken overheidsinstantie? Indien het antwoord hierop negatief luidt, kan dit belang dan worden gebracht onder artikel 13, lid 1, aanhef en sub d of f, van die richtlijn?