Auteursrecht - Droit d'auteur  

IEFBE 662

Simulcastuitzending geen nieuwe vorm van kabeldoorgifte

Hof van beroep Antwerpen 4 februari 2013, gevoegde zaken 2011/AR/1523; 2011/AR/2545; 2011/AR/2546; 2011/AR/2578; 2011/AR/2582 (SABAM tegen Telenet)

Auteursrecht. Tussenarrest. Tussen TELENET en partijen is discussie ontstaan omtrent de kabeldoorgifte van een aantal omroepprogramma's in het kader van "Telenet Digitale Televisie". Voorliggende vraag is of "simulcasting" van omroepprogramma's al dan niet slechts één auteursrechtelijk relevante handeling uitmaakt, waarvoor een bijkomende vergoeding is verschuldigd. TELENET meent dat van haar geen bijkomende betaling gevraagd kan worden ingevolge het afsluiten van overeenkomsten met de meeste omroepen. Het hof bevestigt het bestreden vonnis dat simulcastuitzendingen geen nieuwe vorm van kabeldoorgifte uitmaakt.

5. Beslissing
(...)
- bevestigt het bestreden vonnis waar dit tussen partijen zei voor recht dat de digitale kabeldoorgifte bij simulcastuitzendingen, met name uitzendingen waarbij een simultane, ongewijzigde en integrale gelijktijdige uitzending plaatsvindt van een analoog en digitaal signaal, geen nieuwe vorm van kabeldoorgifte uitmaakt;

- wijst het overige van de oorspronkelijke vordering en tussenvordering van TELENET af;

- alvorens recht te doen heropent de debatten op de zitting van 20 JANUARI 2014 om 9:30 uur.

IEFBE 659

Wijziging schadevergoeding auteursrechtinbreuk naar coëfficiënt X2 in plaats van X3

Hof van beroep Antwerpen 28 januari 2013, 2011-AR-1408 (Microsoft Action Pack)
Auteursrecht software. Wijziging schadevergoeding. Double damaging principe. Inbreuk op auteursrechten op software van Microsoft is vastgesteld in eerste aanleg en appellanten zijn bevolen tot het betalen van schadevergoeding, welke is begroot met hantering van een coëfficiënt X2 volgens het Europese principe "double damaging". Appellanten vorderen in hoger beroep de niet-toelaatbaarheid van de vordering van Microsoft , de niet-ontvankelijk en minstens deze ongegrond te verklaren. Het hof bevestigt het bestreden vonnis met wijziging van de hoogte van de schadevergoeding. Het hof is van oordeel dat nu de verkoop van de programma's op eigen verzoek en ten behoeve van geïntimeerde werd georganiseerd en van het verder verhandelen van deze programma's geen enkel bewijs is, zij niet kan overtuigen van haar stelling dat de daardoor door haar geleden schade nog groter is dan deze, geleden ingevolge het bezit ervan.

Appellanten brengen geen bewezen elementen bij, waaruit blijkt dan wel zou kunnen worden afgeleid dat de deskundige zich in zijn advies aangaande de prijs van de illegale programma's heeft vergist of dat daaraan zou moeten worden getwijfeld. Het hof sluit zich aan bij dit advies.

Volgens de algemeen aanvaarde rechtspraak wordt bij begroting ex aequo et bono, in navolging van het Europese principe "double damaging", een coëfficiënt X2 gehanteerd ter bescherming van de softwareprogramma's tegen illegaal bezit, zodat geïntimeerde daarin kan worden gevolgd.

Waar geïntimeerde dan voor de beweerdelijk door haar geleden schade wegens illegale verspreiding van de door haar opgesomde programma's een coëfficiënt X3 hanteert, is het hof daarentegen van oordeel dat, nu de ten grondslag van deze inbreuk liggende verkoop van deze programma's op eigen verzoek en ten behoeve van geïntimeerde werd georganiseerd en er van andere/verdere verkopen/verspreiding van deze programma's geen enkel bewijs, nog enige aanwijzing in die zin voorligt, zij niet kan overtuigen van haar stellen dat de daardoor door haar geleden schade nog groter is dan deze, geleden ingevolge het bezit ervan.

Naar oordeel van dit hof kan hierbij immers inderdaad niet voorbij worden gegaan aan hetgeen de deskundige in [..] zijn verslag met betrekking tot het Microsoft Action Pack en het doel daarvan uiteenzet en het antwoord van tweede appellante op zijn vraag naar de herkomst van dit Microsoft Action Pack.

Gelet op hetgeen voorafgaat, wordt aldus bij de begroting ex aequo et bono van de door geïntimeerde geleden schade voor alle in het deskundigenverslag vermelde programma's, waaronder dus ook het Microsoft Action Pack, een coëfficiënt gehanteerd.

De door appellanten te betalen schadevergoeding voor de door de deskundige ten huize van appellanten aangetroffen installaties, waarvoor geen licenties konden worden voorgelegd, kan dienvolgens worden toegekend voor het uit hoofde daarvan door geïntimeerde begrootte bedrag van 4.479,00 EUR, terwijl deze voor de componenten van het Microsoft Action Pack, waarvan de door de deskundige geadviseerde verkoopwaarde, incl. btw, in het totaal 12.551,00 EUR - in plaats van het door hem, ingevolge materiële vergissing, vermelde bedrag van 12.549,00 EUR - bedraagt en waarbij dan eveneens, overeenkomstig het principe van de "double damaging", een coëfficiënt X2 wordt gehanteerd, op 25.102,00 EUR wordt bepaald.

Daarop worden dan vergoedende intresten vanaf 8 december 2009 tot datum van dagvaarding en vanaf dan tot datum van algehele betaling gerechtelijke intresten toegekend.

De bij het bestreden vonnis gewezen beslissing inzake de door appellanten aan geïntimeerde te betalen schadevergoeding conform artikel 1382 B.W. is aldus te wijzigen in die zin dat het daarbij ten titel van schadevergoeding in hoofdsom toegekende bedrag van 42.132,00 EUR te betalen bedrag wordt gebracht op [..] 29.581,00 EUR, vermeerderd met vergoedende en gerechtelijke intresten, zoals hiervoor bepaald.
IEFBE 656

HvJ EU: Kuuroord doet mededeling aan patiënten

HvJ EU 27 februari 2014, zaak C-351/12 (Ochranný svaz autorský pro práva k dílům hudebním (OSA) tegen Léčebné lázně Mariánské Lázně) - dossier - persbericht
Marienbad, Trinkhalle Prejudiciële vragen gesteld door Krajský soud v Plzni, Tsjechische republiek. Collectief beheer. Beperking van auteursrecht voor zorginstellingen in strijd met InfoSoc-Richtlijn en Dienstenrichtlijn. Mededeling via radio/televisie aan patiënten in de kamers van een kuurinrichting. Richtlijn verzet zit tegen een nationale regeling die auteurs uitsluit om mededeling van hun werken in een kuuroord toe te staan of te verbieden. Nationale wetgeving die de aanvrager een monopolie verleent auteursrechten op het nationale grondgebied collectief te beheren, is niet in strijd met het vrij verkeer van diensten. Het Hof verklaart voor recht:

1) Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die het recht van auteurs uitsluit om de mededeling, door een kuurinrichting die handelt als commerciële onderneming, van hun werken middels het bewust verspreiden van een signaal via radio of-televisieontvangers in de kamers van de patiënten van die inrichting, toe te staan of te verbieden. Artikel 5, leden 2, sub e, 3, sub b, en 5, van deze richtlijn kan niet afdoen aan deze uitlegging.

2) Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat een beheersorganisatie zich niet in een geding tussen particulieren op deze bepaling kan beroepen voor het buiten toepassing laten van een daarmee strijdige regeling van een lidstaat. De rechter aan wie een dergelijk geschil is voorgelegd, moet deze regeling evenwel zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en doelstelling van diezelfde bepaling, om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met het daarmee beoogde doel.

3) Artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt en de artikelen 56 VWEU en 102 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan de toepassing van een regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, die het collectieve beheer van auteursrechten met betrekking tot bepaalde beschermde werken op het grondgebied van deze lidstaat voorbehoudt aan één collectieve beheersorganisatie en daardoor een gebruiker van beschermde werken, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde kuurinrichting, verhindert gebruik te maken van diensten van een beheersorganisatie die is gevestigd in een andere lidstaat.

Artikel 102 VWEU dient evenwel in die zin te worden uitgelegd dat het feit dat eerstgenoemde organisatie voor collectief beheer van auteursrechten voor de door haar geleverde diensten tarieven oplegt die – bij een vergelijking van de tariefniveaus op homogene grondslag – aanzienlijk hoger zijn dan die welke worden gehanteerd in de andere lidstaten, dan wel prijzen hanteert die te hoog zijn en niet in een redelijke verhouding staan tot de economische waarde van de geleverde prestatie, een aanwijzing voor een misbruik van een machtspositie vormt.

Gestelde vragen [IEF 11786]:

1. Moet richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, aldus worden uitgelegd dat een beperking die makers een vergoeding ontzegt voor de mededeling van hun werk via radio- of televisie-uitzending door middel van radio- of televisieontvangstapparatuur aan patiënten in de kamers van een kuurinrichting die geldt als onderneming, in strijd is met de artikelen 3 en 5 (artikel 5, leden 2, sub e, 3, sub b, en 5) ervan?
2. Zijn deze bepalingen van de richtlijn inzake bovenbedoeld gebruik van een werk zo nauwkeurig en onvoorwaardelijk dat collectieve beheersorganisaties voor auteursrechten zich er voor de nationale rechter in een geschil tussen particulieren op kunnen beroepen, indien een lidstaat de richtlijn niet correct in nationaal recht heeft omgezet?
3. Moeten de artikelen 56 en volgende en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (of, in voorkomend geval, artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de toepassing van bepalingen van nationaal recht die het collectieve beheer van auteursrecht op het grondgebied van de staat voorbehouden aan één enkele collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten (monopolist), zodat afnemers van de dienst niet de vrije keuze hebben voor een collectieve beheersorganisatie van een andere lidstaat van de Europese Unie?
IEFBE 650

EP Resolutie inzake thuiskopieheffing

Motion for a European Parliament Resolution, Final report on private copying levies 17 february 2014, (2013/2114(INI))
Thuiskopieheffing. Points out that the cultural sector provides 5 million jobs in the EU and 2.6 % of its GDP, is one of the main drivers of growth in Europe and a wellspring of new and non-relocatable jobs, stimulates innovation and offers an effective means of combating the current recession; Recalls that copyright law should balance the interests of, inter alia, creators and consumers; considers, in this connection, that all European consumers should have the right to make private copies of legally acquired content; Calls on the Commission, therefore, to present a legislative proposal to review Directive 2001/29/EC on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society, including a provision on the full harmonisation of exceptions and limitations, inter alia with regard to private copying.

A virtuous system in need of modernisation and harmonisation (1 - 8)
8. Invites the Member States and the Commission to conduct a study on the essential elements of private copying, in particular a common definition, the concept of ‘fair compensation’ – which at present is not explicitly regulated by Directive 2001/29/EC – and the concept of ‘harm’ to an author resulting from unauthorised reproduction of a rightholder’s work for private use; calls on the Commission to look for common ground as regards which products should be subject to the levy and to establish common criteria for the negotiating arrangement for the rates applicable to private copying, with a view to  enforcing a system that is transparent, equitable and uniform for consumers and creators;

Single collection procedure, clearer consumer information and more efficient reimbursement procedures (9 - 19)
18. Urges the Member States to adopt transparent exemption rules for professional uses in order to ensure that they are exempt, including in practice, from private copy levies in compliance with the case law of the Court of Justice;
19. Calls on the Member States to ensure that private copy levies never have to be paid where the media in question are used for professional purposes, and that various arrangements for the reimbursement of levies paid for professional users are replaced with systems which guarantee that these users are not liable to pay the levy in the first place;

Transparency regarding allocation of revenue (20 - 24)

23. Calls on the Member States to publish reports on the allocation of proceeds in open source format with interpretable data;
24. Urges the organisers of cultural events and performances receiving funding from private copying levies to make their target audience more aware of this by means of additional publicity;

Technical protection measures (25 - 27)
25. Points out that the private copying exemption gives citizens the right to copy freely their musical and audio-visual material from one medium or type of multimedia material to another without the need to seek the authorisation of rightholders, provided that this is for private use;

Licences (28 - 29)

29. Stresses that private copying exception arrangements should apply to certain online services, including certain cloud computing services;

New business models in the digital environment
30. Calls on the Commission to assess the impact on the private copying system of the use of cloud computing technology for the private recording and storage of protected works, so as to determine whether these private copies of protected works should be taken into account by the private copying compensation mechanisms and, if so, how this should be done;

31. Instructs its President to forward this resolution to the Council and the Commission, and to the governments and parliaments of the Member States.

Lees hier het rapport:
17 february 2014, (2013/2114(INI)) (pdf)
17 february 2014, (2013/2114(INI)) (link)

IEFBE 647

Nederland: Gebruik Kuifje door Herge Genootschap toegestaan

Rechtbank Den Haag 19 februari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:2028 (Moulinsart tegen Hergé Genootschap)
Nederland. Auteursrecht. Merkenrecht. Contractenrecht. Het gebruik van de werken van Hergé – de geestelijk vader van Kuifje – door het Hergé Genootschap in de periode van 2009 tot 2012 is door de rechtbank Den Haag niet verboden. Het Belgische bedrijf Moulinsart, dat om een dergelijk verbod vroeg, heeft onvoldoende aangetoond dat het Hergé Genootschap inbreuk heeft gemaakt op haar auteursrechten door Kuifje-tekeningen in haar eigen publicaties te gebruiken.

De rechtbank oordeelt dat er sinds 2000 een overeenkomst tussen Moulinsart en het Hergé Genootschap bestond die nooit is opgezegd en op grond waarvan Moulinsart toestemming voor dergelijk gebruik heeft gegeven. Moulinsart stelde dat opzegging van de overeenkomst niet nodig was, omdat deze in haar ogen niet bestond.

De rechtbank oordeelt verder dat door Moulisart onvoldoende is aangevoerd om te kunnen aannemen dat het Hergé Genootschap met het gebruik van de domeinnaam kuifje.nl inbreuk maakt op een woord/beeldmerk van Moulisart waarin het bestanddeel “Kuifje” is opgenomen.

2.6. Op 24 augustus 2000 is een overeenkomst gesloten tussen Moulinsart en HG waarin is overeengekomen dat Moulinsart aan HG in het kader van de verwezenlijking en de publicatie van het trimestriële tijdschrift Duizend Bommen! en de tweemaandelijkse nieuwsbrief Sapristi!! – onder voorwaarden – het recht verleent om de naam van Hergé en de namen, personages, onderwerpen en tekeningen uit het werk van Hergé te gebruiken. In deze overeenkomst is voorts opgenomen dat Moulinsart gratis aan HG het geheel van grafisch materiaal zal verschaffen (15 afbeeldingen voor de trimestriële publicatie en 2 afbeeldingen voor de nieuwsbrief) dat vereist is voor de reproductie van afbeeldingen. De voorwaarden hebben – onder meer – betrekking op voorafgaande schriftelijke toestemming van Moulinsart voor publicatie, verwijzing naar de oorsprong en de copyright notice bij publicatie en gratis toezending van exemplaren van ieder nummer van Duizend Bommen! Deze overeenkomst is gesloten voor de bepaalde duur van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2001. De overeenkomst bepaalt dat op het einde van deze periode partijen hun samenwerking zullen evalueren ten einde vast te stellen of een verlenging van de overeenkomst opportuun is.

Opzegging
4.14. Gesteld noch gebleken is dat de hiervoor vastgestelde overeenkomst tussen Moulinsart en HG (na het eerste jaar) een bepaalde duur kende. Partijen zijn eenvoudigweg voortgegaan, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde duur. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat een overeenkomst van onbepaalde duur in beginsel kan worden ontbonden of opgezegd door partijen. Gesteld noch gebleken is echter dat partijen deze overeenkomst hebben ontbonden of opgezegd. Moulinsart is daar zelfs zeer stellig in: zij heeft niet opgezegd omdat er niet hoefde te worden opgezegd aangezien er geen overeenkomst bestond. Dat HG in Moulinsarts houding een opzegging zou hebben gelezen, doet niet af aan het feit dat Moulinsart de overeenkomst niet heeft opgezegd en dat deze derhalve is blijven bestaan tot het moment dat partijen andere afspraken hebben gemaakt, dat wil zeggen: tot het moment dat HG het door Moulinsart voorgelegde charter heeft aanvaard. Het charter is door HG in de loop van 2012 ondertekend, maar zoals partijen ervan uitgaan dat HG het charter per 1 januari 2012 heeft aanvaard, gaat ook de rechtbank daarvan uit.

Tussenconclusie
4.15. Gelet op het voorgaande heeft Moulinsart, tegenover de met producties onderbouwde stelling dat er sinds 2000 een overeenkomst heeft bestaan op grond waarvan HG (onder voorwaarden) toestemming had om gebruik te maken van het oeuvre Hergé bij de publicatie van de HG-publicaties, haar betwisting daarvan onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat ervan uit dat de rechtsverhouding tussen partijen vanaf 2000 tot 1 januari 2012 is bepaald door de overeenkomst die partijen daarover in 2000 gesloten hebben en die in de loop van de tijd is aangevuld en aangepast (bijvoorbeeld door de e-mailbrieven van 11 mei 2004 en 29 maart 2006). In aansluiting daarop wordt de rechtsverhouding tussen partijen vanaf 1 januari 2012 bepaald door het charter. Zowel in de inmiddels beëindigde overeenkomst als in het charter, hebben partijen afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder Moulinsart aan HG toestemming verleent om (delen van) het oeuvre Hergé te gebruiken in publicaties, zodat – zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt – niet valt in te zien dat HG zonder toestemming van Moulinsart gebruik zou hebben gemaakt van de auteursrechten van Moulinsart of door gebruik van het oeuvre Hergé onrechtmatig jegens Moulinsart zou hebben gehandeld. De vorderingen sub 1) tot en met 4) en de daaraan gekoppelde dwangsom zullen daarom worden afgewezen. Daarmee behoeven HG’s overige weren (waaronder haar beroep op een citaatrecht) geen bespreking meer.

Merkinbreuk
4.17. Volgens Moulinsart maakt HG door de domeinnaam kuifje.nl inbreuk op de merkrechten van Moulinsart ex artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. HG gebruikt het merk zonder geldige reden in haar domeinnaam en trekt daarmee ongerechtvaardigd voordeel uit het merk Kuifje. Het is voor HG volstrekt onnodig die domeinnaam kuifje.nl te gebruiken; haar website is immers ook te bereiken via de domeinnaam hergegenootschap.nl. Ook is het HG op basis van het charter verboden de naam Kuifje op te nemen in haar domeinnaam, aldus nog steeds Moulinsart. HG bestrijdt dit.

4.20. Met HG oordeelt de rechtbank dat kuifje.nl geen gebruik inhoudt van het woord/beeldmerk afgebeeld in 2.2.1, althans niet zonder meer. De (visuele, auditieve en begripsmatige) verschillen tussen teken en merk zijn dusdanig groot en in het oog lopend dat zonder nader onderbouwing niet valt in te zien dat sprake is van gebruik (anders dan ter onderscheiding van waren of diensten) van het merk. Of artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE ruimte biedt voor bescherming tegen met het merk overeenstemmende tekens en of er sprake is van (al dan niet relevante) overeenstemming, kan hier verder in het midden blijven aangezien Moulinsart daarvoor onvoldoende onderbouwing heeft aangevoerd. Moulinsart heeft evenmin onvoldoende concrete onderbouwing verschaft voor de – door HG bestreden – stelling dat het charter HG verbiedt gebruik te maken van “kuifje” als onderdeel van een domeinnaam. Gelet op het voorgaande zal Moulinsarts vordering met betrekking tot het gebruik van HG’s domeinnaam worden afgewezen.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBDHA:2014:2028 (link)
HA ZA 12-1132 (pdf)

IEFBE 646

Logo is te beschouwen als een onvolledige kopie EF Technics

Voorzitter Rechtbank van Koophandel Gent 29 januari 2014, WK A/13/00171 (BVBA EF Technics tegen BVBA Engels Filip)
Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Auteursrechtinbreuk op logo, niet op volledige website. Domeinnamen. Misleidende reclame. BVBA Filip Engels was zaakvoerder van EF Technics. Voordat hij ontslag nam als zaakvoerder, heeft hij de verweerster opgericht. Partijen zijn actief in dezelfde sector en regio. EF Technics vordert succesvol een verbod tot inbreuk van de benamingen "EF Technics", "EF Technix" of "EF Techni" ter aanduiding van handelsactiviteiten, inclusief gebruik als merk, in sociale media, als metatag, als e-mailadres, en als domeinnaam. Tevens vordert EF Technics succesvol elke inbreuk op haar auteursrechten op haar logo en website te verbieden.

De rechtbank oordeelt dat de handelsnamen en logo verwarring zaaien bij het publiek, hetzelfde geldt voor de domeinnaam, waarvoor geen rechtmatig belang geldt. Daarmee maakt verweerster zich ook schuldig aan verwarringstichtende en misleidende reclame. Wat betreft inbreuk op de auteursrechten, oordeelt de rechtbank dat het logo is te beschouwen als een onvolledige kopie van het werk zonder dat een eigen originele prestatie kan worden aangetoond. Het gaat te ver die bescherming uit te breiden naar de volledige website van eiseres, die niet voldoende origineel is. Op dat punt is de vordering ongegrond. Alle overige vorderingen worden toegewezen.

[..] De gestileerde letters in rood en zwart "EF" [..] zijn het meest kenmerkende element van het logo en werden overanderd overgenomen. Dat het hierbij om de initialen van de zaakvoerder van de verweerster gaat is geen punt. Uiteraard mag deze zijn naam verder gebruiken in het handelsverkeer, alleen niet op een manier die verwarring zaait bij het publiek in het nadeel van de eiseres.

Wat de handelsnaam betreft kan de verweerster bezwaarlijk volhouden dat de naam "EF-Technix" niet verwarrend zou zijn met de naam "EF-Technics" binnen dezelfde producten - en geografische markt.

De verweerster dient het gebruik hiervan te stoppen.

Hetzelfde geldt dan uiteraard voor de domeinnaam www.EF-Technix.be en het gebruik van deze handelsnaam als metatag. De verweerster kan hiervoor geen rechtmatig laten gelden en beoogt integendeel cliënteel van de eiseres af te werven door verwarring te zaaien.

Door de hierboven geschetste handelingen maakt de verweerster zich bovendien schuldig aan verwarringstichtende en misleidende reclame [..].

[..]

Wat de beweerde inbreuk op de auteursrechten van de eiseres betreft stellen Wij vooreerst vast dat het logo van de eiseres de vrucht is van een afdoende intellectuele en creatieve prestatie en voldoende origineel is om van besherming te kunnen genieten. Het gaat niet om loutere initialen in een bepaalde kleur maar om een gestileerd geheel waarbij kleuren en vormen (letters, helm) op een creatieve manier worden verweven.

De volgende vraag is of het nieuwe logo van de verweerster te aanzien is als een inbreuk op de auteursrechten van de eiseres. Dit is inderdaad het geval. [..] Het geheel is te beschouwen als een onvolledige kopie van het werk van de eiseres zonder dat een eigen originele prestatie kan worden aangetoond.

[..] Behalve het logo [..] bevat de website geen originele elementen die de bescherming ervan rechtvaardigen. [..]

Lees hier de uitspraak:
WK A/13/00171
(pdf)

 

IEFBE 645

Opnieuw verhoging van de bewijslast IE-inbreuk bij goederen in transit

Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen 14 februari 2014, AR 02/7600/A (Koninklijke Philips Electronics tegen Lucheng Meijing)
Uitspraak ingezonden door Carina Gommers en Carl De Meyer, Hoyng Monegier.
Zie eerder IEFbe64 en IEF 10604 (HvJ EU). Vervaardigingsfictie. Douanerecht. Geen bewijs van verhandeling of reclame in de EU. Eiseres is houdster van internationale modelinschrijvingen voor elektrische scheerapparaten en beroept zich tevens op auteursrechten. De Antwerpse Douane houdt een lading verdachte scheerapparaten tegen. Eiseres voerde de vervaardigingsfictie aan, echter verweerster gaf aan dat goederen niet kunnen worden vastgehouden en gekwalificeerd als goederen die inbreuk maken wanneer niet is bewezen dat zij in de Unie zullen worden verhandeld. Tussentijds gestelde prejudiciële vragen zijn door het HvJ EU [IEF 10604] beantwoord. Nu de rechter de bewijselementen, zoals aangeduid door het HvJ EU, ook afwijst, kan eiseres in deze procedure geen sluitend bewijs van inbreuk leveren.

Het HvJ EU [IEF 10604] verduidelijkt onder welke voorwaarden de douaneautoriteiten van de lidstaten uit derde landen afkomstige goederen – imitaties of kopieën van in de Unie intellectuele-eigendomsrechtelijk beschermde waren – kunnen vasthouden.

Eiseres kan zich niet langer beroepen op de ingeroepen vervaardigingsfictie en dient voor een inbreuk op haar rechten te bewijzen dat de bewuste scheerapparaten bestemd zijn voor verhandeling in de EU. Er is niet middels sluitend bewijs aangetoond dat de goederen aan een klant in een EU-lidstaat zijn verkocht of dat een verkoopaanbieding is gedaan of reclame is gemaakt.

De zogenaamde eurostekker, CE-markering, gebruikte talen (Engels, Frans, Duits en Spaans) geven evenmin uitsluitsel over de voorgenomen bestemming van de goederen.

De hoofdvordering wordt ongegrond verklaard. De tegenvordering van de tweede verweerster wordt gegrond verklaard, zodat een bedrag van €21.353,70 dient te worden betaald.

IEFBE 641

HvJ EU Svensson: Hyperlinken naar beschermde werken kan zonder toestemming

HvJ EU 13 februari 2014, zaak C-466/12 (Svensson e.a. tegen Retriever) - dossier - persbericht
Prejudiciële vragen gesteld door Svea hovrätt, Zweden. Veel besproken hier, zie IEF 12057 voor een introductie: Auteursrecht. Hyperlink-vragen. Mededeling aan een nieuw publiek wanneer een aanklikbare link wordt geplaatst. Relevantie van de openbaarheid van de locatie of beperkingen op toegang.

Uit het persbericht: De eigenaar van een website kan, zonder toestemming van de houders van het auteursrecht, via hyperlinks doorverwijzen naar beschermde werken die op een andere website vrij beschikbaar zijn. Dit geldt zelfs wanneer bij de internetgebruikers die op de link klikken, de indruk wordt gewekt dat het werk wordt getoond op de website waar de link zich bevindt. (...)

In het vandaag gewezen arrest oordeelt het Hof dat het plaatsen van aanklikbare links naar beschermde werken een handeling bestaande in een mededeling vormt. Er is immers sprake van een dergelijke handeling wanneer een werk op zodanige wijze voor het publiek beschikbaar wordt gesteld dat het voor dit publiek toegankelijk is (ook al maakt het geen gebruik van die mogelijkheid). Bovendien kunnen de potentiële gebruikers van de door Retriever Sverige geëxploiteerde website worden aangemerkt als een publiek, daar het gaat om een onbepaald en vrij groot aantal gebruikers.

Het Hof herinnert evenwel eraan dat de mededeling gericht moet zijn tot een nieuw publiek, dit wil zeggen een publiek dat door de houders van het auteursrecht niet in aanmerking werd genomen toen zij toestemming verleenden voor de oorspronkelijke mededeling. Volgens het Hof is er geen sprake van een dergelijk „nieuw publiek” in het geval van de door Retriever Sverige geëxploiteerde website. Aangezien de op de website van Göteborgs-Posten aangeboden werken vrij toegankelijk waren, moeten de gebruikers van de website van Retriever Sverige worden beschouwd als een onderdeel van het publiek dat door de journalisten reeds in aanmerking werd genomen toen zij toestemming verleenden voor de publicatie van de artikelen op Göteborgs-Posten. Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het feit dat bij de internetgebruikers die op de link klikken de indruk wordt gewekt dat het werk wordt getoond op de website van Retriever Sverige, terwijl dit werk in werkelijkheid afkomstig is van Göteborgs-Posten.

Het Hof concludeert daaruit dat de eigenaar van een website, zoals die van Retriever Sverige, zonder toestemming van de houders van het auteursrecht via hyperlinks kan doorverwijzen naar beschermde werken die op een andere website vrij beschikbaar zijn.

Dit zou evenwel niet het geval zijn indien een hyperlink de gebruikers van de website waarop deze link zich bevindt, in staat stelt om beperkingsmaatregelen te omzeilen die op de website waar het beschermde werk zich bevindt zijn getroffen teneinde de toegang van het publiek te beperken tot de abonnees ervan, omdat in dit geval die gebruikers door de houders van het auteursrecht niet in aanmerking werden genomen als potentieel publiek toen zij toestemming verleenden voor de oorspronkelijke mededeling.

Ten slotte verklaart het Hof dat de lidstaten niet het recht hebben om de houders van een auteursrecht een ruimere bescherming te bieden door een uitbreiding van het begrip „mededeling aan het publiek”. Dit zou immers verschillen op het gebied van de wetgeving doen ontstaan en dus leiden tot rechtsonzekerheid, terwijl de betrokken richtlijn juist beoogt deze problemen te verhelpen.

Gestelde vragen:

1. Is sprake van mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer iemand anders dan de houder van het auteursrecht op een bepaald werk, op zijn website een aanklikbare link plaatst naar het werk?
2. Is het voor het antwoord op de eerste vraag relevant of het werk waarnaar de link verwijst, is geplaatst op een website op het internet waartoe iedereen zonder beperkingen toegang heeft dan wel of de toegang op enige wijze is beperkt?
3. Moet bij de beantwoording van de eerste vraag onderscheid worden gemaakt tussen gevallen waarin het werk, nadat de gebruiker op de link heeft geklikt, wordt getoond op een andere website, en gevallen waarin het werk, nadat de gebruiker op de link heeft geklikt, aldus wordt getoond dat de indruk wordt gewekt dat het op dezelfde website verschijnt?
4. Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van auteurs door onder het begrip "mededeling aan het publiek" een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29?

Het HvJ EU verklaart voor recht:

1) Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het plaatsen op een website van aanklikbare links naar werken die op een andere website vrij beschikbaar zijn, geen handeling bestaande in een mededeling aan het publiek vormt.

2) Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat een ruimere bescherming kan bieden aan de houders van een auteursrecht door te bepalen dat het begrip mededeling aan het publiek een groter aantal handelingen omvat dan die waarop deze bepaling betrekking heeft.
IEFBE 626

Madonna's Frozen is geen plagiaat

Cour d'appel de Mons 3 februari 2014, rôle nr. 2012/RG/933 (Warner/Chappell Music Publishing Belgium/EMI/Sony tegen Luppino en Acquaviva)
Uitspraak ingezonden door Fabienne Brison en Frédéric Lejeune, Hoyng Monegier.
Muziekrecht. Het geschil gaat over muziekplagiaat door het nummer "Frozen" van Madonna. Het zou, aldus gedaagden in deze beroepsprocedure, inbreuk maken op het nummer "Ma vie fout l'camp" [red. ter vergelijking: YouTube]. Effectief zou het niet gaan om een gelijkend compleet nummer, maar van enkele maten, meer specifiek van de eerste twee maten van het eerste gezongen couplet.

Het merendeel van de geraadpleegde experts zijn het eens dat de maten in het nummer van gedaagden die overeenstemmen met het nummer "Frozen", niet voldoende origineel zijn zodat deze maten (auteursrechtelijke) bescherming toekomt. Het hof kan slechts constateren dat de gelijkenissen over enkele maten gaan die worden herhaald. Behalve klassieke werken of oude liederen en folklore die in het publieke domein vallen, treft men ook varianten aan in eerdere, meer recente, blues en rock. Anders dan de rechter in eerste aanleg, is het hof van oordeel dat geen sprake is van plagiaat. Het werk van gedaagde ontbeert originaliteit en heeft een banaal karakter ten opzichte van oudere werken.

Leestips: pagina 8 t/m 10

IEFBE 620

Diplomatic Card is louter beschrijvend voor tankkaart voor diplmaten

Voorz. Rechtbank van Koophandel Brussel 29 februari 2013, A/12/07061 (Diplomatic Card tegen Forax)
Uitspraak ingezonden door Carina Gommers en Carl De Meyer, Hoyng Monegier.
Marktpraktijken. Wapperverbod toegewezen. IE-Rechten op functioneel en technisch ontwerp. Diplomatic Card commercialiseert een tankkaart voor diplomaten en internationale instellingen waarmee diplomaten BTW-en accijnsvrij brandstof kunnen aankopen bij Total. Forax is actief op dezelfde markt en heeft partnership met Shell, Esso en Cepsa. DCC heeft maatwerksoftware laten maken aan de hand van een functioneel en technisch ontwerp (specificaties), welke Forax zou hebben gebruikt.

Men moet bij de rechtbank niet komen klagen dat een concurrent met diverse tactieken klanten afneemt noch vergoeding komen vragen voor de-zelfs aanzienlijke - schade die dergelijke handelingen kunnen teweeg brengen. De eisende partij moet in concreto aantonen dat er sprake is van strijdigheid met de eerlijke marktpraktijken.

De gerechtsdeskundige, in zijn hoedanigheid van deskundige in het kader van het beschrijvend beslag, mag zich niet uitspraken over bepaalde documenten.  Op heden wordt geen bewijs geleverd van diefstal van fabrieksgeheimen en is er geen onrechtmatige afwerving van personeel of cliënteel aangetoond.

Merkrecht/ misleidende reclame: De woorden "diplomatic" en 'card" zijn louter beschrijvend voor een tankkaart voor diplomaten en kunnen dan ook niet gemonopoliseerd worden. Van zogenaamde parasitaire concurrentie of aanhaking of slechtmaking is eveneens geen sprake.

De procedure besteft de gestelde IE-inbreuken wordt opgeschort tot de neerlegging van het beschrijvend beslag. De verdere vorderingen worden afgewezen. De tegeneis, een wapperverbod jegens commerciële partners van Forax, wordt toegewezen onder last van een dwangsom.