Football dataco: IPR, uploads en opvraging
Conclusie AG HvJ EU 21 juni 2012, zaak C-173/11 (Football Dataco c.s. tegen Sportradar GmbH)
Prejudiciële vragen gesteld door Court of Appeal, Engeland & wales, Verenigd Koninkrijk.
Meer over Football Dataco op IE-Forum. Opvraging en hergebruik (uploads), databankenrecht en IPR. De Conclusie van de Advocaat-Generaal:
1) Wanneer een partij gegevens van een databank die beschermd wordt door een recht sui generis ingevolge richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, uploadt op de webserver van die partij in lidstaat A en deze webserver in reactie op een verzoek van een gebruiker in lidstaat B deze gegevens naar de computer van de gebruiker verzendt, zodat zij worden opgeslagen in het geheugen van die computer en op het computerscherm worden getoond, vormt de handeling van het verzenden een handeling van ‚hergebruik’ door die partij.
2) De door die partij verrichte handeling van hergebruik vindt dan plaats in zowel lidstaat A als lidstaat B.
Vraag:
Wanneer een partij gegevens uploadt van een door een recht sui generis ingevolge richtlijn 96/9/EG1 ("databankrichtlijn") beschermde databank op de webserver van die partij in lidstaat A en deze webserver in reactie op verzoeken van een gebruiker in lidstaat B dergelijke gegevens naar de computer van de gebruiker verzendt, zodat zij worden opgeslagen in het geheugen van die computer en op het computerscherm worden getoond,
a) moet het verzenden van de gegevens dan worden beschouwd als "opvraging" of "hergebruik" door die partij;
b) vindt er dan enige opvraging en/of enig hergebruik door die partij plaats:
i) alleen in [lidstaat] A;
ii) alleen in [lidstaat] B, of
iii) in [lidstaat] A en [lidstaat] B?
KluwerCopyrightBlog (Football Dataco keeps the Court of Justice busy, this time with jurisdictional issues)
Normaal gebruik van 'Fruit'-kleding
Gerecht EU 21 juni 2012, zaak T-514/10 (Fruit of the Loom tegen OHIM/Blueshore Management (FRUIT))
Gemeenschapsmerkenrecht. De vervallenverklaring van het door Fruit of the Loom gevoerde woordmerk FRUIT (klassen 18, 24 & 25) is gevorderd door Blueshore Management. De nietigheidsafdeling wijst de vordering deels toe, het beroep wordt verworpen. Middel: sprake van schending van art. 15, er is namelijk geen rekening gehouden de voorstelling van betekenis van het woord 'FRUIT', dat producten informeel in de handel zijn gebracht onder de naam 'FRUIT', dat het merk mondeling gebruikt wordt bij onderhandelingen en transacties met klanten en dat 'FRUIT' gebruikt wordt als onderdeel van een commerciële website.
Gerecht EU: wijst de klacht af. Het Gerecht EU stelt vast dat de combinatie van woorden welke de expressie 'fruit of the loom' vormen, het woordmerk zijn onderscheidende karakter geeft. Het Gerecht stelt vast dat ondanks het feit dat wordt bewezen dat het merk intern en informeel wordt gebruikt tussen personen en dat het woord 'fruit' vaak als afkorting van het merk 'fruit of the loom' wordt gebruikt, het merk FRUIT OF THE LOOM commercieel wordt gebruikt. Met betrekking tot de website www.fruit.com, geeft het Gerecht aan dat onvoldoende wordt bewezen dat deze een marketing of adverterende functie heeft met betrekking tot de producten, nu ook op deze website de expressie 'fruit of the loom' wordt weergegeven.
56 As the Board of Appeal pointed out, those statements, for the most part, emanate from employees of the applicant and tend to show that the trade mark FRUIT is used informally, while the mark FRUIT OF THE LOOM is used when contacting new customers, in connection with marketing or promotional material.
57 In other words, far from proving that the trade mark FRUIT is used publicly and outwardly, those statements merely prove that the mark is used internally or casually among persons working for or with the applicant, and is often used merely as an abbreviation of the trade mark FRUIT OF THE LOOM. It is the trade mark FRUIT OF THE LOOM that is used to promote the company’s products.
58 The Board of Appeal was therefore fully entitled to take the view that the trade mark FRUIT is not associated with any goods. Since the verbal and informal use of the mark FRUIT is merely internal to the applicant’s undertaking, it cannot be regarded as genuine use of the mark within the meaning of Article 15 of Regulation No 207/2009 (Case C 40/01 Ansul [2003] ECR I 2439, paragraph 37).
63 It must be borne in mind that the use of the mark must relate to goods or services already marketed or about to be marketed and for which preparations by the undertaking to secure customers are under way, particularly in the form of advertising campaigns (Ansul, paragraph 37).
64 In the present case, it must be noted that the page reproduced by the applicant is not sufficient to prove that the internet site www.fruit.com has a marketing or advertising function in connection with the products of the trade mark FRUIT.
65 In fact, the figurative mark FRUIT OF THE LOOM occupies a prominent position on the home page of the internet site, since it appears above the various headings – the only significant features on that page – referring to the applicant’s products, stockists and contact address.
66 This arrangement is such that the headings relate to the trade mark FRUIT OF THE LOOM and not to the trade mark FRUIT. The internet site, therefore, is, at most, a means of marketing and advertising the products of the trade mark FRUIT OF THE LOOM. In any event it is not sufficient to prove genuine use of the trade mark FRUIT.
Kennen betekenis van "kroon", is nog geen associatie
Gerecht EU 20 juni 2012, zaak T-357/10 (Kraft Foods Schweiz tegen OHIM/Compañía Nacional de Chocolates (Corona))
Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk CORONA (klasse 30) de houder van het Ests woordmerk KARUNA (klasse 30); het Lets woordmerk KARUNA (klasse 30) en het Litouws woordmerk kARŪNA (klasse 30) tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe, deze beslissing wordt vernietigd en de oppositie wordt afgewezen. Middel: ten onrechte verwarringsgevaar uitgesloten, ten onrechte geoordeeld dat de merken niet gelijk zijn of overeenstemmen.
Vergelijking van de conflicterende tekens.
Het Gerecht stelt vast dat de tekens in het algemeen een verschillende visuele impressie oproepen, waardoor er geen sprake is van overeenstemming. Er is enkel sprake van een lage fonetische overeenkomst tussen de tekens, een begripsmatige overeenkomst is er volgens het Gerecht niet. De verzoeker stelt dat het Estlandse, Letse en Litouwse publiek goed Russisch spreekt en zij dus het Russische woord 'корона', in het Latijns vertaald als 'korona' (wat kroon betekend) associeert met het merk CORONA en de oudere merken KARUNA en KARŪNA. Het Gerecht stelt vast dat zelfs wanneer het publiek weet dat het russische woord ‘корона’ 'kroon' betekend, dat nog geen bewijs is dat het publiek het woord 'корона' of 'kroon' associeert met de term 'corona' uit het Latijnse alfabet, de waarvoor een gemeenschapsaanvraag is ingediend.
Het Gerecht overweegt verder dat het argument van verzoeker, dat de oudere merken KARUNA en KARŪNA al jaren werden gebruikt, vergezeld van een grafische weergave van een kroon niet slaagt. Dit omdat in de procedure de oudere merken een woordmerk betreffen.
Het Gerecht stelt vast dat er geen verwarringsgevaar bij het publiek te duchten is, nu het Gerecht eerder heeft vastgesteld dat er totaal geen overeenstemming is tussen de merken. Het Gerecht EU wijst de klacht af.
30 Firstly, as regards the visual comparison, the signs at issue differ not only because of the presence of figurative elements in the sign applied for – white letters in a green oval, all on a rectangular yellow background – but also because of their word elements. Even though the word elements of the marks at issue have three letters out of six in common, a difference arises from the fact that the earlier marks begin with the letters ‘ka’ and the mark applied for with the letters ‘co’ and the fact that the consumer normally attaches more importance to the first part of words (Joined Cases T 183/02 and T 184/02 El Corte Inglés v OHIM – González Cabello and Iberia Líneas Aéreas de España (MUNDICOR) [2004] ECR II 965, paragraph 81).
31 The applicant’s argument that the figurative elements of the mark applied for are banal and ordinary cannot be accepted. In the figurative mark applied for, the word element is surrounded by an oval which is in turn surrounded by a rectangle, a feature which in itself distinguishes that mark from the earlier marks, which are all solely word marks, even if the difference between the word elements set out in paragraph 30 above are not taken into account.
32 Secondly, as regards the phonetic comparison, it should be noted that the beginnings of the signs at issue are pronounced differently in that the earlier marks begin with the syllable ‘ka’ and the mark applied for with the syllable ‘co’. The second syllables of those signs differ because of their component vowels, since the syllable ‘ru’ is pronounced with a longer sound than the syllable ‘ro’ in Estonian, Latvian and Lithuanian. However, because of the fact that the last syllable ‘na’ is the same in those signs, as is the sequence of similar consonants, there is a low phonetic similarity between the signs taken as a whole (see, to that effect, judgment of 16 September 2009 in Case T 458/07 Dominio de la Vega v OHIM – Ambrosio Velasco (DOMINIO DE LA VEGA), not published in the ECR, paragraph 42).
33 Thirdly, as regards the conceptual comparison, it should be noted that, as is apparent from paragraph 21 of the contested decision, the word ‘corona’, meaning ‘crown’ in Spanish, does not have any meaning in Estonian, Latvian or Lithuanian. Accordingly, no conceptual comparison is possible between the signs at issue in the three Baltic States. The mere fact that the Lithuanian word ‘karūna’ means ‘crown’ is not sufficient to establish that the relevant public associates the terms ‘karuna’ or ‘karūna’ with the word ‘corona’, which remains a foreign word.
34 That finding cannot be weakened by the applicant’s argument that the fact that the Estonian, Latvian and Lithuanian public have a good level of Russian is a matter of common knowledge and that, consequently, the Russian word ‘корона’, transcribed into the Latin alphabet as ‘korona’, and meaning ‘crown’, is directly associated with the mark applied for CORONA as well as with the earlier marks KARUNA and KARŪNA.
35 In that connection, it must be held that, even if the relevant public know that the Russian word ‘корона’ means ‘crown’, there is no evidence to show that the relevant public will associate ‘корона’ in the Cyrillic alphabet – or ‘korona’, the equivalent term in the Latin alphabet – with the word element ‘corona’ of the sign applied for, which is a foreign word without meaning in Estonian, Latvian or Lithuanian.
41 In the present case, the Board of Appeal found, in paragraph 22 of the contested decision, that, despite the identical nature of the goods at issue, the differences between the signs at issue are such as to prevent the relevant consumers from mistaking the commercial origin of those goods. Furthermore, the fact that chocolate is not ordered verbally, but merely selected from shop shelves by consumers, makes the visual aspect of those signs more relevant. In that regard, it should be pointed out that the level of attention of the relevant public to be taken into account for assessing the likelihood of confusion in relation to everyday consumption is neither particularly high nor particularly low (see paragraph 23 above).
42 It follows from the foregoing considerations that one of the cumulative conditions for the application of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 is not fulfilled. In view of the lack of similarity between the marks at issue, there is no need to undertake a global assessment of the likelihood of confusion (see paragraph 40 above) or to examine the applicant’s other arguments concerning that assessment.
43 Given all those factors, the differences between the signs at issue are such as to exclude the possibility that the relevant public may believe that the goods at issue come from the same undertaking or from economically-linked undertakings. In the present case, the applicant is wrong to rely on case-law according to which marks with a highly distinctive character, whether per se or because of the reputation they possess on the market, enjoy broader protection than marks with a less distinctive character (Case C 251/95 SABEL [1997] ECR I 6191, paragraph 24). The Board of Appeal was therefore right to consider that there was no likelihood of confusion between the signs at issue.
Achternaam ontwerper is niet onderscheidend
Gerecht EU 19 juni 2012, zaak T-557/10 (H.Eich tegen OHIM/Arav (H.EICH))
Gemeenschapsmerkenrecht. Naam van ontwerper in merk.
In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk H.EICH (klasse 18 & 25) de houder van het beeldmerk bevattende het woordbestanddeel 'H-Silvian Heach' (beiden voor kleding) tegen. Deze laatste bevat de achternaam van de ontwerper. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, tevens afwijzing van de gemeenschapsaanvraag. Middel: geen verwarringsgevaar.
Gerecht EU: Het Gerecht stelt vast dat de beoordeling van de overeenstemming van de twee merken niet kan worden beperkt tot slechts een onderdeel van een samengesteld merk. De merken moeten in hun geheel en naar de totaalindruk worden beoordeeld, om vast te stellen of er sprake is van verwarring.
Onderscheidende en dominerende bestanddelen: Met betrekking tot het oudere merk zijn de elementen 'Silvian' en 'Heach' het meest onderscheidend. Het enkel feit dat deze elementen een (achter)naam van de ontwerper betreffen, kan niet leiden dat het merk een zelfstandig onderscheidend vermogen bevat.
Visuele vergelijking: Het Gerecht stelt vast dat er sprake is van een zekere gemiddelde visuele overeenstemming. Het oudere merk is niet volledig opgenomen in het nieuwe merk. Belangrijk visueel verschil is dat in het oudere merk het onderscheidende element 'Silvian' voorkomt en dit is niet het geval in het aangevraagde merk. Het Gerecht stelt vast dat het oudere merk in zijn geheel moet worden beschouwd als gemiddeld onderscheidend. De enige elementen van visuele overeenstemming worden gevonden in 'Heach' en 'h.eich', dit kan niet leiden tot visuele overeenstemming tussen de conflicterende merken, hierbij moet rekening worden gehouden met hun onderscheidende en dominerende bestanddelen. Tevens stelt het Gerecht vast dat er sprake is van een lage mate van fonetische overeenstemming, gezien element Silvian.
Het Gerecht concludeert dat, gelet op de totaalindruk, de verschillen tussen de twee tekens voldoende zijn om aan te nemen dat er geen geen verwarring te duchten is bij het publiek. De beslissing van het OHIM wordt vernietigd.
49 Par ailleurs, le terme « silvian », qui est placé avant l’élément « heach » dans la marque antérieure, est susceptible d’attirer l’attention du consommateur tout autant que ce dernier, notamment si l’on tient compte du fait que le consommateur attache normalement plus d’importance à la partie initiale des mots [arrêt du Tribunal du 17 mars 2004, El Corte Inglés/OHMI – González Cabello et Iberia Líneas Aéreas de España (MUNDICOR), T‑183/02 et T‑184/02, Rec. p. II‑965, point 81]. Ce terme « silvian », qui fait partie de l’élément dominant de la marque antérieure (voir point 32 ci-dessus) et qui constitue également un élément distinctif, n’existe pas dans la marque demandée. Il constitue donc une différence visuelle importante entre les signes en cause.
68 En outre, même à supposer que le nom de famille « heach » puisse être considéré comme dominant dans la marque H SILVIAN HEACH, la comparaison entre « heach » et « h.eich » ne conduit pas davantage au constat d’une similitude conceptuelle moyenne. En effet, le point placé après le « h » indique clairement que le « h » représente l’initiale du prénom dans la marque demandée. Il n’est donc pas justifié d’en faire abstraction sur le plan conceptuel. La comparaison entre les noms de famille conduit donc à comparer les noms Heach et Eich, qui renvoient à des noms de personnes bien distinctes.
86 Cette conclusion s’imposerait également, quand bien même le nom de famille Heach devrait être considéré, ainsi que l’OHMI et l’intervenante le soutiennent, comme l’élément le plus distinctif de la marque antérieure. En effet, dans ce cas, le même raisonnement devrait être effectué concernant le nom de famille Eich dans la marque demandée, et ce d’autant plus que le prénom n’y est désigné que par une initiale. Or, les éléments « heach » et « eich » ne peuvent pas être considérés comme communs. Au demeurant, les éléments « heach » et « h.eich », bien que présentant certains éléments de similitude visuelle (voir point 48 ci-dessus), ne sont pas communs, même pour le consommateur moyen, qui n’a que rarement la possibilité de procéder à une comparaison directe des différentes marques et doit se fier à l’image imparfaite de celles-ci qu’il a gardée en mémoire (arrêt Fifties, point 84 supra, point 28).
87 Par conséquent, le public pertinent ne sera pas à même d’établir un lien entre les deux marques en conflit, dès lors que la marque antérieure ne comporte pas l’élément « h.eich », ni d’ailleurs l’élément « eich ». Il y a donc lieu de rejeter l’argument tiré du risque d’association des marques en conflit.
91 Il résulte de tout ce qui précède que, compte tenu de l’impression globale produite par les signes en conflit et en tenant compte en particulier de leurs éléments distinctifs et dominants, il y a lieu de considérer que, malgré l’existence d’une identité des produits en cause, les différences entre les signes en cause constituent des motifs suffisants pour écarter l’existence d’un risque de confusion dans la perception du public pertinent.
IP Translator: Waren en diensten moeten voldoende duidelijk en nauwkeurig worden omschreven
HvJ EU 19 juni 2012, zaak C-307/10 (The Chartered Institute of Patent Attorneys, IP Translator) - persbericht
Prejudiciële vragen gesteld door High Court of Justice England & Wales, Verenigd Koninkrijk.
In navolging van IEF 10583 (Concl. AG IP Translator). Merkenrecht, duidelijkheid en nauwkeurigheid.
Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat zij oplegt dat de waren of diensten waarvoor de merkbescherming wordt gevraagd, door de aanvrager voldoende duidelijk en nauwkeurig worden omschreven opdat de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers louter op basis daarvan de omvang van de merkbescherming kunnen bepalen.
Richtlijn 2008/95 moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan het gebruik van de algemene benamingen van de hoofdklassen van de classificatie bedoeld in artikel 1 van de Overeenkomst van Nice betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten voor de inschrijving van merken, die door de diplomatieke conferentie van Nice is aangenomen op 15 juni 1957, laatstelijk herzien te Genève op 13 mei 1977 en gewijzigd op 28 september 1979, voor de omschrijving van de waren en diensten waarvoor de merkbescherming wordt gevraagd, voor zover een dergelijke omschrijving voldoende duidelijk en nauwkeurig is.
De aanvrager van een nationaal merk die voor de omschrijving van de waren of diensten waarvoor hij merkbescherming vraagt, gebruikmaakt van alle algemene benamingen van een specifieke hoofdklasse van de in artikel 1 van deze Overeenkomst van Nice bedoelde classificatie, moet nader toelichten of zijn aanvraag betrekking heeft op alle in de alfabetische lijst van deze klasse opgenomen waren of diensten dan wel op slechts bepaalde van deze waren of diensten. In het geval dat de aanvraag slechts betrekking heeft op bepaalde van deze waren of diensten, is de aanvrager verplicht nader toe te lichten welke tot deze klasse behorende waren of diensten worden bedoeld.
Vragen:
Is het in de context van [merkenrechtRichtlijn]:
- noodzakelijk dat de verschillende waren of diensten waarop een merkaanvraag betrekking heeft, met enige mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid worden omschreven, en zo ja, met welke mate;
- toelaatbaar dat gebruik wordt gemaakt van de algemene bewoordingen van de hoofdklassen van de internationale classificatie van de waren en diensten volgens de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 (zoals periodiek herzien en gewijzigd) ter omschrijving van de verschillende waren of diensten waarop een merkaanvraag betrekking heeft;
- noodzakelijk of toelaatbaar dat een dergelijk gebruik van de algemene bewoordingen van de hoofdklassen van de voornoemde internationale classificatie van waren en diensten wordt uitgelegd volgens mededeling nr. 4/03 van de President van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 16 juni 2003 (PB BHIM 2003, blz. 1647)?
Op andere blogs:
AOMB (Koerswijziging in classificaties)
DeBrauwBlackstoneWestbroek (use of class headings in trademark registration is a risk)
Dirkzwagerieit (Hof van Justitie: waren en diensten van merk moeten duidelijk en nauwkeurig worden omschreven)
DPMA (Hinweis auf die unveränderte Praxis des DPMA nach der Entscheidung des EuGH vom 19. Juni 2012, C-307/10 - IP Translator)
IE-Forum (IP-Translator arrest: stap in goede richting of gemiste kans?)
Hogan Lovells (Specifications in Community Trademark Applications – IP TRANSLATOR and Further Consequences )
IE-Forum (BBIE verduidelijkt toepassing na HvJ EU IP Translator)
IE-Forum (BMM reactie aan BMM IP Translator)
IPKat (IP TRANSLATOR: a sun-drenched perspective)
IPKat (Classes, clarity and confusion: the legacy of IP Translator)
IPKat (Why not everyone is happy to tick the box)
KSNH (CJEU ‘Class Headings’ Case C-307/10 ‘IP TRANSLATOR’ – Final Judgement Is Out)
KSNH (Brand Owner’s Association Opposes OHIM’s Interpretation of IP TRANSLATOR judgement (CJEU C-307/10))
Marques (Stop press: IP Translator decision)
Marques (MARQUES speaks out on IP Translator)
Nederlandsch Octrooibureau (De IP TRANSLATOR zaak: grote veranderingen in de wijze van merkbescherming)
OHIM (press release)
Zacco (Change in Practice for Community Trademarks covering class headings)
Niet-ontvankelijk wegens overschrijden termijn
Hof van Beroep Brussel 19 juni 2012, 2011/AR/956 (La sociéte FASSKA S.A. tegen Sanboy Comercio De Bens Alimentares Servicio E Investimentas LDA.)
Benelux merkenrecht. FASSKA heeft een aanvraag tot inschrijving van het Benelux woordmerk BIAMIL (klassen 5, 29 en 30) ingediend. Sanboy heeft oppositie ingesteld tegen deze inschrijving, gebaseerd op het eerdere Europese merk BLEMIL (klassen 5 en 29). Het BBIE heeft de oppositie toegewezen. Er is volgens het Bureau sprake van verwarringsgevaar, het publiek zou kunnen denken dat de goederen afkomstig zijn van dezelfde onderneming. Onderhavige zaak betreft een beroepsprocedure tegen deze oppositiebeslissing van 22 februari 2011. Deze is ingesteld op 21 april 2011.
Het hof stelt vast dat er geen sprake is van verwarringsgevaar tussen de merken. Het hof oordeelt dat het hoger beroep van Fasska (aangetekend op 21 april 2012) ontvankelijk en gegrond is. Het hof beslist integendeel dat de incidentele vordering van Sanboy (ingediend in de loop van de beroepsprocedure, d.w.z. na 21 april) niet-ontvankelijk vanwege de vertraging bij het indienen van de hogere voorziening. Deze termijn betreft op grond van artikel 2.17 BVIE twee maanden. De incidentele vordering wordt ongegrond verklaard, omdat geen sprake is van verwarringsgevaar. De gestelde termijn van 2 maanden geldt voor alle partijen. Het hof vernietigt de beslissing van het Bureau.
Verwarringsgevaar en niet-ontvankelijkheid
29. De l'ensemble de ces circonstances, il résulte que le public pertinent ne risque pas de croire que les produits portant la marque BIAMIL sont originaires de la même entreprise que les produits portant la marque BLEMIL. Le risque de confusion n'est pas établi.30. Dès lors, l'opposition est non fondée et la marque BIAMIL déposée par la demanderesse doit être enregistrée pour tous les produits mentionnés dans le dépôt.
31. Il s'ensuit qu'il ne saurait être fait droit à la demande incidente formulée par la défenderesse, fût-elle recevable. Par ailleurs en vertu de l'article 2.17 de CBPI, le recours contre une décision de l'Office qui statue sur une opposition doit être introduit dans les deux mois. S'agissant d'un délai péremptoire pour toutes les parties concernées, la demande incidente de la défenderesse formée hors délai est de toute facon tardive et dès lors irrecevable.
"Gespecificeerde criteria" in kwantitatieve selectieve distributie
HvJ EU 14 juni 2012, zaak C-158/11 (Auto 24 SARL tegen Jaguar Land Rover France)
Prejudiciële vragen gesteld door Cour de Cassation, Frankrijk.
Als randvermelding. Vraag: Wat wordt bedoeld met "gespecificeerde criteria" in artikel 1, lid 1, sub f, van verordening nr. 1400/2002 betreffende kwantitatieve selectieve distributie?
Antwoord: In het kader van een kwantitatief selectief distributiestelsel in de zin van verordening (EG) nr. 1400/2002 van de Commissie van 31 juli 2002 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitel?ke gedragingen in de motorvoertuigensector, moeten onder de term „gespecificeerde criteria” in artikel 1, lid 1, sub f, van deze verordening criteria worden verstaan waarvan de precieze inhoud kan worden vastgesteld. Om de in deze verordening neergelegde vrijstelling te genieten, hoeft een dergelijk stelsel niet te berusten op objectief gerechtvaardigde criteria die eenvormig en zonder onderscheid worden toegepast op eenieder die om erkenning verzoekt.
Informatieplicht van de loonwerker vóór afloop van verkoopseizoen
Conclusie AG HvJ EU 14 juni 2012, zaak C-56/11 (Raiffeisen-Waren-Zentrale Rhein-Main)
Prejudiciële vragen gesteld door Oberlandesgericht Düsseldorf, Duitsland.
Communautair kwekersrecht. Het in artikel 14, lid 3, zesde streepje, van verordening nr. 2100/941 en artikel 9, leden 2 en 3, van verordening nr. 1768/952 geregelde informatieplicht van de loonwerker geldt alleen wanneer de houder van het kwekersrecht zijn informatieverzoek aan de loonwerker richt vóór afloop van het verkoopseizoen waarop het verzoek betrekking heeft en bij verschillende jaren: van het laatste economische seizoen.
Gestelde vragen:
1. Geldt de in artikel 14, lid 3, zesde streepje, van verordening nr. 2100/941 en artikel 9, leden 2 en 3, van verordening nr. 1768/952 geregelde informatieplicht van de loonwerker alleen wanneer de houder van het kwekersrecht zijn informatieverzoek aan de loonwerker richt vóór afloop van het verkoopseizoen waarop het verzoek betrekking heeft (bij verschillende jaren: van het laatste seizoen)?
2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
Is er sprake van een "tijdig" informatieverzoek, wanneer de houder van het kwekersrecht in zijn verzoek stelt over aanwijzingen te beschikken dat de loonwerker oogstmateriaal, die een in het verzoek bij naam genoemde landbouwer door aanplanting van teeltmateriaal van het beschermde ras heeft verkregen, met het doel van aanplanting heeft verwerkt of voornemens is te verwerken, of moet aan de loonwerker bovendien het bewijs van de gestelde aanwijzingen (bijvoorbeeld door toezending van een kopie van de aanplantverklaring van de landbouwer) worden geleverd?
Kunnen de aanwijzingen aan de grondslag van de informatieplicht van de loonwerker volgen uit het feit dat de loonwerker als lasthebber van de houder van het kwekersrecht een vermeerderingsovereenkomst voor de productie van eetbaar zaad van het beschermde ras uitvoert, die de houder van het kwekersrecht heeft gesloten met een landbouwer die voor de vermeerdering zorgt, wanneer de landbouwer in het kader van de uitvoering van de vermeerderingsovereenkomst in feite de mogelijkheid heeft een deel van het teeltmateriaal te gebruiken voor aanplantingen?
Antwoord:
1. De loonwerker dient te voldoen aan de informatieplicht krachtens artikel 14, lid 3, zesde streepje, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht en artikel 9, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 1768/95 van de Commissie van 24 juli 1995 houdende vaststelling, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2100/94 van de Raad inzake het communautaire kwekersrecht, van uitvoeringsbepalingen betreffende de afwijking ten gunste van landbouwers, mits de loonwerker het informatieverzoek van de houder van het kwekersrecht ontvangt vóór de afloop van het verkoopseizoen waarop het verzoek betrekking heeft, of vóór de afloop van het laatste verkoopseizoen indien het om meer seizoenen gaat. Wanneer het evenwel gaat om een ‚eerste verzoek’ in de zin van artikel 9, lid 3, tweede zinsnede, van verordening nr. 1768/95, moet dit verzoek tijdens het lopende verkoopseizoen worden gedaan.
2. Het is niet noodzakelijk dat een informatieverzoek dat krachtens artikel 9, lid 3, tweede zinsnede van verordening nr. 1768/95 wordt gedaan, bewijsmateriaal bevat betreffende het bestaan van de in het informatieverzoek vermelde aanwijzingen. Het is dan ook voldoende dat de houder van een kwekersrecht in zijn verzoek stelt, over een aanwijzing te beschikken dat de loonwerker het oogstproduct dat een bepaalde landbouwer door aanplanting van vermeerderingsmateriaal van het beschermde ras heeft verkregen, heeft verwerkt of voornemens is te verwerken voor aanplanting.
3. Het staat aan de nationale rechter om de feiten van de bij hem aanhangige zaak met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval te beoordelen teneinde te bepalen of er aanwijzingen zijn dat de loonwerker die verwerking heeft verricht of voornemens is te verrichten.”
Kleurmerk niet duidelijk gericht op 'rubiks kubus'
![]() |
![]() |
Procesrecht. Gemeenschapsmerkrecht. Kleurmerk.
Tegen de afwijzing van de kleurmerkaanvraag heeft Seven Towns Ltd (producent van onder meer de 'Rubix kubus') beroep ingediend. De Kamer van Beroep vernietigt de afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag. Middel: geen eerbiediging van de beginselen van behoorlijke procesvoering en van het recht van de verzoekster op een eerlijk proces.
Het Gerecht EU verwerpt het beroep. Seven Towns Ltd voert grieven aan met betrekking tot de procedurele afwikkeling van de merkaanvraag. Zij stellen onder meer dat het BHIM het onderzoek onjuist en niet legitiem heeft uitgevoerd. De Kamer van Beroep concludeert dat dit niet het geval is nu door aanvrager het kleurmerk niet voldoende grafisch is weergegeven. Voor een gemiddelde consument blijkt niet uit de merkaanvraag dat het gaat om een kleurmerk voor de vlakken van de zogenaamde 'rubik's kubus'. De aanvrager is er niet in geslaagd een grafische voorstelling van het merk weer te geven. Hierdoor is de merkaanvraag gerechtvaardigd afgewezen. Het beroep wordt derhalve verworpen.
58 Moreover, the Board of Appeal observed that it is highly unlikely that anyone would infer from the information set out in paragraphs 2 to 4 above that the trade mark application had anything to do with the world-famous puzzle known as Rubik’s cube, in respect of which the applicant is the proprietor of a Community three-dimensional trade mark which was published with a description that is substantially the same as the description set out in paragraph 4 above. Consequently, while the Board of Appeal may conclude that the trade mark applied for in the present case is related to Rubik’s cube and that the aforementioned description is intended to describe the systematic arrangement of colours used on Rubik’s cube, the Board of Appeal indicates that it is only able to reach that conclusion as a result of the aforementioned additional information, that is to say after being given some very strong clues about the true nature of the mark applied for. Without those clues and solely on the basis of the information set out in paragraphs 2 to 4 above, the Board of Appeal is of the opinion that ‘a reasonably observant person would not realise that the colour mark applied for in the present case relates to the colour scheme used on the classic version of Rubik’s cube’, which enables it to conclude that ‘[t]he applicant has failed to provide a graphic representation that is clear, concise, easily accessible and intelligible’.
59 Before addressing the applicant’s criticisms of the actual result of the examination set out in the contested decision, it must be noted that the Board of Appeal’s statement in recital 17 of that decision, according to which the examination was undertaken from the point of view of a ‘reasonably observant person with normal levels of perception and intelligence’, must be read by reference to the previous statement, in recital 15, that the category of persons concerned refers in particular to ‘other traders’ who must be able to know the precise scope of the protection granted to the marks already in the register. The entry of the mark in a public register has the aim of making it accessible to the competent authorities and to the public, particularly to economic operators (Heidelberger Bauchemie, cited above in paragraph 50, at paragraph 28), and the persons concerned must therefore be able to find out what signs are protected and adjust their conduct accordingly. As no reason has been put forward in the present case to justify particular characteristics of the consumers or traders concerned, the Board of Appeal’s reference, in recital 17 of the contested decision, to ‘normal levels of perception and intelligence’ is to be interpreted as meaning that the persons concerned are average consumers and traders.
Op andere blogs:
Marques (Rubik's Cube and geometry lesson in General Court)
Eén brochure is nog geen publiciteitscampagne
Gerecht EU 13 juni 2012, zaak T-312/11 (Süd-Chemie tegen OHIM/Byk-Cera (CERATIX))
Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk CERATIX (klasse 1) de houder van het nationaal woordmerk CERATOFIX tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe, de beslissing van de oppositieafdeling wordt door de kamer van beroep vernietigd.
Middel: geen rekening gehouden met 'normaal gebruik', de kamer van beroep heeft niet alle relevante omstandigheden betrokken bij de beoordeling van het 'normaal gebruik'.
Gerecht EU verwerpt het beroep. Reden: Het Gerecht EU merkt op dat er meerdere omstandigheden dienen te worden aangehaald ter staving van het bestaan van 'normaal gebruik' van het oudere merk. Hierbij heeft het OHIM terecht opgemerkt dat de uitgegeven brochure niet kan worden beschouwd als een publiciteitscampagne en dus kan het 'normaal gebruik' niet worden bewezen. Het beroep wordt derhalve verworpen.
30 Aus der Rechtsprechung ergibt sich ferner zum einen, dass einer Erklärung, auch wenn sie im Sinne von Art. 76 Abs. 1 Buchst. f der Verordnung Nr. 40/94 von einem leitenden Mitarbeiter der Klägerin erstellt wurde, nur dann Beweiskraft zukommen kann, wenn sie durch andere Beweismittel gestützt wird (vgl. in diesem Sinne Urteile des Gerichts Salvita, oben in Randnr. 29 angeführt, Randnr. 43, und vom 13. Mai 2009, Schuhpark Fascies/HABM – Leder & Schuh [jello SCHUHPARK], T 183/08, nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 39). Zum anderen kann der Umstand allein, dass die Erklärung von einem Angestellten der Klägerin stammt, ihr nicht jeden Wert nehmen (Urteil des Gerichts vom 16. November 2011, Buffalo Milke Automotive Polishing Products/HABM – Werner & Mertz [BUFFALO MILKE Automotive Polishing Products], T 308/06, noch nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 59).
46 Zwar hat der Gerichtshof, wie die Klägerin hervorgehoben hat, in Randnr. 37 des Urteils Ansul (oben in Randnr. 19 angeführt) entschieden, dass sich die Benutzung der Marke auf Waren und Dienstleistungen beziehen muss, die bereits vertrieben werden oder deren Vertrieb von dem Unternehmen zur Gewinnung von Kunden insbesondere im Rahmen von Werbekampagnen vorbereitet wird und unmittelbar bevorsteht.
47 Nach Ansicht der Klägerin kann daher die Benutzung einer Marke als ernsthaft angesehen werden, wenn diese Marke nicht benutzt wird, um die Waren zu vertreiben, sondern um neue Absatzmärkte zu erschließen, was mit der genannten Broschüre, die eine Werbemaßnahme sei, belegt werde.
48 Diese Broschüre enthält jedoch, wie das HABM zutreffend festgestellt hat, keine Angaben zur Vermarktung oder zum Verkauf von Produkten, sondern lediglich den Hinweis auf „aussichtsreiche Gespräche“ mit potenziellen Kunden, was in diesem Stadium lediglich eine Mutmaßung darstellt. Die Broschüre kann somit für sich allein nicht mit einer Werbekampagne gleichgesetzt werden, die eine unmittelbar bevorstehende Vermarktung spezifischer Erzeugnisse erkennen ließe.
49 Aus den Randnrn. 34 bis 48 des vorliegenden Urteils ergibt sich, dass die Beschwerdekammer, da die Erklärung von Dr. S. nicht durch weitere Beweismittel gestützt wird, zu Recht angenommen hat, dass diese Erklärung allein die ernsthafte Benutzung der älteren Marke nicht beweisen kann.