HvJ EU: onderscheidend vermogen teken hangt af van alle feiten en omstandigheden

HvJ EU 12 september 2019, IEF 18689, IEFbe 2944; ECLI:EU:C:2019:725 (AS tegen Deutsches Patent- und Markenamt) AS verzocht het DPMA om inschrijving van het “#darferdas?“ als merk voor waren, waaronder kledingstukken, schoeisel en hoofddeksels. Het DPMA stelde dat het teken in kwestie onderscheidend vermogen zou missen. De verwijzende rechter overweegt dat de eis van het onderscheidend vermogen niet inhoudt dat het teken in elk denkbaar gebruik als merk te beschouwen is, maar dat er significante en evidente mogelijkheden bestaan om dat teken zo te gebruiken dat het door het publiek zonder moeite als merk kan worden opgevat. Aangezien twijfels bestaan, vroeg de verwijzende rechter om toetsing van de juistheid van deze overwegingen. Slechts als er geen andere aanwijzingen zijn, moet de vraag of er sprake is van onderscheidend vermogen van een teken, worden beantwoord in het licht van de gebruiksvormen die gelet op de gewoonten van de betrokken economische sector, in de praktijk significant kunnen zijn. In eerste plaats moet echter worden gekeken naar alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder ook alle waarschijnlijke gebruiksvormen van het teken begrepen.
Schadevergoeding vanwege productie en verkoop inbreukmakende radiatoren

Hof van Beroep Brussel 23 oktober 2018, IEFbe 2943; 2013/AR/2418 en 2013/AR/2430 (Vasco tegen Quinn en Sabi) Schadevergoeding. Rechtsplegingsvergoeding. Vasco produceert en verkoopt wereldwijd producten op het gebied van verwarming en ventilatie. Zij houdt een internationaal driedimensionaal model voor radiatoren, ingeschreven voor Benelux, Zwitserland, Frankrijk, Italië en Duitsland sinds 2002. Verwijzende naar de catalogus van Sabi, stelde Vasco in 2008 dat het product “Albe“ van Sabi inbreuk maakt op de modelinschrijving van Vasco en stelde Sabi in gebreke om verdere inbreuk op de internationale inschrijving te staken en gestaakt te houden. Op 1 maand 2009 hebben Sabi en Quinn bij overeenkomst afgesproken dat Sabi radiatoren van het gamma “Albe“ aan Quinn zal verkopen, die ze vervolgens onder de naam “Riva“ doorverkoopt. Na herhaaldelijke ingebrekestelling, werd Vasco op 5 juli 2011 door de Voorzitter van de rechtbank van Koophandel te Brussel bij beschikking gemachtigd om bij Quinn (en zo nodig ook op elke andere locatie waar inbreukmakende radiatoren of informatie daarover kan worden gevonden) tot beslag inzake namaak over te gaan. Het beslag bij Quinn was op 7 juli 2011 niet meer mogelijk, omdat de “Riva“-radiatoren al zijn afgenomen door Sabi, waar op de volgende dag tot beslag werd overgegaan. Het Hof heeft Quinn en Sabi vervolgens veroordeeld tot onder andere betaling van schadevergoeding.
Artikel ingezonden door Auke-Frank Tadema, student LLM-student IT-recht Rijksuniversiteit Groningen.
Opinie A-G Hogan in gevoegde zaken Royalty Pharma en Sandoz

Op 11 september 2019 verscheen de conclusie van A-G Hogan in de gevoegde zaken C-650/17 (Royalty Pharma) en C-114/18 (Sandoz), waarin prejudiciële vragen zijn gesteld over artikel 3 sub a van de ABC-verordening (Vo. 469/2009). Hij borduurt hierbij voort op zaak C-121/17 (Teva/Gilead), waarin werd bevestigd dat het criterium om te bepalen wat het product dat door een van kracht zijnd basisoctrooi wordt beschermd het regime van artikel 69 EOV is, in samenhang met het uitlegprotocol van dit artikel. De reikwijdte van het aanvullend beschermingscertificaat moet daarom worden bepaald aan de hand van de conclusies van het octrooi dat de basis vormt van het ABC. Het product moet daar ofwel expliciet in worden genoemd, ofwel de conclusies moeten daar noodzakelijkerwijs en specifiek ("necessarily and specificly") naar verwijzen. In Teva/Gilead werd geoordeeld dat ten aanzien van een combinatieproduct de octrooiconclusies, in het licht van de beschrijving en tekeningen, noodzakelijkerwijs naar de combinatie van werkzame stoffen moet verwijzen en dat elk van de werkzame stoffen afzonderlijk specifiek identificeerbaar moeten zijn in de leer van het octrooi.
Dirk Visser: auteursrecht op design, EU-wijd verbod makkelijker

In zijn Cofemel-arrest van 12 september 2019 [IEF 18680] heeft het HvJ EU bevestigd dat het auteursrecht op design Europees is geharmoniseerd. Design kan zowel via het modellenrecht als via het auteursrecht worden beschermd. Auteursrechtelijke bescherming is aantrekkelijker, omdat die geen (tijdige!) registratie vergt en (véél!) langer duurt. Wel kent het auteursrecht een hogere drempel voor bescherming dan het modellenrecht. Hoeveel hoger blijft vaag en een punt van discussie. Omdat nu wel zeker is dat overal in de EU dezelfde norm geldt, wordt het makkelijker om voor de hele EU op basis van auteursrecht een verbod te krijgen.
Artikel ingezonden door Thierry van Innis, Van Innis & Delarue.
Thierry van Innis: noot onder Cofemel

La protection des modèles (utilitaires) par le droit d’auteur dans l’Union européenne
Par son arrêt Cofemel prononcé le 12 septembre 2019 par la Cour de justice de l’Union européenne, les conditions de protection des modèles se trouvent enfin harmonisées [IEF 2938].
Certes, l’harmonisation de la protection des modèles enregistrés était déjà parfaite, par l’effet, d’une part, du règlement 6/2001 sur les dessins et modèles communautaires et, d’autre part, de la directive 98/71 sur la protection juridique des dessins ou modèles.
HvJ EU: bepaling 'perssnippets' is niet van toepassing zonder mededeling aan Commissie

HvJ EU 12 september 2019, IEF 18681, IEFbe 2939; ECLI:EU:C:2019:716, (VG Media tegen Google LLC) VG Media is een Duitse beheermaatschappij voor auteursrechten. Google zou inbreuk hebben gemaakt op de naburige rechten van de leden, persuitgevers, door op haar zoekmachine en haar geautomatiseerde informatiesite "Google Nieuws" gebruik te maken van zogenoemde "perssnippets". Meer specifiek gaat het erom dat Google fragmenten of samenvattingen van persteksten online zet, zonder daarvoor een vergoeding te betalen. Dit zou in strijd zijn met een Duitse bepaling, strekkende tot de bescherming van persuitgevers, die op 1 augustus 2013 in werking is getreden. Het Landgericht Berlin vraagt antwoord op de volgende vragen: (i) is de bepaling in kwestie een "technisch voorschrift" in de zin van richtlijn 98/34 betreffende normen en technische voorschriften en zo ja, (ii) had het ontwerp van de bepaling aan de Commissie moeten worden voorgelegd, voorafgaande aan de inwerkingtreding van de bepaling in Duitsland?
Het feit dat de bepaling in kwestie een regel is brengt mee dat het gaat om een "technisch voorschrift" in de zin van de richtlijn betreffende normen en technische voorschriften. De bepaling strekt voornamelijk tot de bescherming van persuitgevers tegen inbreuken op het auteursrecht door online zoekmachines. Een dergelijke bescherming is alleen noodzakelijk tegen systematische aanvallen op de werken van online-uitgevers door dienstverleners van de informatiemaatschappij. Bijgevolg is de bepaling specifiek gericht op de diensten van de informatiemaatschappij. Het ontwerp van het technische voorschrift had voorafgaand aan de inwerkingtreding aan de Commissie moeten worden meegedeeld. Het ontbreken van deze mededeling heeft de niet-toepasselijkheid van de bepaling ten gevolge. Zie ook [IEF 18187] en [IEF 17053].
HvJ EU: geen auteursrechtelijke bescherming modellen louter vanwege esthetisch effect

HvJ EU 12 september 2019, IEF 18680, IEFbe 2938; ECLI:EU:C:2019:721 (Cofemel tegen G-Star Raw) Bij de Supremo Tribunal de Justica in Portugal is een procedure gestart tussen Cofemel en G-Star naar aanleiding van G-Stars beschuldigingen dat Cofemel jeans, sweatshirts en T-shirts zou hebben geproduceerd en verkocht die namaak vormen op de eigen modellen van G-Star. Cofemel zou inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht van G-Star. Auteursrechten overeenkomstig de richtlijn inzake het auteursrecht komen toe aan auteurs van "werken". Dit geeft de auteur het exclusieve recht om reproductie, mededeling aan het publiek en distributie toe te staan of te verbieden. Daarnaast bestaat voor modellen afzonderlijke bescherming, gebaseerd op de richtlijn inzake de rechtsbescherming van modellen en de verordening betreffende Gemeenschapsmodellen. Naar nationaal Portugees recht bestaat daarnaast nog de mogelijkheid om tekeningen en modellen auteursrechtelijk te beschermen, echter zonder aan te geven aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om deze bescherming en de daaraan verbonden rechten te kunnen uitoefenen. De rechtsvraag die centraal staat, luidt: staat de richtlijn inzake het auteursrecht in de weg aan auteursrechtelijke bescherming van modellen naar Portugees auteursrecht op grond van het teweegbrengen van een specifiek esthetisch effect?
De vraag of een model kan worden aangemerkt als "werk" heeft niet te maken met het esthetisch effect dat al dan niet teweeg wordt gebracht. Om van een "werk" te kunnen spreken is vereist: (i) het voorwerp in kwestie is met voldoende nauwkeurigheid en objectiviteit identificeerbaar, en (ii) het voorwerp is een intellectuele schepping waardoor de keuzevrijheid en de persoonlijkheid van de auteur worden weergespiegeld. Geconcludeerd wordt dat een specifiek esthetisch effect dat door een model wordt teweeggebracht niet rechtvaardigt dat dergelijke modellen als "werken" worden aangemerkt. Zie ook [IEF 17471] en [IEF 18448].
Conclusie AG: distributierecht wordt niet uitgeput door levering van gedownloade e-books

Conclusie AG HvJ EU 10 september 2019, IEF 18676, IEFbe 2937; ECLI:EU:C:2019:697 (NUV tegen Tom Kabinet) Auteursrecht. Beschikbaarstelling van e‑books op afstand door middel van downloaden voor gebruik voor onbeperkte tijd. Zie eerder [IEF 17593], [ IEF 16941] en [IEF 16945]. Antwoord op de vragen of het tegen betaling op afstand door middel van downloaden voor gebruik voor onbeperkte tijd ter beschikking stellen van een ebook al dan niet een distributiehandeling kan zijn in de zin van artikel 4(1) Auteursrechtrichtlijn. Of daarmee het distributierecht kan zijn uitgeput in de zin van artikel 4(2) is niet evident. De AG concludeert dat levering van e‑books door middel van online downloaden voor gebruik voor onbeperkte tijd niet onder het distributierecht valt.
HvJ EU: telecombedrijven moeten locatiegegevens 112-beller kosteloos verstrekken

HVJ EU 5 september 2019, IEFbe 2855, IT 2936; ECLI:EU:C:2019:671 (AW tegen Lietuvos valstybė) Telecombedrijven moeten de locatiegegevens over de beller kosteloos verstrekken aan de instantie die de noodoproepen naar „112” beheert. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat deze verplichting wordt nageleefd, ook als de mobiele telefoon geen simkaart bevat. In 2013 is een meisje in een buitenwijk van Panevėžys (Litouwen) ontvoerd, verkracht en levend verbrand in de kofferbak van een auto. Terwijl zij daar was opgesloten, heeft zij ongeveer tien keer met een mobiele telefoon het uniforme Europese alarmnummer „112” gebeld om hulp te vragen. Het nummer van de gebruikte mobiele telefoon verscheen echter niet op de apparatuur van de alarmcentrale, waardoor niet kon worden bepaald waar zij was. Men heeft niet kunnen vaststellen of de gebruikte mobiele telefoon een simkaart bevatte en evenmin waarom haar nummer niet zichtbaar was bij de alarmcentrale.
VZW Max maakt inbreuk op merk Omroep MAX

Voorzitter van de Nederlandstalige Ondernemingsrechtbank Brussel 20 december 2018, IEF18660, IEFbe 2935 (Omroepvereniging MAX/ VZW MAX) Merkenrecht. Omroepvereniging Max is een Nederlandse publieke omroep op het gebied van radio en televisie. De uitzendingen van Omroep Max worden ook in België uitgezonden. Omroep Max opereert onder de naam “Omroep MAX”, dan wel gewoon “MAX”. Ook de programma’s verwijzen naar de naam. VZW Max is een radiostation die onder de naam Max radio-uitzendingen aanbood. Omroep Max vordert staking van het gebruik door VZW Max met betrekking tot radio-uitzendingen van het teken “MAX”, waardoor sprake is van schending van de merkenrechten in de zin van art. 2.20.1.a BVIE. De vordering wordt toegewezen. Er is sprake van schending van de merkenrechten.