Inbreuk Hennessy-merken parallelimport champagne en cognac

Rechtbank Den Haag 3 juli 2019, IEF 18589, IEFbe 2913; ECLI:NL:RBDHA:2019:6874 (Hennessy tegen Simizy) Inbreuk. Merkenrecht. Hennessy cs maken deel uit van het concern Luis Vuitton Moët Hennessy. Hennessy zijn houdsters van een aantal merken voor (onder meer) alcoholhoudende dranken. Simizy verhandelt alcoholhoudende dranken in de Europese Unie met als specialisme de handel in champagnegoederen. Deze zaak gaat over gestelde inbreuk op de Hennessy-merken door Simizy in Nederland/de Benelux, bij parallelimport van champagne en cognac onder de Hennessy-merken. Het zwaartepunt van het verwijt van Hennessy ligt uiteindelijk op het gesteld inbreukmakend gebruik van de Hennessy-merken, bestaande uit het aanbieden in Nederland van Hennessy-merkproducten, het ter verhandeling en aanbieding in Nederland in voorraad hebben van deze producten en gebruik van de Hennessy-merken in stukken voor zakelijk gebruik. De rechtbank veroordeelt Simizy inbreuk te staken.
Uitspraak ingezonden door Veerle Raus en Lisbeth Depypere, CMS.
Denigrerende vergelijkende reclame Dyson over stofzuiger BSH

Ondernemingsrechtbank Antwerpen (Afdeling Antwerpen) 26 juni 2019, IEF 18584, IEFbe 3329, RB 2912 (Dyson tegen BSH) Marktpraktijken. Slechtmaking. Vergelijkende reclame. Dyson dagvaardde BSH in 2015, omdat de reclame van een stofzuiger van BSH incorrect en misleidend zou zijn. Naast de dagvaarding stuurde Dyson ook een persbericht uit, waarin zij stelde dat BSH zich schuldig maakte aan oneerlijke marktpraktijken en waarbij zij de link maakte met het Volkswagenschandaal. De Europese Commissie bepaalde dat de aangegeven energielabel niet meer gebruikt mag worden in verband met stofzuigers. Volgens Dyson bleef BSH verwijzen naar het energielabel in verband met haar stofzuigers en misleidde zij nog steeds de consument. De stakingsrechter oordeelt dat Dyson zich bij het persbericht schuldig maakte aan slechtmaking en denigrerende en onrechtmatige vergelijkende reclame.
Uitspraak ingezonden door Christian Dekoninck, Marie Keup en Isabelle Verschueren, Taylor Wessing.
Geen auteursrechtelijke inbreuk lamp Kwantum

Ondernemingsrechtbank Antwerpen (Afdeling Antwerpen) 4 juli 2019, IEF 18581, IEFbe 2911 (Serax tegen Kwantum) Auteursecht. Serax verdeelt een hanglamp ontworpen door Renate Vos die bestaat uit een betonnen en een siliconen deel. Kwantum België en Kwantum Nederland verkopen een gelijkwaardige hanglamp. Serax ziet hierin auteursrechtelijke inbreuk, en vordert staking van de verdeling van de lamp van Kwantum en schadevergoeding. De vordering wordt afgewezen als ongegrond. Serax heeft aangekondigd in hoger beroep te gaan.
Prejudiciële vragen HvJ EU: sprake van misbruik machtspositie?

Ondernemingsrechtbank Antwerpen (afdeling Antwerpen) 28 februari 2019, IEF 18572, IEFbe 2910; C372/19 (SABAM tegen BVBA Weareone en NV Wecandance) Via MinBuza: Sabam is een beheermaatschappij voor auteursrechten en heeft het recht een vergoeding te vragen voor het gebruik van haar repertoire. BVBA Weareone.World en de NV Wecandance organiseren festivals waaronder Tomorrowland en Wecandance. Sabam maakt aanspraak op licentievergoedingen die de festivals verschuldigd zouden zijn voor het gebruik van muziek uit haar repertoire. Verweerders zijn het niet eens met de tarieven die Sabam heeft gevraagd en vinden dat het tarief niet overeenstemt met de economische waarde van de diensten die Sabam levert.
Prejudiciële vragen HvJ EU over interpretatie van de Verhuurrichtlijn

High Court (Ierland) 11 januari 2019, IEF 18561, IEFbe 2908; C-265/19 (Recorded Artists Actors Performers tegen Phonographic Performance) Via MinBuza. Licentievergoedingen muziek. Het betreft de inning en verdeling van de licentievergoedingen voor het ten gehore brengen van opgenomen muziek in het openbaar of het uitzenden van opgenomen muziek. Nationale wetgeving bepaalt dat de gebruiker één licentievergoeding betaalt aan een licentieverlenende instantie, maar dat het geïnde bedrag wordt verdeeld tussen de producent en de uitvoerende kunstenaars. Er is verschil van mening over de uitlegging en toepassing van een contractuele overeenkomst. Het Ierse recht hanteert voor producenten respectievelijk uitvoerende kunstenaars verschillende kwalificatiecriteria.
Prejudiciële vragen HvJ EU over verstrekken informatie illegale YouTube-uploader

BGH 21 februari 2019, IEF 18550, IEFbe 2907, IT 2809; C-264/19 (Constantin Film Verleih tegen YouTube en Google) Via MinBuza. Intellectuele eigendom. Exclusieve gebruiksrechten. Uitlegging van het Unierecht, artikel 267 VWEU. Internetplatform. Verzoekster, Constantin Film Verleih, is een Duitse onderneming die stelt houdster te zijn van de exclusieve gebruiksrechten van twee films. Verzoekster eist dat het internetplatform YouTube en de moedermaatschappij Google informatie verstrekken over het e-mailadres, het telefoonnummer en het IP-adres van gebruikers die de betrokken films illegaal op YouTube hebben geüpload. Er is twijfel of de verzochte informatie valt onder het begrip “de naam en het adres” in de zin van artikel 8(2)a) van de richtlijn. Enerzijds zouden deze gegevens het enige doeltreffende middel voor de handhaving van intellectuele eigendomsrechten kunnen vormen, anderzijds zijn IP-adressen persoonsgegevens.
Artikel ingezonden door Bas Kist, Chiefer.
Bas Kist: de lessen van Adidas

Op 19 juni bepaalde het Europese Gerecht dat de merkregistratie van adidas [IEF 18536] bestaande uit drie verticale zwarte strepen, ongeldig is. Ondanks het feit dat adidas maar liefst 1200 pagina’s aan gebruiksbewijs indiende, heeft het bedrijf niet kunnen aantonen dat zijn eenvoudige strepenmerk door gebruik in de EU onderscheidend vermogen heeft gekregen (is ingeburgerd). Wat zijn de belangrijkste lessen die je kunt trekken uit deze opvallende uitspraak?
Prejudiciële vragen over driedimensionaal merk

Kúria (Hongarije) 19 maart 2019, IEF 18542; IEFbe 2905 C-237/19 (Gömböc tegen het Bureau voor IE) Via MinBuza. Inschrijving merk. Merkenrecht. Gömböc heeft bij het Bureau voor IE in Hongarije een aanvraag ingediend voor inschrijving van een driedimensionaal teken als merk voor siervoorwerpen en siervoorwerpen uit glas of keramiek en speelgoederen. Het Bureau heeft deze aanvraag op basis van een weigeringsgrond in de Hongaarse Merkenwet afgewezen. Het Bureau stelt dat siervoorwerpen worden uitgesloten van merkregistratie als de tekens uitsluitend bestaan uit een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, en de Gömböc ontleent zijn opvallende verschijningsvorm niet aan de vorm, maar aan het ontwerp.
Uitspraak ingezonden door Gert-Jan van den Bergh en Auke van Hoek, Bergh Stoop & Sanders, en Berber Brouwer, Brouwer & Law.
Terechte ongeldigheid modelregistratie waterballonvuller Tinnus

EUIPO Board of Appeal 2 juni 2019, IEF 18538, IEFbe 2904; R1002/2018-3 (Tinnus Enterprises tegen Mystic Products en Koopman International) Bevestigd wordt dat de Invalidity Division terecht de ongeldigheid heeft uitgesproken van de modelregistratie van Tinnus voor een waterballonvuller (fluid distribution equipment), omdat alle kenmerken van het model uitsluitend door de technische functie zijn bepaald. De DOCERAM-uitspraak van het HvJ EU wordt toegepast [IEF 17542 en zie ook IEF 17701 en IEF 18001] waarin de ‘multiplicity of forms’ theorie is afgewezen en bevestigt dat het bestaan van technische alternatieven niet betekent dat het model niet technisch is bepaald.
Bevestiging nietigheid driestrepen-merk Adidas

Gerecht EU 19 juni 2019, IEF 18536, IEFbe2903 (Adidas tegen EUIPO) In 2013 heeft verzoekster Adidas bij EUIPO een Uniemerkaanvraag ingediend voor het beeldmerk: „Drie op dezelfde afstand van elkaar geplaatste parallel lopende strepen van gelijke lengte die in welke richting dan ook op de waar zijn aangebracht”. Het merk is onder nummer 12442166 ingeschreven. Interveniënte, Shoe Branding Europe BVBA vorderde daarop nietigverklaring van het betrokken merk. Deze vordering is toegewezen wegens het ontbreken van elk – zowel intrinsiek als door het gebruik verkregen – onderscheidend vermogen. Adidas stelt dat de kamer van beroep ten onrechte talrijke bewijzen buiten beschouwing heeft gelaten omdat deze betrekking hadden op andere tekens dan het betrokken merk en, in de tweede plaats, dat de kamer van beroep de zaak onjuist heeft beoordeeld door vast te stellen dat niet was aangetoond dat het betrokken merk onderscheidend vermogen had verkregen als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt op het grondgebied van de Unie. Het beroep wordt verworpen.