DOSSIERS
Alle dossiers

Octrooirecht - Droit des brevets  

IEFBE 1484

BreakFASTtalks: octrooien en fiscale maatregelen

Link 
Informele brunch van Brantsandpatents:
Beste Innoverende Ondernemer, U als innovator bent de sturende factor van onze economie. Vindt u ook dat u daarvoor te weinig beloond wordt en te veel belastingen dient te betalen? U bent niet alleen … Wist u echter dat de overheid sinds 2007 voorziet in een fiscale steunmaatregel, gekend als octrooiaftrek, voor innovatieve bedrijven zoals het uwe? In 2012 bedroeg het totale bedrag van de fiscale octrooiaftrek ongeveer 570 miljoen euro. De statistieken bewijzen bovendien dat meer en meer bedrijven dit toepassen en verwacht wordt dat deze trend in de toekomst alleen maar in stijgende lijn zal gaan. Deze octrooiaftrek kan worden toegepast voor alle innovatieve bedrijven die investeren in octrooien of patenten. In principe komt elk bedrijf dat investeert in innovatie en R&D in aanmerking voor het nemen van een octrooi en deze octrooiaftrek. Maar hoe zit dit precies in elkaar? De toepassing van deze aftrek van octrooi-inkomsten en de voorwaarden zijn niet altijd duidelijk. Brantsandpatents nodigt u daarom uit op een informele brunch in aanwezigheid van de FOD Financiën, om al uw vragen te beantwoorden omtrent het nemen van octrooien en het toepassen van de octrooiaftrek.

Waar en wanneer:
 22 september (NL) – Brantsandpatents – Pauline Van Pottelsberghelaan 24 9051 Gent (volzet)
13 oktober (NL) – Brantsandpatents – Pauline Van Pottelsberghelaan 24 9051 Gent
15 oktober (FR) – EEBIC - Joseph Wybranlaan 40 1070 Brussel
10 november (NL) – Brantsandpatents – Pauline Van Pottelsberghelaan 24 9051 Gent
17 november (EN) - Brantsandpatents - Pauline Van Pottelsberghelaan 24 9051 Gent
 
Inschrijving is gratis. Inschrijven kan via deze link of via e-mail naar breakfasttalks@brantsandpatents.com
 

IEFBE 1440

HvJ EU: Houder standaard essentieel octrooi maakt geen misbruik van machtspositie, wanneer...

HvJ EU 16 juli 2105, IEFbe 1440; C-170/13; ECLI:EU:C:2015:477 (Huawei tegen ZTE)
Octrooirecht. Onderneming houdster van een standaard-essentieel octrooi, die zich jegens een standaardisatieorganisatie de verbintenis is aangegaan aan derden licenties te verlenen onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, genoemd ‚FRAND’(‚fair, reasonable and non-discriminatory’)-voorwaarden – Misbruik van machtspositie – Beroepen wegens inbreuk – Vordering tot staken – Vordering tot terugroeping van producten – Vordering tot verstrekking van boekhoudkundige gegevens (toegestaan) – Vordering tot schadevergoeding – Verplichtingen van de houder van het standaard-essentieel octrooi. Het hof verklaart voor recht:

1)      Artikel 102 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een octrooi dat essentieel is voor een door een standaardisatieorganisatie opgestelde standaard, die jegens deze standaardisatieorganisatie de onherroepelijke verbintenis is aangegaan om aan derden een licentie te verlenen onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, genoemd „FRAND”(„fair, reasonable and non-discriminatory”)-voorwaarden, geen misbruik van zijn machtspositie in de zin van dat artikel maakt door een beroep wegens inbreuk in te stellen strekkende tot staking van de inbreuk op zijn octrooi of tot terugroeping van de producten voor de vervaardiging waarvan gebruik is gemaakt van dit octrooi, wanneer:

 

–        hij vóór de instelling van dat beroep, enerzijds, de vermeende inbreukmaker in kennis heeft gesteld van de inbreuk die hem wordt verweten, met vermelding van dat octrooi en met precisering van de wijze waarop daarop inbreuk is gemaakt, en anderzijds, nadat de vermeende inbreukmaker te kennen heeft gegeven dat hij bereid is een licentieovereenkomst te sluiten onder FRAND-voorwaarden, deze inbreukmaker een concreet en schriftelijk aanbod van een licentie onder dergelijke voorwaarden heeft gedaan en daarbij met de name de royalty en de wijze van berekening daarvan nader heeft aangegeven, en
–        die inbreukmaker het betrokken octrooi blijft gebruiken en niet met bekwame spoed overeenkomstig de handelsgebruiken en te goeder trouw gevolg geeft aan dit aanbod, hetgeen dient te worden uitgemaakt aan de hand van objectieve elementen en inhoudt dat er geen sprake is van vertragingstactiek.

2)      Artikel 102 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat het, in omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding, een onderneming met een machtspositie die houdster is van een octrooi dat essentieel is voor een door een standaardisatieorganisatie opgestelde standaard, waarvoor zij jegens deze standaardisatieorganisatie de verbintenis is aangegaan licenties te verlenen onder FRAND-voorwaarden, niet verboden is tegen degene die inbreuk zou hebben gemaakt op haar octrooi, een beroep wegens inbreuk in te stellen strekkende tot het verstrekken van boekhoudkundige gegevens over de in het verleden verrichte handelingen van exploitatie van dit octrooi of tot schadevergoeding voor deze handelingen.


Gestelde vragen [IEF 12519]:

1)      Maakt de houder van een [SEO] die aan een standaardisatieorganisatie heeft verklaard bereid te zijn aan derden een licentie te verlenen onder [FRAND-voorwaarden], misbruik van zijn machtspositie wanneer hij tegen een inbreukmaker een voordering tot staken instelt, hoewel die inbreukmaker zich bereid heeft verklaard te onderhandelen over een dergelijke licentie,
of
is er pas sprake van misbruik van machtspositie wanneer de inbreukmaker de octrooihouder een aanvaardbaar onvoorwaardelijk voorstel voor het sluiten van een licentieovereenkomst heeft gedaan dat de octrooihouder niet kan afwijzen zonder de inbreukmaker op onbillijke wijze te belemmeren of zonder het non-discriminatiebeginsel te schenden, en de inbreukmaker, vooruitlopend op de te verlenen licentie, voor reeds gemaakt gebruik de krachtens die overeenkomst op hem rustende verplichtingen nakomt?

2)      Voor het geval dat misbruik van machtspositie reeds als gevolg van de bereidheid van de inbreukmaker tot onderhandelen dient te worden aangenomen:
Stelt artikel 102 VWEU bijzondere kwalitatieve en/of temporele eisen aan de bereidheid tot onderhandelen? Kan een dergelijke bereidheid al worden aangenomen wanneer de inbreukmaker louter in algemene bewoordingen (mondeling) heeft verklaard bereid te zijn te onderhandelen, of moet de inbreukmaker al aan het onderhandelen zijn en bijvoorbeeld al de concrete voorwaarden hebben vermeld waaronder hij bereid is een licentieovereenkomst te sluiten?

3)      Indien er slechts sprake is van misbruik van machtspositie wanneer een aanvaardbaar en onvoorwaardelijk voorstel voor het sluiten van een licentieovereenkomst is overgelegd:
Stelt artikel 102 VWEU bijzondere kwalitatieve en/of temporele eisen aan dit voorstel? Moet het voorstel alle bepalingen bevatten die gewoonlijk in licentieovereenkomsten op het betrokken technische gebied worden opgenomen? In het bijzonder, kan het voorstel afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat het betrokken octrooi daadwerkelijk wordt gebruikt en/of geldig blijkt te zijn?

4)      Indien er slechts sprake is van misbruik van machtspositie wanneer de inbreukmaker de verplichtingen nakomt die voor hem voortvloeien uit de te verlenen licentie:
Stelt artikel 102 VWEU bijzondere eisen met betrekking tot de handelingen die de inbreukmaker verricht ter nakoming van die verplichtingen? Is de inbreukmaker gehouden, een overzicht van de reeds verrichte exploitatiehandelingen te verstrekken en/of royalty’s te betalen? Kan een verplichting tot betaling van royalty’s in voorkomend geval ook worden nagekomen door middel van het stellen van een zekerheid?

5)      Gelden de voorwaarden waaronder misbruik van machtspositie door de houder van een [SEO] dient te worden aangenomen, ook voor het instellen van andere vorderingen wegens inbreuk (verstrekking van boekhoudkundige gegevens, terugroeping van de producten, schadevergoeding)?

Op andere blogs:
Dirkzwager

IEFBE 1382

Wraking kortgedingrechter die nu ten gronde oordeelt ongegrond

Hof van Beroep Brussel 9 juni 2015, IEFbe 1382 (Novartis tegen rechter Natalie Swalens)
Uitspraak ingezonden Christian Dekoninck, Kristof Roox en Jurgen Figys, Crowell & Moring LLP. Wraking. Procesrecht. Octrooirecht. Verzoek tot wraking van rechter Natalie Swalens, rechter bij de Rechtbank van Koophandel Brussel, op grond van artikel 828, 9* Gerechtelijk Wetboek. De vordering in kort geding en het bodemgeschil hebben een verschillend voorwerp. De rechtspleging in kortgeding beoogd niet onomkeerbare maatregelen die geen nadeel toebrengen aan de zaak en bindt de bodemrechter niet. De gevorderde dringende en voorlopige maatregelen, zijn een prima facie beoordeling van de gegrondheid van de aanspraken. Als uitzondering op de grond tot wraking dat het medewerken aan een vonnis of uitspraak alvorens recht te doen, niet kan aanzien worden als het vroeger kennis hebben genomen van het geschil als rechter. Wraking is niet gegrond.

4.1. (...) De rechtspleging in kortgeding beoogde niet onomkeerbare maatregelen, teneinde de toestand der partijen voorlopig te regelen, die geen nadeel toebrengen aan de zaak zelf. De hieruit voortvloeiende uitspraak alvorens recht te doen, bindt de bodemrechter niet.(...)
Novartis AG en Novartis NV uiten de vrees dat de bodemrechter, gelet op zijn samenstelling en in het bijzonder aangezien rechter SWALENS hiervan als vooritter, deel uitmaakt, niet op afdoende onafhankelijke en onpartijdige wijze ten gronde zou kunnen oordelen omtrent hun vorderingen. Volgens verzoeksters tot wraking, zou rechter SWALENS zich een mening hebben gevormd over de grond van de zaak, bij de prima facie beoordeling in kortgeding en naar aanleiding daarvan, reeds ten gronde geoordeeld hebben omtrent de feiten die ten grondslag liggen van het geschil voor de bodemrechter, onder meer omtrent de inbreuk op -, alsook de geldigheid van het Europees octrooi EP 2 292 219 verleend aan Novartis AG.
IEFBE 1348

Skinny labels, tweede medische indicatie en problematiek bij het voorschrijven

Court of Appeal 28 mei 2015, IEFbe 1348; [2015] EWCA Civ 556 (Warner-Lambert tegen Actavis)
Met samenvatting van Rutger Kleemans, Freshfields Bruckhaus Deringer LLP. Engeland. De Court of Appeal in London (Floyd LJ) heeft een beslissing gegeven in de zaak tussen Warner-Lambert en Actavis (pregabaline). Deze beslissing is van belang omdat – alhoewel het geen bodemzaak is maar het een door Warner Lambert ingesteld hoger beroep betreft tegen een in eerste instantie geweigerde voorlopige voorziening – de Engelse rechter in detail ingaat op (i) het gebruik van zogenaamde skinny labels, (ii) directe en indirecte inbreuk met skinny labels op tweede medische indicatie octrooien, (iii) de constructie en uitleg van Swiss-type conclusies en (iv) de feitelijke problematiek die zich voordoet bij het voorschrijven en vergoeden van geneesmiddelen met een skinny label.

 

De Court of Appeal kan zich niet verenigen met de eerdere beslissingen van Arnold J ([2015] EWHC 72  (Pat) van 21 januari 2015, [2015] EWCH] 223 (Pat) en [2015] EWCH 249 (Pat) van 6 februari 2015) zowel waar het betreft Arnolds motivatie met betrekking tot directe als indirecte inbreuk. Ten aanzien van indirecte inbreuk is interessant dat Floyd drie redenen geeft om de beslissing van Arnold (voorlopig) te herzien en hij verwijst naar lopende procedures betreffende hetzelfde onderwerp in Europa waaronder Nederland (voor de goede orde; ik treed zelf op in de procedure van Novartis tegen Sun waarnaar verwezen wordt – RK):

Indirect infringement

134       It will be seen that courts of two member states have, at least in provisional proceedings, granted relief to prevent what they considered to be indirect infringement of Swiss claims without any express indication of how they considered that the invention would be put into effect.   

135       I agree that there are difficulties with the indirect infringement claim for the reason which the judge gave, namely the absence of a downstream event which, as a whole, can be regarded as putting the invention into effect.   However, for three reasons, each of which is in my judgment sufficient, I would allow the indirect infringement case to go to trial.

136       The first reason is that which I have already given, namely that the courts of two EPC member states considering this same question have held that, at face value, indirect infringement can arise in these circumstances.

137       The second reason is that, if, as I have held, there is a case of  threatened or actual infringement of the process claim under section 60(1)(b), then it follows that dealings downstream in the direct product of the process are also infringements under section 60(1)(c).  Although this may not add anything to the direct infringement case, it is wrong to strike it out as a viable additional cause of action.

138       The third reason is that I consider it is arguable to say that when section 60(2) speaks of “putting the invention into effect”, it may be legitimate to look not just at whether any one person is carrying out the invention in a sense which would give rise to liability of that person for an act of infringement.  It may be that the invention is put into effect if pregabalin is manufactured by one person and supplied to another who intentionally uses it for the treatment of pain.  In those circumstances, a person who supplies pregabalin with the requisite knowledge (i.e. that prescribed in section 60(2) itself) does provide means suitable and intended to put the invention into effect, albeit by the combination of manufacturer and user, rather than by any one person alone.  It may be that this is the reasoning which underlies the decisions in the Dutch and German cases which I have referred to.

139       An analogous problem arises where one step of a two step process is carried out by A and the second step is carried out by B.  Absent a claim of joint tortfeasance, could it not be said that by supplying the result of the first step to B, A is contributing to putting the invention into effect (by A and B together)?

140       It follows that I would allow the appeal against the striking out of the section 60(2) claim.

Niettemin wordt het door Werner Lambert gevorderde voorlopige verbod geweigerd. De belangrijkste reden hiervoor is dat de NHS (National Health Service) in een separate door Warner Lambert ingestelde procedure [2015] EWCH 485 (Pat)] was veroordeeld tot het uitvaardigen van richtlijnen aan voorschrijvers op grond waarvan aannemelijk is dat gebruik van generiek pregabaline voor de geoctrooieerde indicaties voorkomen kan worden en geen inbreuk (meer) plaatsvindt.

Rutger Kleemans

IEFBE 1343

Vernietigingsberoep tegen wet instemming eengemaakt octrooigerecht buiten de beroepstermijn

Grondwettelijk Hof 21 mei 2015, IEFbe 1343 (European Software Market Association)
Het beroep tot vernietiging van de wet houdende instemming met de Overeenkomst betreffende het eengemaakt octrooigerecht ingesteld door de vzw «European Software Market Association». De wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van .Aangezien het verzoekschrift bij op 9 maart 2015 ter post aangetekende brief aan het Hof is toegezonden, werd het beroep ingesteld buiten de termijn van zestig dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de instemmingswet op 9 september 2014. Het beroep is klaarblijkelijk ontvankelijk en beroep verwerpt het beroep.

IEFBE 1330

Prima facie geldigheid octrooien in recente cassatierechtspraak

Bijdrage aangebracht door Michael Beck, IPLodge. In IRDI nr. 2014/4 gaat Michael Beck in op de recente verduidelijking door het Hof van Cassatie van het begrip 'prima facie geldigheid', zoals gebruikt voor octrooien bij het toekennen van voorlopige maatregelen of beslagen inzake namaak. De impact van beslissingen ten gronde op de prima facie geldigheid van dat octrooi stond ter discussie. Hierna vindt u een samenvatting van deze bijdrage.

Beroepsprocedures voor het Europees Octrooibureau
De beroepsprocedure van het Europees Octrooiverdrag (EOV) heeft schorsende werking, zodat een herroeping na oppositie, waartegen beroep hangende is, geen effect heeft op de rechten van de octrooihouder voor wat voorlopige maatregelen betreft. Dit is net de situatie waarvoor de schorsende werking bedoeld is, en dit werd ook zo toegepast door het Hof van Cassatie in zijn arrest van 5 januari 2012. Het arrest leidde wel tot discussie, omdat het schorsend effect ruim werd ingevuld: het arrest vermeldde “dat het Belgische luik van een Europees octrooi prima facie geldig is … zolang het niet nietig werd verklaard door een beslissing die in kracht van gewijsde is getreden”.

Verduidelijking met betrekking tot Gerechtelijke Procedures
De stelling uit het arrest van 5 januari 2012 werd uiteindelijk verder verduidelijkt in de arresten van 24 juni 2013, en 26 juni en 12 september 2014.

In het eerste arrest werd deze redenering toegepast op een situatie waarbij een ABC door de rechtbank nietig was verklaard en een beroep nog hangend was. De vraag rees of een gerechtelijk hoger beroep dezelfde schorsende werking heeft als het beroep uit het EOV. Het Hof liet de voorlopige maatregelen op basis van het in eerste aanleg vernietigde ABC toe, onder meer op grond van de overwegingen dat hoger beroep de uitvoering van een vonnis schorst en dat nietigverklaringen van een octrooi in België pas geregistreerd worden wanneer zij in kracht van gewijsde gaan.

In de zaak van het tweede arrest waren voorlopige maatregelen bevolen die zouden voortduren zolang het octrooi niet nietig zou zijn verklaard door een beslissing met kracht van gewijsde. Cassatie besliste dat de kortgedingrechter zijn maatregelen geen langere uitwerking kon geven dan tot aan de eerste nietigheidsbeslissing van de feitenrechter, maar voegde toe dat de kortgedingrechter wel (opnieuw) bewarende maatregelen kan treffen indien aannemelijk wordt gemaakt dat een rechtsmiddel tegen de nietigheidsbeslissing succesvol zal zijn.

In het derde arrest was de vraag of een Frans octrooi, dat nietig was verklaard, maar waarvoor nog een beroepsprocedure liep, en het Belgisch luik van een Europees octrooi, waarvan het Britse luik nietig was verklaard, nog prima facie geldig konden zijn. Cassatie concludeert dat de rechter rekening kan houden met een octrooi waarvan de nietigverklaring nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, maar dat het niet volstaat naar de schorsende werking te verwijzen om tot de prima facie geldigheid te besluiten. Voor het Europese octrooi geldt dat de territoriale beperking van een buitenlandse nietigverklaring niet betekent dat het Belgische luik zonder meer prima facie geldig moet worden beschouwd.

Conclusie
Het Hof van Cassatie heeft in deze arresten duidelijk gemaakt dat een nog aanvechtbare nietigverklaring de mogelijkheid van voorlopige maatregelen niet uitsluit. Uit de arresten blijkt ook dat het octrooi in die omstandigheden niet automatisch prima facie geldig blijft.

Lees het volledige artikel op Jura.

IEFBE 1321

Public Consultation on Unified Patent Court Fees and Recoverable Costs

Van de website: On the 8 May the Preparatory Committee launched a public consultation on the fee structure for the Court. The consultation document comprises of two options for a revised Rule 370, a table of fees, a scale of ceilings for recoverable costs and an Explanatory Note. Responses are to be sent electronically to the secretariat@unified-patent-court.org before midnight on the 31 July (there is no guarantee that responses received after this date will be taken into consideration). In order to facilitate the processing of the submissions received the members of the Preparatory Committee would be grateful if responses are sent in English.

The Committee shall only consider contributions from stakeholders and other interested parties whose identity can be established and who can be contacted at least via e-mail. Contributors who represent organisations are requested to indicate so. If not, their contributions shall be considered to have been made in a personal capacity. Personal data (such as name and address of the contributor, name and type of the organisation, name of the contact person etc.) shall be kept only for the purpose of the consultation and may be used by the Committee for activities related to the consultation. Personal data shall not be given to third parties and shall be destroyed once the analysis of the consultation is completed.

The fee structure for the Unified Patent Court will comprise fixed fees and, for certain actions, an additional value based fee.  The fee levels proposed are the lowest that will enable eventual sustainability of the Court.

As well as proposing fee levels, the consultation also addresses a number of points including:
- support for small and medium sized enterprises (SMEs), not for profit organisations and certain other bodies as set out in the Agreement by providing two possible options
- the threshold at which a value-based fee will be payable
- a scale of ceilings for recoverable costs

Comments are welcome on any aspect of the proposal and will be considered by the Preparatory Committee and its appropriate Working Groups prior to publication of an agreed fee structure.

IEFBE 1311

HvJ EU verwerpt beroepen van Spanje tegen eenheidsoctrooibescherming

HvJ EU 5 mei 2015, IEFbe 1311; zaken C-146/13 en C-147/13 (Spanje tegen Parlement en Raad)
 Delegatie van bevoegdheden aan organen buiten de Europese Unie. Beginselen van autonomie en uniforme toepassing van het Unierecht. Taal. Het Hof verwerpt de twee beroepen van Spanje tegen de verordeningen waarmee uitvoering wordt gegeven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming. Namelijk de verordening tot instelling van eenheidsoctrooibescherming (zaak C-146/13) en de verordening met betrekking tot de toepasselijke vertaalregelingen (zaak C-147/13).

Uit het perscommuniqué: Zaak C-146/13, verordening (EU) nr. 1257/2012
Spanje betoogt in het bijzonder dat de administratieve procedure die voorafgaat aan de afgifte van het Europees octrooi niet rechtmatig is in het licht van het Unierecht. Gesteld wordt dat die procedure ontsnapt aan rechterlijke toetsing waarmee de juiste en uniforme toepassing van het Unierecht en de bescherming van de grondrechten kunnen worden gewaarborgd, wat strijdig is met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming. Het Hof aanvaardt dit argument van Spanje niet en wijst erop dat de verordening geenszins tot doel heeft een kader te scheppen, ook niet gedeeltelijk, voor de voorwaarden voor de verlening van Europese octrooien, welke voorwaarden uitsluitend door het EOV worden geregeld, en dat het evenmin zo is dat de verordening de in het EOV vervatte procedure voor de verlening van Europese octrooien in het Unierecht integreert. De verordening stelt immers slechts vast onder welke voorwaarden een reeds door het Europees Octrooibureau overeenkomstig het EOV verleend Europees octrooi op verzoek van de octrooihouder eenheidswerking kan krijgen en wat die eenheidswerking inhoudt.

Spanje voert ook aan dat artikel 118, eerste alinea, VWEU (Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie), dat ziet op eenvormige bescherming van de intellectueleeigendomsrechten in de hele Unie, niet de juiste rechtsgrondslag is voor de vaststelling van de verordening.

Het Hof overweegt in dit verband dat eenheidsoctrooibescherming geschikt is om te voorkomen dat in de deelnemende lidstaten verschillen ontstaan bij de octrooibescherming en derhalve gericht is op een eenvormige bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten op het grondgebied van die staten. Spanje komt voorts op tegen het feit dat aan de deelnemende lidstaten, in het kader van een beperkte commissie van de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie, de bevoegdheid is toegekend de hoogte van de jaartaksen vast te stellen en het aandeel in de verdeling van die taksen te bepalen.

Het Hof geeft op dit punt aan dat volgens het VWEU de lidstaten alle maatregelen van intern recht nemen die nodig zijn ter uitvoering van juridisch bindende handelingen van Unierecht. Bovendien moeten hoe dan ook de deelnemende lidstaten, en niet de Commissie of de Raad, alle maatregelen nemen die nodig zijn ter uitvoering van die taken, aangezien de Unie, in tegenstelling tot haar lidstaten, geen partij is bij het EOV. Het Hof voegt hieraan toe dat de Uniewetgever geen hem krachtens het Unierecht toekomende uitvoeringsbevoegdheden heeft gedelegeerd aan de deelnemende lidstaten of aan het Europees Octrooibureau.

Zaak C-147/13, verordening (EU) nr. 1260/2012

Wat de toepasselijke vertaalregelingen betreft, betoogt Spanje met name dat het verbod van discriminatie op grond van taal is geschonden, aangezien de verordening naar zijn mening een talenregeling voor het eenheidsoctrooi instelt die nadelig is voor personen met een andere taal dan een van de officiële talen van het Europees Octrooibureau. Spanje stelt dat uitzonderingen op het beginsel van gelijkheid van de officiële talen van de Unie moeten worden gerechtvaardigd door andere dan zuiver economische criteria.

Het Hof zet uiteen dat de verordening inderdaad een verschillende behandeling van de officiële talen van de Unie instelt. Toch heeft de verordening volgens het Hof een legitiem doel, namelijk een eenvoudige en eenvormige vertaalregeling voor het eenheidsoctrooi invoeren en zo de toegang tot octrooibescherming gemakkelijker maken, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen. De complexiteit en de bijzonder hoge kosten die kenmerkend zijn voor het huidige systeem voor bescherming door het Europees octrooi vormen namelijk een belemmering voor octrooibescherming in de Unie en hebben een negatieve uitwerking op het innovatie- en concurrentievermogen van de Europese ondernemingen – vooral op dat van de kleine en middelgrote ondernemingen. Het Hof benadrukt dat de in de verordening vastgestelde talenregeling de toegang tot het eenheidsoctrooi en tot het octrooistelsel als geheel gemakkelijker, minder kostbaar en meer rechtszeker maakt. De verordening is ook evenredig, aangezien zij het noodzakelijke evenwicht tussen de belangen van de aanvragers van eenheidsoctrooien en die van de andere marktdeelnemers met betrekking tot de toegang tot de vertaling van documenten die rechten verlenen of tot procedures waarbij verschillende marktdeelnemers betrokken zijn, bewaart door middel van verschillende regelingen (met name een compensatieregeling voor de vergoeding van de vertaalkosten, een overgangsperiode totdat een systeem van hoogwaardige machinevertalingen in alle officiële talen van de Unie beschikbaar is en, in geval van geschil, de volledige vertaling van het eenheidsoctrooi voor marktdeelnemers die verdacht worden van inbreuk op een dergelijk octrooi).

IEFBE 1295

Claims controleren op 84 EPC alleen als amendementen non-compliance introduceren

Enlarged Board of Appeal 24 maart 2015, IEFbe 1295; G3/14 (Freedom Innovation tegen Otto Bock Healthcare)
Octrooirecht. Coating for prosthetic liners processes, products and improved umbrellas. Moeten amendementen gedaan gedurende de oppositieprocedure voldoen aan artikel 84 EPC. De grote kamer van beroep antwoordt:

In considering whether, for the purpose of Article 101(3) EPC, a patent as amended meets the requirements of the EPC, the claims of the patent may be examined for compliance with the requirements of Article 84 EPC only when, and then only to the extent that the amendment introduces non-compliance with Article 84 EPC.

Lees verder