DOSSIERS
Alle dossiers

Procesrecht - Droit judiciaire  

IEFBE 804

Inbreuk EU warenwetgeving is niet eenzelfde feitelijke situatie in alle landen

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 5 februari 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1467 (NZO tegen Alpro)
Incidentele vordering tot anhouding ex 28 EEX-Vo wegens samenhang met aanhangige procedure bij Rechtbank van Koophandel Brussel, zie eerder IEFbe 673. In beide procedures draait het geschil volgens Alpro om de Alpro verpakkingen, de verwijzingen op deze verpakkingen en de door Alpro gebruikte (reclame)materialen.  Partijen zijn verdeeld over de vraag of sprake is van samenhang in de zin van artikel 28 EEX-Vo tussen de onderhavige procedure en de bij de Rechtbank van Koophandel aanhangige procedure. NZO voert gemotiveerd verweer en betwist dat in beide procedures sprake is van eenzelfde feitelijke situatie. De rechtbank is met NZO van oordeel dat in onderhavige kwestie aansluiting dient te worden gezocht bij hetgeen het Hof van Justitie heeft geoordeeld in de zaak Roche/Primus. Incidentele vordering wordt afgewezen.

3.9. (...) Zoals door het Hof van Justitie op dezelfde wijze is geoordeeld, kan in een situatie van rechtsvorderingen ter zake van inbreuken op Europese warenwetgeving, waarbij verscheidene in verschillende verdragsluitende staten gevestigde vennootschappen zijn gedagvaard voor feiten die zij zouden hebben begaan op het grondgebied van een of meer van deze staten, niet worden geconcludeerd dat er sprake is van eenzelfde feitelijke situatie omdat de gedaagde partijen verschillen en het hun ten laste gelegde, in verschillende verdragsluitende staten gepleegde onrechtmatig handelen niet hetzelfde is.
IEFBE 779

Un brevet annulé en première instance peut encore être prima facie valable

Hof van Cassatie 24 juni 2013, IEFbe 779 (Eurogenerics tegen H. Lundbeck) - français
Arrêt envoyé par Frédéric Lejeune, Hoyng Monegier. IEFbe 104. Brevet - Juge du fond - Décision d'annulation - Décision susceptible d'opposition ou d'appel - Effets - Juge des référés - Contrefaçon - Droits apparents - Appréciation - Fondement.

Aux termes de l’article 51, § 2, de la loi du 28 mars 1984, en cas d’annulation des brevets, le pourvoi en cassation est suspensif. Il ressort des travaux préparatoires de la loi du 28 mars 1984 que le législateur a adopté cette disposition vu la gravité de la décision d’annulation car le tribunal ne peut restaurer un brevet annulé.

Il s’ensuit que le juge des référés, appelé à interdire provisoirement des actes de contrefaçon, peut raisonnablement, pour établir l’existence des droits apparents de la demanderesse, avoir égard au brevet européen dont elle est titulaire même s’il a été annulé par une décision du tribunal de commerce, aussi longtemps qu’il n’a pas été statué définitivement sur l’appel dirigé contre cette décision d’annulation.

IEFbe 104. Gerechtelijke Wetboek. Octrooirecht. ABC voor geneesmiddelen. Escitalopram.

Naar luid van artikel 51, § 2, van de wet van 28 maart 1984 heeft de voorziening in cassatie, ingeval van nietigverklaring van de octrooien, schorsende werking. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 28 maart 1984 blijkt dat de wetgever die bepaling heeft opgenomen gelet op de ernst van de beslissing tot nietigverklaring, vermits de rechtbank een nietig verklaard octrooi niet kan herstellen.
Daaruit volgt dat de rechter in kortgeding, aangewezen om de handelingen van namaak voorlopig te verbieden, om het bestaan van de ogenschijnlijke rechten van de eiseres vast te stellen, redelijkerwijs rekening kan houden met het Europees octrooi, waarvan zij houdster is, zelfs als een beslissing van de rechtbank van koophandel dat octrooi nietig heeft verklaard, zolang geen definitieve uitspraak is gedaan over het hoger beroep tegen die beslissing van nietigverklaring.
Het middel dat van het tegendeel uitgaat, faalt naar recht.
IEFBE 751

Rechter is bevoegd als schade kan intreden in het rechtsgebied

HvJ EU 3 april 2014, ECLI:EU:C:2014:215 (Hi Hotel HCF tegen Uwe Spoering) - dossier
Zie eerder: IEF 11937. Internationale bevoegdheid inzake onrechtmatige daad – Handeling die is gesteld in een eerste lidstaat en bestaat in de deelneming aan de op het grondgebied van een tweede lidstaat gestelde onrechtmatige handeling – Bepaling van plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan (art. 5 EEX). HvJ EU verklaart voor recht:

Artikel 5, punt 3, [EEX] moet aldus worden uitgelegd dat wanneer sprake is van meerdere vermeende veroorzakers van beweerde schade aan in de lidstaat van de aangezochte rechter beschermde vermogensrechten die aan het auteursrecht zijn verbonden, de rechter van een rechtsgebied waar de voor hem opgeroepen vermeende veroorzaker niet heeft gehandeld, krachtens deze bepaling niet bevoegd kan zijn op basis van de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis, maar wel op basis van de plaats waar de beweerde schade is ingetreden, als deze kan intreden in het rechtsgebied van de aangezochte rechter. In laatstbedoelde hypothese mag die rechter slechts uitspraak doen over de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van zijn lidstaat.

Gestelde vraag:

„Dient artikel 5, punt 3, van verordening [...] nr. 44/2001 aldus te worden uitgelegd dat het schadebrengende feit zich in een lidstaat (lidstaat A) heeft voorgedaan wanneer de onrechtmatige daad waarop de procedure betrekking heeft of waarop aanspraken worden gebaseerd, in een andere lidstaat (lidstaat B) is gesteld en bestaat in de deelneming aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gepleegde onrechtmatige daad (basisdelict)?”
IEFBE 736

La cour n'a pas à examiner si Cha ait figuré sur YELP

Cour d'appel de Bruxelles 27 juin 2013, IEFbe 736 (Cha contre Ecomail c.s.)
Arrêt definitif. Propriété intellectuelle. Droit de marques. Marque complexe. Contrefaçon partielle. Portant sur un élément déterminant. Oui. M.[..] est titulaire de la marque Benelux BIOFLORE. La cour n'a dès lors pas à examiner si Cha est responsable ou non du fait que l'ancienne enseigne du magasin de la chaussée de Charleroi ait encore figuré sur le site de référencement internet YELP jusqu'au 3 mai 2013, date à laquelle il y fut mis fin par la société gérant ce site.  La demande de M. [..] et d'Ecomail tendant à la condamnation de Cha à des dommages et intérêts pour appel téméraire et vexatoire doit dès lors être rejetée.

1. La demande de Cha tendant à l'interprétation et la réformation de l'ordre de cessation prononcé par le premier juge
[..] Il ne revient pas à la cour, dans le cadre de la procédure d'appel, d'interpréter ces motifs, ni le dispositif dont ils constituent le soutènement nécessaire, mais au contraire de réformer le jugement dont appel dans la mesure où l'ordre de cessation qu'il contient est obscur et dans la mesure où, dans l'une des deux interprétations dont il est susceptible, il ne fait pas une correcte application des droits qui appartiennent à M. [..] et Ecomail.

2. La demande nouvelle formulée en appel par Cha
23. Les demandes de Cha tendant (1) à condamner M. [..] et Ecomail à cesser immédiatement tout usage de la dénomination commerciale BIOFLORE, (2) à les condamner à retirer immédiatement de leur site internet la référence á la décision dont appel, et (3) à condamner M. [..] et Ecomail à lui payer une somme provisionnelle de 25.000,00 € à titre de réparation du préjudice créé par l'installation d'un magasin concurrent tenu par eux à proximité du magasin exploité par Cha ou pour exécution prétendument abusive de la décision dont appel, sont irrecevables par application des articles 807 et 812 du Code judiciaire, s'agissant de demandes nouvelles qui ne peuvent être formulées pour la première fois en degré d'appel [..].

3. La demande de Cha à dire pour droit que M. [..] et Ecomail n'avaient pas la possibilité d'exécuter la décision dont appel
24. [..] La cour n'a dès lors pas à examiner si Cha est responsable ou non du fait que l'ancienne enseigne du magasin de la chaussée de Charleroi ait encore figuré sur le site de référencement internet YELP jusqu'au 3 mai 2013, date à laquelle il y fut mis fin par la société gérant ce site.

4. Quant à la demande de M. [..] et d'Ecomail de condamner Cha à des dommages et intérêts pour appel téméraire et vexatoire
25. Quand bien même l'appel sera déclaré non fondé par le présent arrêt, il ne résulte de rien que cet appel ait été interjeté d'une manière qui excède manifestement les limites de l'exercice normal du droit d'appel par une personne prudente et diligente [..].

La demande de M. [..] et d'Ecomail tendant à la condamnation de Cha à des dommages et intérêts pour appel téméraire et vexatoire doit dès lors être rejetée.

5. Quant à la demande subsidiaire de Cha de réduire l'astreinte journalière à un montant raisonnable
[..] Le jugement dont appel étant réformé par le présent arrêt, il y a lieu de limiter les astreintes à la somme de 500,00 € par jour d'infraction et de ne faire courir ces astreintes qu'à partir de la signification du présent arrêt.

Cette mesure aura un effet dissuasif suffisant qui rend la mesure de publication demandée par M. [..] et Ecomail inutile.
IEFBE 720

Compétence exclusive de la Cour de justice dans la initiatives ou interventions de la Commission

Cour d'appel de Bruxelles 17 mai 2013, IEFbe 720 (Copiepresse contre la Communaute Europeenne)

Arrêt définitif. Droits d'auteur et droits voisins. Saisie description. Action en cessation. Mesures sollicitées à l'encontre de la Commission européenne. Compétence exclusive de la Cour de Justice de l'Union européenne.

Ce principe n'implique toutefois nullement que la Communauté européenne devrait être soumise à l'action en cessation organisée par le Code judiciaire belge devant les jurisdictions belges, plutôt qu'a la juridiction exclusive de la Cour de justice de l'Union européenne, dont celle-ci a reconnu le caractère efficace notamment aux termes de ses arrêts Galileo et Systran précités. (...) Enfin c'est à tort que Copiepresse se prévaut du caractère spécifique de l'action en cessation en droit belge pour prétendre la soustraire à la compétence exclusive de la Cour de justice, dans la mesure où elle concernerait des initiatives ou interventions de la Commission contre lesquelles un recours en annulation ne serait pas possible.

 

12. Copiepresse ne peut davantage être suivie lorsqu'elle soutient que la confirmation des jugements entrepris serait contraire au principe général de droit communautaire de 'protection juridictionnelle effective'.

Ce principe, qui implique que soit reconnue aux justiciables la possibilité concrète de faire valoir leurs droits devant un juge national, trouve sa source dans les articles 6 et 13 de la Convention européenne des droits de l'homme, l'article 47 de la Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne et les traditions constitutionnelles communes aux États membres [..].

Ce principe n'implique toutefois nullement que la Communauté européenne devrait être soumise à l'action en cessation organisée par le Code judiciaire belge devant les jurisdictions belges, plutôt qu'à la juridiction exclusive de la Cour de justice de l'Union européenne, dont celle-ci a reconnu le caractère efficace notamment aux termes de ses arrêts Galileo et Systran précités.

13. Enfin c'est à tort que Copiepresse se prévaut du caractère spécifique de l'action en cessation en droit belge pour prétendre la soustraire à la compétence exclusive de la Cour de justice, dans la mesure où elle concernerait des initiatives ou interventions de la Commission contre lesquelles un recours en annulation ne serait pas possible.

La position adoptée par la Cour de justice de l'Union européenne dans ses arrêts Galileo et Systran précités donne au contraire à Copiepresse un recours efficace conforme tant à la lettre qu'à l'esprit des traités contre des actions de la Commission qui auraient enfreint ses droits intellectuels, même si Copiepresse ne peut exercer de recours en annulation contre un acte réglementaire ou individuel déterminé de la Commission.

14. Pour ces motifs, il y a lieu de déclarer les appels de Copiepresse dans les deux affaires recevables, mais non fondés, sans qu'il y ait lieu de faire droit au dispositif complémentaire qua postule la Communauté européenne dans l'affaire [..] et qui n'a pas d'autre portée que ce qu'a décidé par premier juge.

15. Pour ce qui concerne l'indemnité de procédure, il y a lieu d'allouer à la Communauté européenne le montant prévu pour les demandes non évaluables en argent.
IEFBE 726

HvJ EU over toegestaan ambtshalve onderzoek over het toepasselijk nationaal recht

HvJ EU 27 maart 2014, zaak C-530/12P (BHIM tegen National Lottery Commission) - dossier
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht EU [IEFbe 289 onder C]. Gemeenschapsbeeldmerk dat hand met twee gekruiste vingers en lachend gezicht weergeeft. Artikel 53, lid 2, sub c, van EG-verordening nr. 207/2009. Bestaan van door nationaal recht beschermd ouder auteursrecht. Bewijslast. Toepassing van nationaal recht door BHIM. Het arrest wordt vernietigd. BHIM mag ambtshalve met de middelen die hem nuttig lijken inlichtingen inwinnen over het nationale recht; het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.

39      Tegen de achtergrond van deze overwegingen moet worden onderzocht of het BHIM en het Gerecht binnen een dergelijke procedurele context zich strikt moeten beperken tot het onderzoek van de documenten die door de verzoeker zijn overgelegd om de inhoud van het toepasselijke nationaal recht aan te tonen, dan wel of zij een controlebevoegdheid kunnen uitoefenen met betrekking tot de relevantie van het aangevoerde recht hetgeen in voorkomend geval impliceert dat zij ambtshalve inlichtingen inwinnen over de toepassingsvoorwaarden en de draagwijdte van de aangevoerde regels van nationaal recht.

45      Bijgevolg heeft het Gerecht geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door in punt 20 van het bestreden arrest te oordelen dat „in omstandigheden waarin het BHIM mogelijkerwijs rekening moet houden met met name het nationaal recht van de lidstaat waarin een ouder recht waarop de vordering tot nietigverklaring steunt, wordt beschermd, het ambtshalve, met de middelen die hem nuttig lijken, inlichtingen moet inwinnen over het nationale recht van de betrokken lidstaat, wanneer deze inlichtingen nodig zijn voor de beoordeling van de voorwaarden voor toepassing van de betrokken nietigheidsgrond, en in het bijzonder voor de beoordeling van de realiteit van de aangevoerde feiten of van de bewijskracht van de overgelegde stukken”.

 59      Uit het voorgaande volgt dat het Gerecht het beginsel van hoor en wederhoor als onderdeel van het recht op een eerlijk proces heeft geschonden.
IEFBE 694

Met gegevens van deskundigenverslag mag rekening gehouden worden

Hof van Cassatie 6 maart 2014, IEFbe 694 (Ogi systems tegen Sarin Technologies)
Uitspraak ingezonden door Eric De Gryse en Philippe Campolini, Simont Braun. In eerste aanleg [IEFbe 691] heeft de rechtbank naast technisch ook om juridisch advies gevraagd aan het college van deskundigen. Het Hof van Cassatie volgt de conclusie van de A-G [IEFbe 693] en vernietigt het arrest [IEFbe 692] in zoverre het oordeelt dat de gegevens van het deskundigenverslag ook niet wat betreft de feitelijke vaststellingen en technische adviezen in aanmerking mogen worden genomen en oordeelt over de tegenvordering van eiseressen.

8. De appelrechters die aldus oordelen dat ingevolge de schending van de artikelen 11 en 962 Gerechtelijk Wetboek met de gegevens van het deskundigenverslag geen rekening gehouden mag worden, ook niet in de mate dat het feitelijke vaststellingen en technische adviezen behelst, verantwoorden hun beslissing niet naar recht.
IEFBE 679

Geen vergoeding werkelijke proceskosten

Rechtbank Gelderland 4 december 2013,  ECLI:NL:RBGEL:2013:6458 (X tegen Pfizer Manufacturing Belgium NV)
Schadeposten komen niet onrechtmatig of ongegrond voor en worden toegewezen ad €847.269 (met wettelijke rente vanaf verschillende startdata). Geen vergoeding van de immateriële schade en werkelijke proceskosten. Niet is gesteld of gebleken van misbruik van procesrecht of van anderszins door haar wijze van verweer onrechtmatig handelen jegens eiser.

2.1. Bij op tegenspraak gewezen vonnis van deze rechtbank van 20 januari 2010 is Upjohn veroordeeld aan [eiser] te betalen de als gevolg van het onrechtmatig handelen door hem geleden materiële schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

3.2. Het gevorderde komt de rechtbank wat betreft de schadeposten onder B1 t/m B7 en B11 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen. De over de bedragen sub B1 en B2 gevorderde rente is eveneens toewijsbaar. De over de bedragen sub B3 (€ 44.534,--) en B4 gevorderde rente is toewijsbaar vanaf de datum van betekening van de schadestaat, 6 september 2013, nu [eiser] niet heeft aangegeven tot welke datum de rente in die bedragen is begrepen. De rente over het onder B3 genoemde bedrag van € 3.335,-- is eveneens vanaf laatstbedoelde datum toewijsbaar. Over de bedragen genoemd onder B5, B6, B7 en B11 zal de wettelijke rente eveneens worden toegewezen vanaf 6 september 2013, nu [eiser] niet duidelijk heeft gemaakt wanneer hij de daar genoemde kosten heeft gemaakt/schade heeft geleden.

3.3. De vordering van [eiser] tot vergoeding van immateriële schade (B8) moet worden afgewezen. Op die vordering is al bij vonnis van 20 januari 2010 beslist en thans ligt alleen nog ter beoordeling voor de omvang van de door [eiser] geleden materiële schade, zoals dat ook volgt uit het dictum van laatstbedoeld vonnis.

De rechtbank
4.1. veroordeelt Pfizer om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 847.269,-- (zegge: achthonderdzevenenveertigduizend tweehonderd negenenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over:
€ 42.000,-- vanaf 1 januari 2013
€ 101.900,-- vanaf 1 januari 2014
€ 44.534,--, € 3.335,--, € 255.000,--, € 45.000,--, € 250.000,--, € 100.000,-- en € 5.500 vanaf
6 september 2013, telkens tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt Pfizer in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden bepaald op € 2.580,-- voor salaris van de advocaat en op € 1.474,-- wegens griffierecht,
IEFBE 666

Derdenverzet beschrijvend beslag, termijn aan eerste verzoek deskundige

Voorz. Rechtbank van Koophandel Gent 21 februari 2014 VR/13/030 (Edmedical tegen NV Koninklijke Philips)
Uitspraak ingezonden door Carina Gommers en Tim Robrechts, Hoyng Monegier LLP.
Derdenverzet tegen beschikking waarbij beslag inzake namaak werd toegekend. Eiseres verzet zich tegen de beschrijvende en de beslagmaatregelen die aan Philips werden toegekend op basis van haar merkenrechten op sensoren die de zuurstofgraad in bloed meten. De beschikking in derdenverzet bevestigt dat Philips het verzochte beslag inzake namaak rechtmatig heeft gekregen. Als houder van relevante woord- en beeldmerken heeft Philips voldoende aangetoond dat het beslagverzoekschrift voldeed aan de voorwaarden van art. 1369bis/1 Ger.W. De vordering tot gehele intrekking van de beschikking is ongegrond. De oorspronkelijke beschikking is echter wel onduidelijk betreffende de dwangsommen en met name in de termijn waarbinnen gevolg moet worden gegeven aan "het eerste verzoek" van de deskundige om informatie; dat onderdeel wordt gewijzigd.

4. De eiseres in verzet heeft echter wel een punt wanneer zij stelt dat de beschikking onduidelijk is betreffende de termijn om een gunstig gevolg te geven aan "het eerste verzoek" van de deskundige:
Van een handelaar kan niet worden verwacht dat hij te allen tijde bij zijn pc of faxtoestel "kampeert" en steeds bereikbaar is voor de instructies van de deskundige.

Bovendien moet het duidelijk zijn dat de dwangsom enkel / pas verbeurd verklaard kan worden op voorwaarden dat de schuldenaar van de opgelegde maatregel het verzoek van de deskundige effectief heeft ontvangen.

Aldus volstaat een onrechtstreeks "eerste verzoek" van de deskundige tot mededeling van stukken - vb. aan een raadsman en niet rechtstreeks aan de schuldenaar - uiteraard niet om aanleiding te geven tot de verbeuring van de opgelegde dwangsom.

De beschikking wordt derhalve hervormd met betrekking tot de concrete voorwaarden om de dwangsom te verbeuren, zoals nader geformuleerd in het beschikkend gedeelte van dit vonnis.
IEFBE 648

Beroepsinstantie kan kennisnemen van nieuwe feitelijke gegevens na BBIE-oppositie

Benelux Gerechtshof 3 februari 2014, A 2013/1/7 (Parfumerie ICI Paris XL tegen Publication France Monde)
Uitspraak ingezonden door Paul Maeyaert en Jeroen Muyldermans, Altius en Heidi Waem, Dieter Delarue, en Thierry van Innis, Van Innis & Delarue.
Prejudiciële vraag gesteld door Hof van Cassatie [IEFbe 660 / FR]. Benelux Gerechtshof verklaart voor recht: Artikel 2.17, eerste lid, BVIE, dient zo te worden uitgelegd dat de daarin vermelde rechterlijke beroepsinstanties kennis kunnen nemen van nieuwe feitelijke gegevens die worden overgelegd in het kader van aanspraken die in dezelfde oppositieprocedure reeds werden geformuleerd voor het BBIE.

6. Het Benelux-Gerechtshof heeft in zijn arrest A 2008/1 [IEFbe 76] geoordeeld dat na een vernietiging van de beslissing van het BBIE er geen reden bestaat om de zaak terug te verwijzen. Het hof van beroep moet zelf uitspraak doen en zijn beslissing de plaats stellen van de vernietigde beslissing, met dien verstande dat het hof van beroep alleen die gegevens in aanmerking kan nemen op grond waarvan de oppositiebeslissing door het BBIE werd genomen of had moeten worden genomen

7. Het hof van beroep beschikt bij de beoordeling van de oppositie over de volle rechtsmacht en is bevoegd om alle geschilpunten zowel in feite als in rechte te beoordelen voor zover deze binnen het kader van de aanspraken vallen die voor het BBIE ter discussie stonden. Overeenkomstig hetgeen voor de weigeringsprocedure is overwogen in punt 12, tweede alinea, van het arrest A 2005/1 [IEF 4293], kan binnen dat kader ook rekening houden met feitelijke gegevens die niet aan het BBIE waren overlegd.

Kosten worden vastgesteld op 1.500 euro

Gestelde vraag:

Moet artikel 2.17, eerste lid, BVIE, in het licht van de arresten A 2005/1 en A 2008/1, zo worden uitgelegd dat de daarin vermelde rechterlijke beroepsinstanties kennis kunnen nemen van nieuwe feitelijke gegevens die worden overgelegd in het kader van aanspraken die in dezelfde oppositieprocedure reeds werden geformuleerd voor het BBIE?

Question posée:

« L'article 2.17, alinéa 1er, de la Convention Benelux en matière de propriété intellectuelle, doit-il, à la lumière des arrêts A 2005/1 et A 2008/1, être interprété en ce sens que les instances judiciaires de recours y mentionnées peuvent prendre connaissance de nouveaux éléments de fait qui sont soumis dans le cadre de prétentions qui ont déjà été formulées dans la même procédure d'opposition devant l'Office Benelux de la propriété intellectuelle ? »