IEFBE 3736
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEFBE 3735
25 april 2024
Uitspraak

Arrest van Benelux-Gerechtshof over woordmerk NIELSON

 
IEFBE 3734
18 april 2024
Uitspraak

HvC over auteursrechten in beroepsuitoefening advocaat

 
IEFBE 2253

Geen inbreuk nu term 'aanvangsdosis' door Novartis onvoldoende wordt uitgelegd

Rechtbanken van Koophandel - Tribunaux de commerce 29 jan 2016, IEFBE 2253; (Novartis tegen Apotex), https://www.ie-forum.be/artikelen/geen-inbreuk-nu-term-aanvangsdosis-door-novartis-onvoldoende-wordt-uitgelegd-1

Rechtbank van Koophandel Brussel 29 januari 2016, IEFbe 2253 (Novartis tegen Apotex) Octrooirecht. Zie eerder [IEFbe 681] en [IEFbe 1124]. Octrooirecht. Eisers voeren aan dat het octrooi een tweede medische toepassing betreft waarbij rivastigime wordt toegediend door middel van een pleister en het doseringsregime start met een welbepaalde aanvangsdosis. Het nieuwe octrooi omvat volgens eisers een innovatief doseringsregime waarbij rivastigmine wordt toegediend onder de vorm van een transdermale pleister (TTS). Eisers slagen er echter niet in aan te geven hoe deze term 'aanvangsdosis' moet worden begrepen. Alle uitvoeringsvormen waarnaar Novartis verwijst om haar interpretatie te ondersteunen hebben betrekking op de dubbellaag TTS beschreven in het octrooi. Geen voorbeelden m.b.t. een TTS met een andere samenstelling worden geopenbaard. De voordelen van de beweerde opgeëiste aanvangsdosis zijn dus verbonden met de specifieke samenstelling van de dubbellaag TTS. Ook de onderzoeker van het EOB was van oordeel dat het octrooi betrekking heeft op de dubbellaag TTS met een specifieke samenstelling. Indien het EOB meende dat het octrooi betrekking zou hebben op een doseringsregime met een bepaalde 'aanvangsdosis', los van elke samenstelling, zou zij niet wijzen op het risico van een mogelijke overlap tussen het octrooi en de moederaanvrage (dat uitsluitend betrekking heeft op een TTS met bepaalde samenstelling). De vordering van eisers is ongegrond.   

Leestip: r.o. 31 t/m 35.

IEFBE 2250

NBN heeft geldige reden voor gebruik van de term 'customer delight'

Rechtbanken van Koophandel - Tribunaux de commerce 27 jan 2016, IEFBE 2250; (Customer Delight), https://www.ie-forum.be/artikelen/nbn-heeft-geldige-reden-voor-gebruik-van-de-term-customer-delight

Rb. van Koophandel Brussel 27 januari 2016, IEF 16956; IEFbe 2250 (Customer Delight) Merkenrecht. D-Sense is een vennootschap die onder meer tot doel heeft het verstrekken van studies, raadgevende en commerciële diensten inzake management, bedrijfsstrategieën, opleidingen, customer delight en klantentevredenheid. D-Sense is houder van het woordmerk "Customer Delight". Bij de aankondiging door NBN van een seminarie over customer delight, werd zij in gebreke gesteld en verzocht het gebruik van dit woordmerk te staken. D-Sense bewijst niet dat NBN het merk gebruikt voor de aanduiding van waren/diensten, maar louter een seminarie organiseert waarin een derde over dit onderwerp spreekt. Daarnaast wordt de term 'customer delight' slechts gebruikt ter beschrijving van het fenomeen van klantentevredenheid en daarmee de inhoud van de seminaries. Er is sprake van een geldige reden om gebruik te maken van de term 'customer delight'. De vordering van D-Sense is ongegrond.

IEFBE 2249

SYME et SYMC démontrent que la confusion est encore entretenue, de telle sorte que c'est à bon droit que le premier juge a assorti ses ordres de cessation d'une astreinte

Hoven van Beroep - Cours d'Appel 25 jan 2016, IEFBE 2249; (Vastauto contre Ssangyong Motor Company), https://www.ie-forum.be/artikelen/syme-et-symc-d-montrent-que-la-confusion-est-encore-entretenue-de-telle-sorte-que-c-est-bon-droit-qu

Cour d'appel Mons 25 janvier 2016, IEFbe 2249 (Vastauto contre Ssangyong Motor Company) Droit des marques. La société de droit coréen SSANGYONGMOTOR COMPANY (ci-après SYMC) consent à la SA SSANGYONG MOTOR MIDDLE EUROPE (ci-après SYME) un contrat d'importateur et de distributeur pour la Belgique. SYME entreprend de créer un nouveau réseau de concessionnaires et des contacts sont noués avec la SPRL VASTAUTO. Finalement, VASTAUTO n'est pas retenue dans ce réseau, ce dont elle se plaint. C'est le distributeur Bal & Fils qui est désigné pour la région montoise. En 2011, SYME avait mis en demeure VASTAUTO de cesser d'utiliser le Corporate identity de SSANGYONG et de se présenter comme réparateur et revendeur agréé. Un jugement prononcé le 12 décembre 2014 par le président du tribunal de commerce de Mons fait en grande partie droit à la demande. En l'espèce, et pour les motifs énoncés ci-avant, il peut être constaté que VASTAUTO utilise la marque, sans autorisation, et laisse penser qu'elle présente un lien avec le titulaire de la marque. Or, le fait pour un garagiste qui n'est pas distributeur d'utiliser la marque pour préciser qu'il s'occupe plus particulièrement d'un certain type de véhicules peut être admis s'il le fait de manière discrète, sans faire usage d'un logo ou d'un emblème protégé. En l'espèce, la pièce 15 démontre que l'usage de la marque n'est pas discret et laisse à penser qu'il existe un lien particulier entre les deux entreprises. VASTAUTO estime qu'il n'ya pas lieu de retenir un ordre de cessation ou qu'il ne faudrait pas assortir d'astreinte les ordres de cessation prononcés à son encontre, car elle a objectivement mis un terme aux comportements incriminés. Ainsi, le seul fait que la pratique incriminée aurait cessé n'aurait pas suffi à empêcher l'ordre de cessation. Enoutre, la pièce 15 de SYME et SYMC démontre que la confusion est encore entretenue, de telle sorte que c'est à bon droit que le premier juge a assorti ses ordres de cessation d'une astreinte. Le jugement dont appel doit encore être confirmé sur ce point. L'appel principal n'est, partant, pas fondé.

Important: §2. L'appel principal, r.o. 3, 4 & 5.

IEFBE 2251

Gerecht EU: Liechtensteinse gemachtigde toch op de lijst van erkende gemachtigden

13 jul 2017, IEFBE 2251; ECLI:EU:T:2017:487 (Rosenich tegen EUIPO), https://www.ie-forum.be/artikelen/gerecht-eu-liechtensteinse-gemachtigde-toch-op-de-lijst-van-erkende-gemachtigden

Gerecht EU 13 juli 2017, IEF 16957; IEFbe 2251; ECLI:EU:T:2017:487; T-527/14 (Rosenich tegen EUIPO) Procesrecht. Merkengemachtigde houdt kantoor in de Unie. Beslissing van het EUIPO tot afwijzing van een verzoek om inschrijving op de lijst van erkende gemachtigden.  Verzoeker, Paul Rosenich, Oostenrijks staatsburger en erkend gemachtigde bij het Österreichische Patentamt (Oostenrijks octrooibureau), is actief als octrooigemachtigde en houdt daarvoor kantoor in Liechtenstein. Zijn aanvraag tot inschrijving werd afgewezen, omdat hij geen kantoor houdt in de Unie. Uit de vijfde alinea van de preambule van de EER-overeenkomst volgt dat het grondgebied van de in de Unie verwezenlijkste interne markt wordt uitgebreid naar de EVA-staten. Het Gerecht vernietigd de beslissing van het EUIPO.

IEFBE 2248

Conclusie AG: Een vordering die ertoe strekt dat houdster van een Benelux-merk verklaart dat zij hier geen rechten op heeft en afziet van inschrijving, valt niet onder het begrip geschillen inzake de registratie of de geldigheid van merken, art. 22(4) Vo

13 jul 2017, IEFBE 2248; ECLI:EU:C:2017:551 (Hanssen Beleggingen tegen Tanja Prast-Knipping), https://www.ie-forum.be/artikelen/conclusie-ag-een-vordering-die-ertoe-strekt-dat-houdster-van-een-benelux-merk-verklaart-dat-zij-hier

Conclusie AG HvJ EU 13 juli 2017, IEF 16954; IEFbe 2248; C‑341/16; ECLI:EU:C:2017:551 (Hanssen Beleggingen tegen Tanja Prast-Knipping) Merkenrecht. Zie eerder [IEF 16136] en [IEFbe 1878]. Valt een beroep dat tegen de formele houder van een Benelux-merk is ingesteld en ertoe strekt dat deze afziet van zijn rechten als houder van het merk onder artikel 22, punt 4 Verordening (EG) nr. 44/200.

„Een beroep in rechte als aan de orde in het hoofdgeding, dat ertoe strekt dat de persoon die formeel als houder van een Benelux-merk is ingeschreven, bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) verklaart dat hij geen rechten heeft op dit merk en afziet van zijn inschrijving als houder van dit merk, valt niet onder artikel 22, punt 4, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.”

IEFBE 2247

Uitspraak ingezonden door Timothy Van de Gehuchte, Portelio Advocaten.

Art. 134 Wet elektronische communicatie in strijd met de Grondwet nu het alleen betalende diensten betreft

Grondwettelijk hof - Cour constitutionelle 13 jul 2017, IEFBE 2247; (Comizzo en Etri tegen de Belgische Staat), https://www.ie-forum.be/artikelen/art-134-wet-elektronische-communicatie-in-strijd-met-de-grondwet-nu-het-alleen-betalende-diensten-be

Grondwettelijk Hof 13 juli 2017, IEFbe 2247 (Comizzo en Etri tegen de Belgische Staat) Telecom. Etri en Myport (thans Comizzo) boden betalende sms-diensten aan via bepaalde shortcodes, die o.a. betrekking hebben op het op de hoogte houden van de locatie van snelheids- en alcoholcontroles door de politie. Aangezien artikel 7 Ethische Code voor de telecommunicatie betalende diensten verbiedt indien zij helpen om wettelijke controles ter bevordering van de (verkeers-)veiligheid te omzeilen, werden Etri en Myport veroordeeld tot een administratieve geldboete. Het Hof van Beroep Brussel [IEFbe 1478] heeft de volgende prejudiciële vraag gesteld: "Schendt artikel 134 Wet betreffende elektronische communicatie, in zoverre het enkel van toepassing is op betalende diensten via elektronische communicatienetwerken, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet?" Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever met deze bepaling de bescherming van de consument beoogde. Hierbij is het onderscheid tussen betalende en niet-betalende diensten evenwel niet pertinent. Zowel de bescherming van de consument als de verbetering van de verkeersveiligheid en het vermijden van wetsontduiking moeten worden gediend ongeacht het al dan niet betalende karakter van de dienst. De prejudiciële vraag wordt bevestigend beantwoord.

IEFBE 2245

Ainsi que le souligne la demanderesse, ne démontre en rien une utilisation continue de la marque AZZARO sur le territoire du Benelux

Rechtbanken van Koophandel - Tribunaux de commerce 17 dec 2015, IEFBE 2245; (Loris AZZARO BV contre Nature Up), https://www.ie-forum.be/artikelen/ainsi-que-le-souligne-la-demanderesse-ne-d-montre-en-rien-une-utilisation-continue-de-la-marque-azza

Tribunal de Commerce Bruxelles 17 décembre 2015, IEFbe 2245 (Loris AZZARO contre Nature Up) Droits des marques. La demanderesse est titulaire de l’enregistrement communautaire pour la marque verbale AZZARO. Elle est également titulaire de la marque communautaire AZZARO PARIS. La demanderesse poursuit la déchéance de la marque détenue par les défenderesses pour les produits des classes 30,33 et 34, au motif que celles-ci n’en auraient fait aucun usage normal, dans le Benelux, pendant une période ininterrompue de cinq ans. Ces éléments - que les défenderesses taxent de « légers et manifestement insuffisants » - viennent incontestablement appuyer la thèse de la demanderesse. Les défenderesses n’offrent, quant à elle, rien qui vienne en contredire l’exactitude. Les défenderesses n’indiquent en effet pas en quoi/vers quoi les investigations menées par le bureau Thomson Reuters auraient dû être élargies. Elles n’invoquent concrètement pas un usage effectif de la marque pour les produits des classes 30 et 33, ainsi que pour les produits « tabac » visés à la classe 34, dans le Benelux, bien que des contrats de licence auraient été conclus. Elles ne déposent, pour les autres produits de la classe 34 (briquets) qu’un relevé de royalties, couvrant la période du 1er janvier 2010 au 30 mars 2010 (soit deux mois), et faisant état de la vente d’un millier de briquets aux Pays-Bas et en Belgique. Ainsi que le souligne la demanderesse, cet unique relevé - dont on n’ignore l’auteur, l’origine et la destination - ne démontre en rien une utilisation continue de la marque AZZARO pour les produits de la classe 34 sur le territoire du Benelux, en vue de leur assurer un débouché.

IEFBE 2246

Uitspraak ingezonden door Guillaume de Villegas de Clercamp, Bird & Bird.

C'est plausible le fait qu'une atteinte à son droit de propriété intellectuelle pouvait être commise par Advachem

Hoven van Beroep - Cours d'Appel 17 dec 2015, IEFBE 2246; (Sadepan Chimica contre Advachem), https://www.ie-forum.be/artikelen/c-est-plausible-le-fait-qu-une-atteinte-son-droit-de-propri-t-intellectuelle-pouvait-tre-commise-par

Cour d'appel Bruxelles 17 décembre 2015, Tribunal de Commerce Bruxelles 26 juin 2016, Tribunal de Commerce Bruxelles 17 avril 2015; IEFbe 2246 (Sadepan Chimica contre Advachem) Droits des brevets. Sadepan dépose une demande de brevet en Italie pour un procédé de fabrication d'un engrais liquide azoté à haute stabilité et libération contrôlée de l'azote et l'engrais obtenu. Sadepan dépose une demande de brevet auprès de l'Office européen des brevets (OEB) pour un «procédé de production d'un engrais azoté ayant une forme liquide stabilisée à libération contrôlée de l'azote et engrais ainsi obtenu>>. Le 17 mars 2015, Advachem forme opposition au brevet EP878 devant I'OEB. La procédure est toujours pendante.
Il se déduit ainsi de ces éléments, dont certains sont certes postérieurs à I'ordonnance du 6 février 2015 mais qui peuvent être considérés pour remettre des indices précédemment avancés dans une perspective plus adéquate, que la seule affirmation, non étayée, de Sadepan selon laquelle Advachem était incapable de soumettre des preuves de l'absence de contrefaçon de son procédé dans la procédure italienne, ne constitue pas davantage la preuve d'un indice rendant plausible le fait qu'une atteinte à son droit de propriété intellectuelle découlant de son brevet EP878 pouvait être commise par Advachem. A défaut d'autres éléments, la preuve n'est pas rapportée, même prima facie, qu'il existait un indice qu' Advachem aurait porté atteinte au droit de propriété intellectuelle de Sadepan. La tierce opposition est dès lors fondée en sorte qu'il y a lieu de rétracter l'ordonnance du 6 février 2015.

Leestip: §8. Sur le fondement de la tierce opposition d'Advachem

IEFBE 2244

Schending vrijheid van meningsuiting door veroordeling kritische artikelen in krant Orlovskaya Iskra

EHRM - Cour eur. D.H. 21 feb 2017, IEFBE 2244; Application no. 42911/08 (Orlovskaya Iskra tegen Rusland), https://www.ie-forum.be/artikelen/schending-vrijheid-van-meningsuiting-door-veroordeling-kritische-artikelen-in-krant-orlovskaya-iskra

EHRM 21 februari 2017, IEF 16940; IEFbe 2244; Application no. 42911/08 (Orlovskaya Iskra tegen Rusland) Persvrijheid. Vrijheid van meningsuiting. De NGO publiceert de krant Orlovskaya Iskra. De NGO werd veroordeeld voor een administratief misdrijf met betrekking tot het publiceren van kritiek op een politicus, de heer Stroyev. De NGO klaagt bij het EHRM op grond van artikel 10 (vrijheid van meningsuiting). Het EHRM stelt dat er onvoldoende dwingende redenen zijn aangetoond om vervolging en veroordeling te rechtvaardigen voor het publiceren zulke kritische artikelen. Sprake van schending van de vrijheid van meningsuiting, artikel 10 EVRM.

IEFBE 2243

EHRM: Verbod grootschalige publicatie belastinggegevens is geen schending van vrijheid van meningsuiting

EHRM - Cour eur. D.H. 27 jun 2017, IEFBE 2243; Application no. 931/13 (Satakunnan Markkinapörssi Oy en Satamedia Oy tegen Finland), https://www.ie-forum.be/artikelen/ehrm-verbod-grootschalige-publicatie-belastinggegevens-is-geen-schending-van-vrijheid-van-meningsuit

EHRM 27 juni 2017, IEF 16939; IEFbe 2243; IT 2316; Application no. 931/13 (Satakunnan Markkinapörssi Oy en Satamedia Oy tegen Finland). Zie eerder [IEF 7414]. De bedrijven Satakunnan Markkinapörssi Oy en Satamedia Oy hadden de persoonlijke belastinggegevens van 1,2 miljoen mensen gepubliceerd. De binnenlandse autoriteiten oordeelden dat dergelijke groothandel onwettig was. De bedrijven deden zonder succes een beroep op schending van hun vrijheid van meningsuiting. Het EHRM stelt dat er geen sprake is van schending van de vrijheid van meningsuiting, artikel 10 EVRM.