Uitspraak aangebracht door Frederic Debusseré, Time.lex.
Facebook moet plaatsen van cookies en equivalente technieken staken voor gebruikers op Belgisch grondgebied

NL Rechtbank van EA Brussel 16 februari 2018, IEFbe 2482 (Privacycommissie tegen Facebook) Privacyrecht. Zie eerder IEFbe 1569. De onlinedienst Facebook haalt in belangrijke mate inkomsten uit reclame/advertenties, meer specifiek reclame gericht op persoonlijke eigenschappen, interesses en gedragspatronen van individuele gebruikers. De Privacycommissie beoogt een einde te doen stellen aan inbreuken middels cookies, social plug-ons en pixels. Facebook wordt bevolen ten aanzien van elke internetgebruiker op Belgisch grondgebied om het plaatsen van cookies of eender welke andere equivalente cookie met vergelijkbare functionaliteit en aanwending te staken, tenzij voorafgaandelijk duidelijk en begrijpelijk wordt geïnformeerd. Staking van informatie te verschaffen die betrokkenen zou kunnen misleiden omtrent de draagwijdte van de mechanismen die Facebook ter beschikking stelt. Vernietiging van alle persoonsgegevens. Publicatie van het vonnis op Facebook.com en het beschikkend gedeelte in Belgische papieren dagbladen. Dwangsom van €250.000 per kalenderdag vertraging, maximum van 100 miljoen euro.
EHRM: Gebruik verborgen camera's om diefstal door kassières te ontdekken is disproportioneel

EHRM 9 januari 2018, IT 2485; IEFbe 2481; Application nos. 1874/13 en 8567/13 (López Ribalda en anderen tegen Spanje) Een filiaalmanager van een Spaanse supermarkt merkte enkele onregelmatigheden op tussen voorraadniveaus van de supermarkt en wat er dagelijks werd verkocht. Om de economische verliezen te onderzoeken heeft hij zowel zichtbare als verborgen bewakingscamera's geïnstalleerd. De cassières werden op de hoogte gesteld van de aanwezigheid van de zichtbare, maar niet van de onzichtbare camera's. Alle werknemers die verdacht werden van diefstal werden opgeroepen voor individuele vergaderingen. Tijdens deze vergaderingen erkenden de eisers in deze zaak hun betrokkenheid bij de diefstallen. Eisers vochten hun ontslag aan met een beroep op inbreuk op hun privacy. De nationale gerechten oordeelden dat de inbreuk gerechtvaardigd was. Het Hof oordeelt dat het gebruik van de bewakingscamera's niet proportioneel was. De kassières waren niet op de hoogte van het bestaan van de verborgen camera's en het doel van deze camera's.
EHRM: Plaatsen camera's in hoorcollegezalen maakt inbreuk op privacy studenten

EHRM 28 november 2017, IT 2484; IEFbe 2480; Application no. 70838/13 (Antović en Mirković tegen Montenegro) Privacy. De school voor wiskunde van de universiteit van Montenegro heeft camera’s opgehangen in de hoorcollegezalen om de veiligheid van studenten en eigendommen te waarborgen. Hiertegen hebben eisers een klacht ingediend bij de nationale DPA. De universiteit heeft op bevel van de DPA de camera’s uit de hoorcollegezalen verwijderd. Eisers vorderde compensatie van de universiteit voor de inbreuk op hun privacy. De nationale gerechten wijzen de vordering af. Het EHRM oordeelt dat de universiteit een ongerechtvaardigde inbreuk heeft gemaakt op het recht op privacy van eisers. Er was geen reden om aan te nemen dat de studenten of eigendommen in gevaar waren. Er is dus geen rechtvaardiging voor het plaatsen van de camera’s. De vorderingen van eisers worden toegewezen.
Vragen aan HvJ EU: Dient de uitdrukking „passende schadeloosstelling” uit de Handhavingsrichtlijn te worden uitgelegd dat de lidstaten zorg moeten dragen voor de vaststelling van materieelrechtelijke regels?

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 9 november 2017, IEF 17498; IEFbe 2479; LS&R 1573; C-688/17 (Bayer Pharma) Octrooirecht. Via Minbuza: Verzoekster (Bayer Pharma) heeft op 08.08.2000 octrooi aangevraagd bij het Hongaars bureau voor intellectueel eigendom (hierna: bureau) voor een uitvinding op het gebied van geneesmiddelen. Het bureau heeft het gevraagde octrooi op 04.10.2010 verleend. Verweersters hebben hun geneesmiddelen in november 2009, augustus 2010 en oktober 2010 geïntroduceerd op de Hongaarse markt. Verweersters hebben op 08.12.2010 een vordering tot nietigverklaring van het octrooi ingediend bij het bureau. Verzoekster verzocht om voorlopige maatregelen bij de verwijzende rechter. Naar aanleiding van dit verzoek werd bij vonnissen van 11.07.2011 verweersters verboden de producten nog langer te verhandelen. De voorlopige maatregelen zijn op 08.08.2011 in werking getreden. Verweersters dienden hiertegen hoger beroep in. Bij vonnissen van 23.01.2012 en 30.01.2012 heeft de rechtbank de verzoeken van verzoekster om voorlopige maatregelen afgewezen.
Vragen aan HvJ EU: Kan de beoordeling van het verwarringsgevaar worden beïnvloed door het feit dat bij inschrijving een zogenaamde disclaimer is opgenomen?

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 20 november 2017, IEF 17497; IEFbe 2478; C-705/17 (Roslags Punsch tegen Roslagsöl) Merkenrecht. Via Minbuza: Het voor alcoholhoudende dranken van klasse 33 ingeschreven beeldmerk ROSLAGS PUNSCH wordt sinds 2007 gehouden door Norrtelje Brenneri Aktiebolag. Het merk is ingeschreven met de volgende disclaimer: “Inschrijving geeft geen uitsluitend recht voor het woord Roslagspunsch”. Roslagen is de naam van een geografisch gebied aan de oostkust van Zweden. Op 16.12.2015 heeft verzoeker (Mats Hansson) bij het Zweeds bureau voor intellectuele eigendom (hierna: PRV) een aanvraag ingediend voor de inschrijving van ROSLAGSÖL als nationaal woordmerk voor onder andere bepaalde alcoholvrije dranken en bier van klasse 32. Het PRV heeft de aanvraag bij beslissing van 14.07.2016 afgewezen op grond van de overweging dat er sprake was van gevaar voor verwarring tussen het aangevraagde merk en het ingeschreven beeldmerk ROSLAGS PUNSCH, en er derhalve sprake was van een weigeringsgrond.
Conclusie AG: ABC-houder kan import naar Duitsland uit toetredende EU-lidstaten tegenhouden, ondanks dat er een ABC-regeling was, maar geen basisoctrooi van de ABC in die landen bestond

Conclusie AG HvJ EU 7 februari 2018, IEF 17495; IEFbe 2477; LS&R 1571; C-681/16 (Pfizer tegen Orifarm) Octrooirecht. ABC. Toetreding van nieuwe lidstaten. Product dat wordt beschermd in een oude lidstaat en dat in een nieuwe lidstaat in de handel is gebracht zonder bescherming door de houder van het patent. Parallelinvoer
1) Degene aan wie een aanvullend beschermingscertificaat is verleend voor de Bondsrepubliek Duitsland kan zich op de regelingen van het specifiek mechanisme beroepen om te verhinderen dat producten uit Tsjechië, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen, Slovenië, Slowakije, Bulgarije, Roemenië en Kroatië (bijlage IV bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond; deel I van bijlage V bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond; bijlage IV bij de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië en de aanpassing van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie) in de Bondsrepubliek Duitsland worden ingevoerd, wanneer het aanvullende beschermingscertificaat in de Bondsrepubliek Duitsland werd aangevraagd op een tijdstip waarop in die nieuwe lidstaten (die toen nog toetredende landen waren) al regelingen bestonden voor de verkrijging van een dergelijk aanvullend beschermingscertificaat, maar een dergelijk certificaat in die staten niet kon worden aangevraagd door of verleend aan de houder van het voor de Bondsrepubliek Duitsland afgegeven beschermingscertificaat, aangezien deze in de betrokken staten niet beschikte over een basisoctrooi, wat nodig was om een aanvullend beschermingscertificaat te kunnen verkrijgen.
Conclusie AG ingezonden door Margot van Gerwen, Maarten Rijks en Eelco Bergsma, TaylorWessing en Jesse Hofhuis, Hofhuis Alkema Groen.
Conclusie AG: Combinatie van een kleur en een vorm kan onder weigerings- of nietigheidsgrond van Uniemerkenrecht vallen

Aanvullende Conclusie AG HvJ EU 6 februari 2018, IEF 17487; IEFbe 2476; ECLI:EU:C:2018:64; C-163/16 (Louboutin tegen Van Haren) Merkenrecht. Volgens advocaat-generaal Szpunar kan een merk dat een combinatie van een kleur en een vorm is, onder de weigerings- of nietigheidsgronden van het Uniemerkenrecht vallen. Het onderzoek moet uitsluitend zien op de intrinsieke waarde van de vorm en daarbij mag geen rekening worden gehouden met de aantrekkingskracht van de waar als gevolg van de reputatie van dat merk of van de merkhouder.
EHRM: Advertenties verwijzend naar Jezus en Maria niet in strijd met openbare zeden

EHRM 30 januari 2018, IEF 17481; RB 3092; IEFbe 2475; Application no. 69317/14 (Sekmadienis LTD. tegen Litouwen) Mediarecht. Reclame. Uit het persbericht: Kledingbedrijf Sekmadienis Ltd. publiceerde een reeks advertenties op haar website die de Litouwse rechtbanken en andere instanties als beledigend en in strijd met de openbare zeden beschouwden. In de advertenties werden beelden en bijschriften gebruikt die verwezen naar Jezus en Maria. Het Hof constateerde dat, ondanks het feit dat de advertentie een aantal klachten had opgewekt, de advertenties niet onnodig aanstootgevend waren en geen haat zaaiden. Ook hadden de nationale autoriteiten niet voldoende gemotiveerd waarom het gebruik van religieuze symbolen in strijd was met de openbare zeden. De nationale autoriteiten hebben geen goed evenwicht gevonden tussen enerzijds de bescherming van de openbare zeden en de rechten van religieuze personen en anderzijds het recht van Sekmadienis op vrijheid van meningsuiting.
Sprake van verwarringsgevaar tussen RUBY FIRES en RUBY

EUIPO Board of Appeal 21 december 2017, IEF 17479; IEFbe 2474; Case R 283/2017-4 (Ruby Decor tegen Essege) Merkenrecht. Beroep. Ruby Decor heeft in 2008 een merkinschrijving voor het woordmerk RUBY FIRES bij het EUIPO gedaan. Essege, houder van het Benelux woordmerk RUBY, doet in 2014 een nietigheidsverzoek. Het nietigheidsverzoek wordt gegrond verklaard. Ruby Decor stelt dat het bewijs van het gebruik van het merk ontoereikend is, dat de goederen niet soortgelijk zijn en dat de tekens niet overeenkomen. Het beroep wordt verwopen. Het bewijs van het gebruik is wel toereikend, de goederen zijn soortgelijk op een gemiddelde schaal en de tekens komen conceptueel overeen. Globaal is er sprake van verwarringsgevaar. Het beroep wordt verworpen.
Conclusie AG: Religieuze gemeenschap kan worden aangemerkt als verwerker persoonsgegevens verzameld door Jehova getuigen

Conclusie AG 1 februari 2018, IT 2477; IEFbe 2473; C-25/17 (Jehova's getuigen) Privacy. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de door de Korkein hallinto-oikeus gestelde prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:
1) Verkondigingswerk waarbij van deur tot deur wordt gegaan, zoals aan de orde in het hoofdgeding, valt niet onder de uitzonderingen van artikel 3, lid 2, eerste en tweede streepje, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.